Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/528243-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 27 januari 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1979,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 januari 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. M. Schwab, en
door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 23 maart 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, om (ongeveer) 03:42 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer juwelen en/of sieraden en/of een geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die juwelen en/of sieraden en/of geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
- het forceren van een (balkon)deur (met behulp van gereedschap) en/of
- het stukmaken van het (cilinder)slot van die (balkon)deur, in elk geval door middel van braak en/of inklimming,
en welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
* "Ik wil de diamanten, ik wil ook je geld , je sieraden, ik wil alles" en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
* "Ga het bed in en bedek jezelf, anders schiet ik je dood" en/of
* "Hou het deken voor je gezicht ,anders schiet ik jou dood" en/of
* "Hou je mond, anders schiet ik jou dood" en/of "Als je teveel lawaai maakt, schiet ik jou dood", althans (telkens) woorden van die dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] een of meermalen heeft/hebben geschopt
- die [slachtoffer 1] een of meermalen met een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben geslagen en/of geprikt en/of
- een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond aan en/of heeft/hebben gehouden tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- een riem om de benen van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en/of de benen van die [slachtoffer 2] aan elkaar heeft (vast)gebonden,
aan de gevolgen waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
en/of
hij op of omstreeks 23 maart 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, om (ongeveer) 03:42 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een of juwelen en/of sieraden en/of een geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die juwelen en/of sieraden en/of een geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
- door het forceren van een (balkon)deur (met behulp van gereedschap) en/of
- het stukmaken van het (cilinder)slot van die (balkon)deur, in elk geval door middel van braak en/of inklimming,
en welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
* "Ik wil de diamanten, ik wil ook je geld, je sieraden, ik wil alles" en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
* "Ga het bed in en bedek jezelf, anders schiet ik je dood" en/of
* "Hou het deken voor je gezicht,anders schiet ik jou dood" en/of
* "Hou je mond, anders schiet ik jou dood" en/of
* "Als je teveel lawaai maakt, schiet ik jou dood", althans (telkens) woorden van die dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] een of meermalen heeft/hebben geschopt
- die [slachtoffer 1] een of meermalen met een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben geslagen en/of geprikt en/of
- een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond aan en/of heeft/hebben gehouden tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- een riem om de benen van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en/of de benen van
die [slachtoffer 2] aan elkaar heeft (vast)gebonden,
aan de gevolgen waarvan die [slachtoffer 1] is overleden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij beroept zich hierbij op het volgende. In de auto waarin de medeverdachte [medeverdachte 1] wordt aangehouden treffen verbalisanten ook diens mobiele telefoon aan. In deze telefoon staat onder de naam “[naam 1]” een telefoonnummer dat aan verdachte kan worden toegeschreven. Dit blijkt onder meer uit de vergelijking van twee sms-berichten die omstreeks 03.58 uur in de nacht van de overval op het betreffende nummer worden ontvangen. Deze berichten zijn afkomstig van de vriendin van verdachte. Hierbij is voorts van belang dat de berichten ongeveer twintig minuten nadat de drie inzittenden uit de auto zijn gevlucht, worden ontvangen. Het toestel van verdachte peilt op dat moment uit op de Joan Muyskenweg; dit is in de directe omgeving waar de drie inzittenden uit de Skoda zijn gevlucht. Tevens is in de betreffende auto een cd met daarop de vingersporen van verdachte aangetroffen. Tenslotte blijkt de betrokkenheid van verdachte uit een gesprek dat de medeverdachte [medeverdachte 1] met zijn broer voert. Op grond van het bovenstaande komt de officier van justitie tot de conclusie dat verdachte een van de daders van de overval is geweest.
