Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/528305-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 27 januari 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2009 en 13 januari 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.E. Woudman en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. E.G.S. Roethof, en
door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 23 maart 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, om (ongeveer) 03:42 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer juwelen en/of sieraden en/of een geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die juwelen en/of sieraden en/of geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
- het forceren van een (balkon)deur (met behulp van gereedschap) en/of
- het stukmaken van het (cilinder)slot van die (balkon)deur,
in elk geval door middel van braak en/of inklimming,
en welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
*"Ik wil de diamanten, ik wil ook je geld , je sieraden, ik wil alles" en/of tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
*"Ga het bed in en bedek jezelf, anders schiet ik je dood" en/of
*"Hou het deken voor je gezicht ,anders schiet ik jou dood" en/of
*"Hou je mond, anders schiet ik jou dood" en/of
*"Als je teveel lawaai maakt, schiet ik jou dood",
althans (telkens) woorden van die dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] een of meermalen heeft/hebben geschopt
- die [slachtoffer 1] een of meermalen met een schroevendraaier, althans met een
scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben geslagen en/of geprikt en/of
- een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond aan en/of heeft/hebben gehouden tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- een riem om de benen van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en/of de benen van die [slachtoffer 2] aan elkaar heeft (vast)gebonden, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] zodanige verwondingen heeft bekomen, dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden;
en/of
hij op of omstreeks 23 maart 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, om (ongeveer) 03:42 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen tot
de afgifte van een of juwelen en/of sieraden en/of een geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die juwelen en/of sieraden en/of een geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
-het forceren van een (balkon)deur (met behulp van gereedschap) en/of
-het stukmaken van het (cilinder)slot van die (balkon)deur, in elk geval door middel van braak en/of inklimming, en welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
-tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
*"Ik wil de diamanten, ik wil ook je geld, je sieraden, ik wil alles" en/of tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
*"Ga het bed in en bedek jezelf, anders schiet ik je dood" en/of
*"Hou het deken voor je gezicht ,anders schiet ik jou dood" en/of
*"Hou je mond, anders schiet ik jou dood" en/of
*"Hou het deken voor je gezicht ,anders schiet ik jou dood" en/of
*"Hou je mond, anders schiet ik jou dood" en/of
*"Als je teveel lawaai maakt, schiet ik jou dood", althans (telkens) woorden van die dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] een of meermalen heeft/hebben geschopt
- die [slachtoffer 1] een of meermalen met een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben geslagen en/of geprikt en/of
- een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
heeft/hebben getoond aan en/of heeft/hebben gehouden tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- een riem om de benen van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en/of de benen van die [slachtoffer 2] aan elkaar heeft (vast)gebonden, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] zodanige verwondingen heeft bekomen, dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hij brengt hiertoe het volgende naar voren. Op 22 maart 2009, de dag voor de overval, krijgt de medeverdachte [medeverdachte 1] een sms-bericht van een telefoon met als laatste drie cijfers 738. Tevens blijkt dat dit nummer op 23 maart 2009 omstreeks 02.22 uur wederom belt met het toestel van de verdachte [medeverdachte 1]. Bovendien blijkt uit onderzoek van de KLPD dat het nummer op 23 maart 2009 rond het tijdstip van de overval, te weten om 03.20, 03.28 en 03.40 uur, uitstraalt in de directe omgeving van de plaats delict, de [adres] te Amsterdam. Uit onderzoek blijkt dat de gebruiker van het nummer in de periode voorafgaand aan de overval verschillende keren belt naar personen met de achternaam [achternaam verdachte]. Ook straalt het nummer aan in de woonomgeving van verdachte.
De getuigen, [getuige 1] en [getuige 2], verklaren dat het telefoonnummer (vermoedelijk) aan hun oud-werknemer [verdachte] toebehoort. De bevinding dat de telefoon rond het tijdstip van de overval aanstraalt in de directe omgeving van de [adres] wordt ondersteund door de overeenkomstige plaatsbepaling van de GSM van het slachtoffer [slachtoffer 2]: kort na de overval belt zij tot twee keer toe met 112. Het nummer van verdachte straalde kort daarvoor op exact dezelfde paallocatie aan als de telefoon van [slachtoffer 2]. Op basis van het resultaat van deze meting komt de officier van justitie tot de conclusie dat de bewuste telefoon aan verdachte toebehoort en dat hij als een van de daders bij de gepleegde overval betrokken is geweest.
