Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/420325-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 27 januari 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
gedetineerd in P.I. Flevoland, het Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2009, 4 september 2009, 29 oktober 2009 en 13 januari 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.E. Woudman en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. S. Burmeister, en
door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 23 maart 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, om (ongeveer) 03:42 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer juwelen en/of sieraden en/of een geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die juwelen en/of sieraden en/of geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
- het forceren van een (balkon)deur (met behulp van gereedschap) en/of
- het stukmaken van het (cilinder)slot van die (balkon)deur, in elk geval door middel van braak en/of inklimming,
en welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
* "Ik wil de diamanten, ik wil ook je geld , je sieraden, ik wil alles" en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
* "Ga het bed in en bedek jezelf, anders schiet ik je dood" en/of
* "Hou het deken voor je gezicht ,anders schiet ik jou dood" en/of
* "Hou je mond, anders schiet ik jou dood" en/of "Als je teveel lawaai maakt, schiet ik jou dood", althans (telkens) woorden van die dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] een of meermalen heeft/hebben geschopt
- die [slachtoffer 1] een of meermalen met een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben geslagen en/of geprikt en/of
- een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond aan en/of heeft/hebben gehouden tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- een riem om de benen van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en/of de benen van die [slachtoffer 2] aan elkaar heeft (vast)gebonden,
aan de gevolgen waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
en/of
hij op of omstreeks 23 maart 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, om (ongeveer) 03:42 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een of juwelen en/of sieraden en/of een geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die juwelen en/of sieraden en/of een geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
- door het forceren van een (balkon)deur (met behulp van gereedschap) en/of
- het stukmaken van het (cilinder)slot van die (balkon)deur, in elk geval door middel van braak en/of inklimming,
en welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
* "Ik wil de diamanten, ik wil ook je geld, je sieraden, ik wil alles" en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
* "Ga het bed in en bedek jezelf, anders schiet ik je dood" en/of
* "Hou het deken voor je gezicht,anders schiet ik jou dood" en/of
* "Hou je mond, anders schiet ik jou dood" en/of
* "Als je teveel lawaai maakt, schiet ik jou dood", althans (telkens) woorden van die dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] een of meermalen heeft/hebben geschopt
- die [slachtoffer 1] een of meermalen met een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben geslagen en/of geprikt en/of
- een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond aan en/of heeft/hebben gehouden tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- een riem om de benen van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en/of de benen van
die [slachtoffer 2] aan elkaar heeft (vast)gebonden,
aan de gevolgen waarvan die [slachtoffer 1] is overleden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 maart 2009 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan [adres], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van sieraden en geld, toebehorende aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die sieraden en het geld onder hun bereik hebben gebracht door
- het forceren van een balkondeur met behulp van gereedschap en
- het stukmaken van het cilinderslot van die balkondeur,
en welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
* "Ik wil de diamanten, ik wil ook je geld, je sieraden, ik wil alles" en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd:
* "Ga het bed in en bedek jezelf, anders schiet ik je dood" en
* "Hou het deken voor je gezicht, anders schiet ik jou dood" en "Hou je mond, anders schiet ik jou dood" en
* "Als je teveel lawaai maakt, schiet ik jou dood" en
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben geschopt en
- die [slachtoffer 1] met een schroevendraaier heeft/hebben geslagen en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond aan die [slachtoffer 2] en
- een riem om de benen van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en de benen van die [slachtoffer 2] aan elkaar heeft/hebben vastgebonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde overval, die de officier van justitie kwalificeert als diefstal met geweld, wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat [slachtoffer 1] ten gevolge van de met die overval gepaard gaande mishandeling is overleden. Hij baseert zich hierbij op het volgende.