De officier van justitie heeft voorts naar voren gebracht dat verdachte als medepleger strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden. Immers, de verschillende verdachten hadden onderling veelvuldig contact in de periode direct voorafgaand aan de overval. Dat de overval door hen zorgvuldig is voorbereid blijkt ook uit het feit dat zij gebruik hebben gemaakt van een uitklapbare ladder en uit de afwezigheid van DNA en dactyloscopische sporen in de woning van het slachtoffer. Voorts wijst het gebruik van de geweldsmiddelen op een nauwe samenwerking. De daders zijn gewapend met een schroevendraaier en een vuurwapen de slaapkamer binnengestormd. Bovendien is niet gebleken dat een van de daders zich op enig moment heeft gedistantieerd van het gebruik van verbaal of fysiek geweld; integendeel, de daders hebben ieder voor zich het nodige grove geweld tegen de slachtoffers aangewend.
Ten aanzien van de doodsoorzaak van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
Door de deskundigen is verklaard dat er twee mogelijke doodsoorzaken zijn aan te wijzen, te weten: het slachtoffer maakte op het moment van de geweldsinwerking een hartinfarct door en er is bij hem ernstig nekletsel geconstateerd, dat zonder meer een neurogene shock, met de dood tot gevolg, kan veroorzaken. Hoewel het feit dat het slachtoffer op het moment van de overval een hartinfarct doormaakte op zichzelf beschouwd de daders van de overval niet kan worden toegerekend, is het door hen toegebrachte nekletsel van grote invloed geweest op de fatale afloop van het infarct. Derhalve is vast komen te staan dat het overlijden van het slachtoffer en het door de overvallers toegepaste geweld in zodanig oorzakelijk verband staan dat dit gevolg aan verdachte kan worden toegerekend, aldus de officier van justitie. Bovendien staat, zelfs indien dit causale verband niet kan worden vastgesteld, niet vast dat het infarct zich zou hebben doorgezet, dan wel een dodelijke afloop zou hebben gehad als de overval niet had plaatsgevonden. Toegang tot medische zorg is het slachtoffer door de overvallers ontnomen.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het ten laste gelegde niet bewezen kan worden. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken. Primair stelt de raadsvrouw dat de feiten, zoals ten laste gelegd, niet kunnen worden bewezen. Immers, aan verdachte is de diefstal met geweld en/of afpersing de dood ten gevolge hebbend ten laste gelegd. Echter, hier doet zich direct een bewijsprobleem voor nu niet vast is komen te staan dat de dood van het slachtoffer een rechtstreeks gevolg is van de overval. Door de arts-patholoog van het NFI, de heer Van de Goot, werd de onderliggende casus als een bizarre combinatie van mogelijke doodsoorzaken beschreven. Enerzijds: de beschadiging van het ruggenmerg, die door substantieel geweld op de nekregio zou zijn veroorzaakt en zonder meer tot de dood van het slachtoffer zou kunnen leiden. Anderzijds: een hartinfarct dat het slachtoffer tijdens de overval doormaakte. De vraag die derhalve dient te worden beantwoord is of er causaal verband bestaat tussen de geweldsinwerking en de dood van het slachtoffer. Deze vraag dient, naar de mening van de raadsvrouw, ontkennend te worden behandeld. De geconstateerde hartafwijking is niet het gevolg van de overval. Uit het sectierapport en de verklaringen van de pathologen blijkt immers dat het slachtoffer al een zwak hart had en hij ten tijde van de overval een hartinfarct doormaakte. Door de pathologen wordt geconcludeerd dat het infarct ergens tussen de drie en zes uur voor het intreden van de dood is begonnen. Dit was derhalve geruime tijd voordat de overvallers de woning binnenkwamen. Op basis van de verklaringen van de arts en de cardio-patholoog kan geen onomstotelijk causaal verband tussen de overval en de dood worden vastgesteld, zodat ook andere scenario’s mogelijk zijn. Vorenstaande brengt met zich dat, nu het feit zoals ten laste gelegd niet bewezen kan worden, vrijspraak dient te volgen.