De officier van justitie heeft voorts naar voren gebracht dat verdachte als medepleger strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden. Immers, de verschillende verdachten hadden onderling veelvuldig contact in de periode direct voorafgaand aan de overval. Dat de overval door hen zorgvuldig is voorbereid blijkt ook uit het feit dat zij gebruik hebben gemaakt van een uitklapbare ladder en uit de afwezigheid van DNA en dactyloscopische sporen in de woning van het slachtoffer. Voorts wijst het gebruik van de geweldsmiddelen op een nauwe samenwerking. De daders zijn gewapend met een schroevendraaier en een vuurwapen de slaapkamer binnengestormd. Bovendien is niet gebleken dat een van de daders zich op enig moment heeft gedistantieerd van het gebruik van verbaal of fysiek geweld; integendeel, de daders hebben ieder voor zich het nodige grove geweld tegen de slachtoffers aangewend.
Ten aanzien van de doodsoorzaak van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
Door de deskundigen is verklaard dat er twee mogelijke doodsoorzaken zijn aan te wijzen, te weten: het slachtoffer maakte op het moment van de geweldsinwerking een hartinfarct door en er is bij hem ernstig nekletsel geconstateerd, dat zonder meer een neurogene shock, met de dood tot gevolg, kan veroorzaken. Hoewel het feit dat het slachtoffer op het moment van de overval een hartinfarct doormaakte op zichzelf beschouwd de daders van de overval niet kan worden toegerekend, is het door hen toegebrachte nekletsel van grote invloed geweest op de fatale afloop van het infarct. Derhalve is vast komen te staan dat het overlijden van het slachtoffer en het door de overvallers toegepaste geweld in zodanig oorzakelijk verband staan dat dit gevolg aan verdachte kan worden toegerekend, aldus de officier van justitie. Bovendien staat, zelfs indien dit causale verband niet kan worden vastgesteld, niet vast dat het infarct zich zou hebben doorgezet, dan wel een dodelijke afloop zou hebben gehad als de overval niet had plaatsgevonden. Toegang tot medische zorg is het slachtoffer door de overvallers ontnomen.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat het ten laste gelegde niet bewezen kan worden. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken. Immers, er is geen enkel tap-gesprek dat de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde aantoont. Noch in de woning van het slachtoffer, noch in de auto van de medeverdachte [medeverdachte 1] is DNA van verdachte aangetroffen. Voorts wordt verdachte door niemand herkend of aangewezen als betrokkene bij de overval. Evenmin voldoet hij aan het door het slachtoffer [slachtoffer 2] opgegeven signalement van de daders.
De raadsman brengt ten aanzien van het door de officier van justitie aangehaalde bewijs, zakelijk weergegeven - het volgende naar voren.
De officier van justitie heeft gesteld dat het telefoonnummer aan verdachte toebehoort. De vraag is echter of dit wel correct is. De enkele omstandigheid dat verdachte op het betreffende nummer te bereiken is, betekent nog niet dat dit nummer aan hem toebehoort. Het is hiermee immers nog niet duidelijk wie de vaste gebruiker van de telefoon is. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij zijn telefoon wel eens bij een vriend achterlaat. Daarbij komt dat noch door de medeverdachten, noch door familieleden van verdachte wordt verklaard dat het bewuste nummer aan verdachte toebehoort. Verdachte zelf heeft hier geen uitlatingen over gedaan. Echter, zelfs indien wordt aangenomen dat verdachte de vaste gebruiker is van het nummer, dan is daarmee nog niet gezegd dat hij de telefoon ook op het moment van de overval in zijn bezit had. Evenmin kan hiermee vastgesteld worden dat verdachte op de plaats delict is geweest. Voorts dient het opvragen van beltegoed met de bewuste telefoon tijdens en vlak na de overval als contra-indicatie voor de aanwezigheid van verdachte hierbij te worden gezien: dit is totaal onlogisch.
Ten aanzien van de keus van verdachte om zich consequent op zijn zwijgrecht te beroepen heeft de raadsman naar voren gebracht dat dit niet aan verdachte tegengeworpen kan worden. Het betreft hier immers geen feiten die een dringende uitleg behoeven.