Verdachte is op 23 maart 2009 omstreeks 03.45 uur als de bestuurder van een zilverkleurige Skoda Fabia aangehouden. Kort hiervoor hebben verbalisanten drie mannen uit deze auto zien stappen en wegrennen. In de auto bevinden zich verschillende goederen die direct op de overval zijn terug te voeren: twee zwarte handschoenen en een zwarte bivakmuts op de middenconsole, een schroevendraaier op de vloer voor de bijrijderstoel en een tas met sieraden afkomstig van [slachtoffer 1] achter de bestuurdersstoel. De handschoenen, de bivakmuts en de schroevendraaier worden op de aanwezigheid van DNA onderzocht door het NFI. Op de schroevendraaier blijkt het bloed van het slachtoffer [slachtoffer 1] te zitten. De enige verklaring hiervoor is, aldus de officier van justitie, dat de bebloede schroevendraaier is gebruikt bij de mishandeling van het slachtoffer.
Dit en de overige aangetroffen sporen leiden tot de conclusie dat verdachte een van de daders van de overval is waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen en dat hij in de slaapkamer van de slachtoffers aanwezig was.
De officier van justitie heeft voorts naar voren gebracht dat verdachte als medepleger strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden. Immers, de verschillende verdachten hadden onderling veelvuldig contact in de periode direct voorafgaand aan de overval. Dat de overval door hen zorgvuldig is voorbereid blijkt ook uit het feit dat zij gebruik hebben gemaakt van een uitklapbare ladder en uit de afwezigheid van DNA en dactyloscopische sporen in de woning van het slachtoffer. Voorts wijst het gebruik van de geweldsmiddelen op een nauwe samenwerking. De daders zijn gewapend met een schroevendraaier en een vuurwapen de slaapkamer binnengestormd. Bovendien is niet gebleken dat een van de daders zich op enig moment heeft gedistantieerd van het gebruik van verbaal of fysiek geweld; integendeel, de daders hebben ieder voor zich het nodige grove geweld tegen de slachtoffers aangewend.
Ten aanzien van de doodsoorzaak van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
Door de deskundigen is verklaard dat er twee mogelijke doodsoorzaken zijn aan te wijzen, te weten: het slachtoffer maakte op het moment van de geweldsinwerking een hartinfarct door en er is bij hem ernstig nekletsel geconstateerd, dat zonder meer een neurogene shock, met de dood tot gevolg, kan veroorzaken. Hoewel het feit dat het slachtoffer op het moment van de overval een hartinfarct doormaakte op zichzelf beschouwd de daders van de overval niet kan worden toegerekend, is het door hen toegebrachte nekletsel van grote invloed geweest op de fatale afloop van het infarct. Derhalve is vast komen te staan dat het overlijden van het slachtoffer en het door de overvallers toegepaste geweld in zodanig oorzakelijk verband staan dat dit gevolg aan verdachte kan worden toegerekend, aldus de officier van justitie. Bovendien staat, zelfs indien dit causale verband niet kan worden vastgesteld, niet vast dat het infarct zich zou hebben doorgezet, dan wel een dodelijke afloop zou hebben gehad als de overval niet had plaatsgevonden. Toegang tot medische zorg is het slachtoffer door de overvallers ontnomen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte geen strafrechtelijke betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit heeft gehad en dus dient te worden vrijgesproken.
De betrokkenheid van verdachte ziet uitsluitend op handelingen die zich na het ten laste gelegde hebben voorgedaan. Verdachte kan dus niet als medepleger worden aangesproken.
Deze beperkte rol van verdachte blijkt uit het volgende. In de eerste plaats is er geen bewijs dat verdachte in de woning van het slachtoffer is geweest: hij voldoet niet aan het signalement dat aangeefster van de verdachten geeft. Bovendien verklaart zij dat bij de overval drie en niet vier mannen betrokken waren. Evenmin kan uit het in de woning ingestelde sporenonderzoek worden afgeleid dat verdachte in de woning is geweest. De lijfelijke afwezigheid van verdachte op de plaats delict leidt tot de conclusie dat, nu verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, hij niet als medepleger kan worden beschouwd.