Als subsidiair standpunt heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde overval niet kan worden vastgesteld. Verdachte ontkent bij de overval betrokken te zijn geweest. Hetgeen door de officier van justitie als bewijs ten aanzien van verdachte naar voren wordt gebracht is evenwel slechts indirect en laat voldoende ruimte voor alternatieve scenario’s. Immers, de op de cd aangetroffen vingerafdruk is, nu het hier om een roerend voorwerp gaat, van generlei betekenis. Dit hoeft geenszins te betekenen dat verdachte en de cd tegelijkertijd in de auto aanwezig zijn geweest. Evenmin bewijst de vingerafdruk dat verdachte in de nacht van 22 op 23 maart 2009 in de auto van de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gezeten. Het is dan ook niet uit te sluiten dat de vingerafdruk van verdachte al voorafgaand aan de overval in de auto terecht is gekomen. Tevens heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het gesprek dat de medeverdachte [medeverdachte 1] met zijn broer heeft gehad de betrokkenheid van verdachte bij de overval niet kan worden afgeleid, integendeel, dit gesprek lijkt verdachte juist vrij te pleiten. Aangaande het aanstralen van de telefoonpaal heeft de raadsvrouw erop gewezen dat slechts indien er sprake is van een gesprek kan worden vastgesteld dat de betreffende telefoon en verdachte zich in elkaars nabijheid bevinden. Nu onduidelijk is wat er tussen 23.55 en 05.06 uur met de telefoon van verdachte is gebeurd en niet kan worden geconcludeerd dat verdachte en zijn telefoon bij elkaar waren, kan niet worden vastgesteld dat, op het moment dat de telefoon uitpeilde op de Joan Muyskenweg, verdachte zich daar ook werkelijk bevond. Zelfs indien verdachte zich op dat moment wel bij zijn telefoon bevond, dan kan op basis daarvan nog niet worden vastgesteld dat hij een van de personen is die uit de auto zijn gevlucht. Immers, over het algemeen is het zo dat de GSM terminaal het sterkste signaal of het kwalitatief beste basisstation kiest; dit hoeft echter niet per definitie het dichtstbijzijnde basisstation te zijn.
Tot slot heeft de raadsvrouw gesteld dat er geen aanwijsbaar verband is tussen verdachte en de ‘plaatsdelict’: op de ‘plaatsdelict’ zijn geen sporen van verdachte aangetroffen. Bovenstaande dient er toe te leiden dat verdachte wordt vrijgesproken.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt - anders dan de officier van justitie, maar met de raadsvrouw - dat het in het dossier voorhanden zijnde bewijs onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In het dossier bevindt zich de volgende informatie. Op 23 maart 2009 om 03.45 uur zijn verbalisanten de woning aan de [adres] binnengetreden. In de woning treffen zij het levenloze lichaam van [slachtoffer 1] aan. Tevens zien verbalisanten dat de woning overhoop is gehaald en verklaart het [slachtoffer 2] dat terwijl zij en haar man lagen te slapen er plotseling een groep gewapende mannen in de slaapkamer stond. Een van de mannen richtte een vuurwapen op hen en riep: “Waar zijn de diamanten, waar is het geld?” Vervolgens moest zij op de grond gaan zitten en werd door een van de mannen gezegd dat zij haar ogen moest bedekken. Terwijl hij dit zei bleef de man een vuurwapen op haar richten en hij zei dat als zij het niet zou doen hij haar dood zou schieten. Toen zij stiekem toch even naar haar man keek, zag zij dat hij aan zijn hoofd bloedde. Ook hoort zij dat een van de mannen heftig tegen haar man schreeuwen en leek het alsof hij geslagen werd. Zij hoort en ziet dat het niet goed gaat met haar man en dat hij rochelende geluiden maakt en wegvalt. Vervolgens zijn de mannen via de voordeur vertrokken en heeft zij 112 gebeld.
Op hetzelfde moment dat aangeefster [partner van 2] op 23 maart 2009 met het noodnummer belt, zien verbalisanten dat een zilverkleurige Skoda met kenteken [nummer] hen op de A9 met grote snelheid passeert. Een soortgelijke auto hebben medewerkers van de Dienst Stadstoezicht iets eerder, om ongeveer 03.30 uur, gezien terwijl deze uit [adres] kwam rijden. Deze auto kwam betreft merk, kleur en model overeen met bovengenoemde Skoda.