Het door de officier van justitie gestelde standpunt dat verdachte zich als medepleger aan het ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt, wordt op geen enkele wijze door het dossier ondersteund: de hiervoor vereiste nauwe en bewuste samenwerking is niet vastgesteld.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat, nu onduidelijk is op welke wijze het bij het slachtoffer [slachtoffer 1] geconstateerde letsel is ontstaan en de deskundigen niet tot een eenduidige conclusie omtrent de doodsoorzaak van het slachtoffer kunnen komen, het causale verband tussen het handelen van de overvallers en de dood van het slachtoffer ontbreekt. Bovenstaande brengt met zich mee dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt - anders dan de officier van justitie, maar met de raadsman - dat het in het dossier voorhanden zijnde belastende bewijs onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In het dossier bevindt zich de volgende informatie. Op 23 maart 2009 om 03.45 uur zijn verbalisanten de woning aan [adres] te Amsterdam binnengetreden. In de woning treffen zij het levenloze lichaam van [slachtoffer 1] aan. Tevens zien verbalisanten dat de woning overhoop is gehaald en verklaart het slachtoffer [slachtoffer 2] dat terwijl zij en haar man lagen te slapen er plotseling een groep gewapende mannen in de slaapkamer stond. Een van de mannen richtte een vuurwapen op hen en riep: “Waar zijn de diamanten, waar is het geld?” Vervolgens moest zij op de grond gaan zitten en werd door een van de mannen gezegd dat zij haar ogen moest bedekken. Terwijl hij dit zei bleef de man een vuurwapen op haar richten en hij zei dat als zij het niet zou doen hij haar dood zou schieten. Toen zij stiekem toch even naar haar man keek, zag zij dat hij aan zijn hoofd bloedde. Ook hoort zij dat een van de mannen heftig tegen haar man schreeuwen en leek het alsof hij geslagen werd. Zij hoort en ziet dat het niet goed gaat met haar man en dat hij rochelende geluiden maakt en wegvalt. Vervolgens zijn de mannen via de voordeur vertrokken en heeft zij 112 gebeld.
Op hetzelfde moment dat het aangeefster [slachtoffer 2] op 23 maart 2009 met het noodnummer belt, zien verbalisanten dat een zilverkleurige Skoda met kenteken [nummer] hen op de A9 met grote snelheid passeert. Een soortgelijke auto hebben medewerkers van de Dienst Stadstoezicht iets eerder, om ongeveer 03.30 uur, gezien terwijl deze uit [adres] kwam rijden. Deze auto kwam betreft merk, kleur en model overeen met bovengenoemde Skoda .
Verbalisanten merken dat de bestuurder van de Skoda grote moeite heeft om de auto onder controle te houden en dat deze uiteindelijk op de vluchtstrook van de A2 stopt. Er stappen drie mannen uit de auto en zij rennen weg. Iets later wordt de bestuurder van de auto aangehouden. Dit blijkt de medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn. In de auto treffen verbalisanten onder meer de volgende goederen aan: zwarte handschoenen, een bivakmuts en een breekijzer. Tevens zien zij op de bijrijderstoel een telefoon liggen en ligt er op de grond rechts voor een schroevendraaier met een roodkleurig heft en achter de bestuurdersstoel een zwartkleurige tas. Ook zien verbalisanten een tas met daarin sieraden met daaraan labels en visitekaartjes op naam van Jawa Diamonds en Filippijnse en Engelse geldbiljetten liggen. Uit onderzoek blijkt dat de auto voor de periode van 18 maart 2009 tot en met 2 april 2009 door de medeverdachte [medeverdachte 1] is gehuurd.
Op diezelfde 23 maart 2009 wordt omstreeks 04.16 uur de reanimatie van [slachtoffer 1] gestaakt. Uit het rapport van de arts en patholoog F.R.W. van de Goot blijkt dat hij rond dit tijdstip is overleden.
Uit onderzoek naar de in de Skoda Fabia aangetroffen mobiele telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat een van de laatste contacten met het nummer [nummer] is geweest. Het nummer belt op 23 maart 2009 om 02.22 uur met het toestel van [medeverdachte 1]. De telefoon peilt om 03.20 uur uit nabij de zendmast W. Beukelstraat, om 03.28 uur peilt het nummer uit nabij de zendmast Duivendrecht en om 03.40 uur nabij de zendmast in de James Wattstraat. Uit onderzoek naar de gebruiker van het nummer komt de politie uit bij verdachte als vermoedelijke gebruiker van het nummer. In de periode tussen 19 en 25 maart 2009 heeft de aan verdachte toegeschreven telefoon zo’n 25 keer contact met het nummer van de medeverdachte [medeverdachte 1].
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de bewijsmiddelen is niet gebleken dat verdachte zich in de woning aan [adres] te Amsterdam heeft bevonden. Evenmin is vast komen te staan dat hij zich op 23 maart 2009 in de Skoda Fabia, waarin de medeverdachte [medeverdachte 1] is aangehouden, heeft bevonden, danwel een van de wegrennende mannen is geweest. Immers, de omstandigheid dat de telefoon van verdachte rond het tijdstip waarop drie mannen uit de auto zijn gevlucht in dezelfde omgeving uitpeilt leidt niet tot de dragende conclusie dat verdachte hier zelf ook daadwerkelijk is geweest. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te stellen dat verdachte als medepleger van de overval op juwelier [slachtoffer 1] kan worden aangemerkt. Verdachte dient dan ook van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Gelet op het voorgaande behoeven de overige door de verdediging gevoerde verweren geen bespreking.
4.Beslissing
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. S. Ju en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M.L. Habich, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 januari 2010.