Verbalisanten merken dat de bestuurder van de Skoda grote moeite heeft om de auto onder controle te houden en dat deze uiteindelijk op de vluchtstrook van de A2 stopt. Er stappen drie mannen uit de auto en zij rennen weg. Iets later wordt de bestuurder van de auto aangehouden. Dit blijkt de medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn. In de auto treffen verbalisanten de volgende goederen aan: zwarte handschoenen, een bivakmuts, een breekijzer en een cd met daarop het dactyloscopische spoor van verdachte. Tevens zien zij op de bijrijderstoel een telefoon liggen en ligt er op de grond rechts voor een schroevendraaier met een roodkleurig heft en achter de bestuurdersstoel een zwartkleurige tas. Ook zien verbalisanten een tas met daarin sieraden met daaraan labels en visitekaartjes op naam van Jawa Diamonds en Filippijnse en Engelse geldbiljetten liggen. Uit onderzoek blijkt dat de auto voor de periode van 18 maart 2009 tot en met 2 april 2009 door de medeverdachte [medeverdachte 1] is gehuurd.
Op diezelfde 23 maart 2009 wordt omstreeks 04.16 uur de reanimatie van [slachtoffer 1] gestaakt. Uit het rapport van de arts en patholoog F.R.W. van de Goot blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer 1] rond dit tijdstip is overleden.
Uit onderzoek naar de in de Skoda Fabia aangetroffen mobiele telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat hierin de naam ‘[naam 1]’ met telefoonnummer [nummer] is opgenomen. De historische gegevens van dit nummer laten zien dat er op 23 maart 2009 omstreeks 03.58 uur twee sms-berichten zijn ontvangen. De telefoon peilt op dat moment uit op de Joan Muyskenweg te Amsterdam; dit is de plaats waar tijdens de achtervolging drie verdachten uit de Skoda zijn gevlucht. Onderzoek wijst uit dat bovengenoemd telefoonnummer aan verdachte toebehoort en dat hij de bijnaam ‘[naam]’ draagt. Verdachte verklaart dat hij de medeverdachte [medeverdachte 1] kent en wel eens bij hem in de auto heeft gezeten. Voorts blijkt uit de historische telefoongegevens dat de telefoon van verdachte gedurende de periode januari tot 22 maart 272 keer contact heeft met het nummer van [medeverdachte 1]. Na 23 maart 2009 heeft verdachte echter geen contact meer gezocht met de medeverdachte [medeverdachte 1].
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de bewijsmiddelen is niet gebleken dat verdachte zich in de woning aan de [adres] heeft bevonden. Evenmin is vast komen te staan dat hij zich op 23 maart 2009 in de Skoda Fabia, waarin de medeverdachte [medeverdachte 1] is aangehouden, heeft bevonden. Immers, de omstandigheid dat de telefoon van verdachte rond het tijdstip waarop drie mannen uit de auto zijn gevlucht in dezelfde omgeving uitpeilt leidt niet tot de dragende conclusie dat verdachte hier zelf ook daadwerkelijk is geweest, laat staan dat daaruit onomstotelijk zou volgen dat verdachte één van de mannen is geweest die uit de auto zijn weggerend. Het dactyloscopische spoor dat op de cd, die in de bewuste auto lag, is aangetroffen kan hooguit bevestigen dat verdachte bij de medeverdachte [medeverdachte 1] in de auto heeft gezeten; dit wordt overigens door verdachte niet betwist. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te stellen dat verdachte als medepleger van de overval op juwelier [slachtoffer 1] kan worden aangemerkt. Verdachte dient dan ook van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Gelet op het voorgaande behoeven de overige door de verdediging gevoerde verweren geen bespreking.
4. Beslissing
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. S. Ju en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M.L. Habich, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 januari 2010.