Ten tweede dienen de in de auto waarin verdachte is aangehouden aangetroffen sporen op grond van artikel 359a lid 1 sub b van het Wetboek van Strafvordering van het bewijs te worden uitgesloten. Immers, het DNA van verdachte dat bij dit onderzoek is gebruikt is op onrechtmatige wijze verkregen: het gaat hier om DNA-materiaal van verdachte uit een zaak waarvoor hij is vrijgesproken. Pas op 22 juni 2009 is op rechtmatige wijze DNA van verdachte verkregen. Echter, nu het betreffende NFI-rapport reeds op 17 juni 2009 was opgesteld, kan dit niet als bewijsmiddel tegen verdachte worden gebruikt. Voorts heeft de raadsman ten aanzien van de in de auto aangetroffen sporen naar voren gebracht dat voor het op de rechter handschoen aangetroffen bloedspoor van het slachtoffer en het biologische contactspoor van verdachte een alternatieve verklaring te geven is: zowel deze handschoen als de bij de overval gebruikte goederen zijn in de middenconsole van de auto aangetroffen. Het is dan ook zeer aannemelijk dat de handschoen met de overige goederen in contact is gekomen en dat het bloed op dergelijke wijze op de handschoen is beland. De op de bivakmuts gevonden contactsporen van verdachte zijn, nu verdachte niet aan het opgegeven signalement voldoet, niet gerelateerd aan het delict. Voor het op de kleding van verdachte aangetroffen bloedspoor van het slachtoffer [slachtoffer 1] bestaat de volgende alternatieve verklaring. Dit kan via de medeverdachten bij het in de auto stappen of via de bij de inbraak gebruikte spullen op de kleding van verdachte terecht zijn gekomen. Er is derhalve sprake van een indirecte overdacht van sporen.
Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van de doodsoorzaak van het slachtoffer gesteld dat er geen causaal verband is tussen het toegepaste geweld door de daders van de overval en de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1].
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Bewezenverklaring van afpersing
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat verdachte zich aan de als cumulatief/alternatief ten laste gelegde afpersing heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Diefstal en afpersing zijn delicten die elkaar dicht kunnen naderen. Het kenmerkende verschil is gelegen in de uitleg van het begrip ‘wegnemen’. Onder bepaalde omstandigheden kan immers het gedogen van wegnemen gelijk worden gesteld aan afgeven. In het onderhavige geval kan de voor diefstal karakteristieke eigenmachtige wegnemingshandeling van de daders zelf niet uit de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] worden afgeleid. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat, nu de handelingen van het slachtoffer [slachtoffer 1] erop waren gericht om het verdachten mogelijk te maken de sieraden en het geldbedrag weg te nemen, de ten laste gelegde afpersing bewezen kan worden.
4.3.2. De beoordeling van de bewijsmiddelen.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 23 maart 2009 om 03.35 uur ontvangt de 112-alarmcentrale van het Korps Landelijke Politie Diensten een noodoproep van een Engels sprekende vrouw. Kort daarna, om 03.39 uur, belt de vrouw opnieuw met de mededeling dat politie en ambulance naar de [adres] moeten komen. Om 03.42 uur komt bij de meldkamer van de politie een oproep van de bewoonster van de [adres]-huis binnen. Zij verklaart dat bij haar bovenburen gegil en gestommel te horen is. Ook heeft zij vier mannen naar beneden zien rennen.
Wanneer verbalisanten vervolgens om 03.45 uur de woning aan de [adres]-1 betreden zien zij op het bed in de slaapkamer het levenloze lichaam van een man liggen. Dit blijkt [slachtoffer 1] te zijn. Tevens zien verbalisanten dat de gehele woning overhoop is gehaald: diverse kasten, lades en deuren staan open en de balkondeur is geforceerd; het cilinderslot ligt op de grond en er liggen diverse splinters op het balkon. De vrouw die kort daarvoor tot tweemaal toe contact heeft gezocht met de alarmdiensten is de vrouw van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2]. Zij verklaart aan verbalisanten dat terwijl zij en haar man lagen te slapen er plotseling een groep gewapende mannen in de slaapkamer stonden.
In haar aangifte verklaart [slachtoffer 2] vervolgens het volgende. Op 23 maart 2009 zagen zij en haar man, [slachtoffer 1], dat er opeens een aantal mannen in hun slaapkamer stonden en dat zij “politie, politie” riepen. Zij hoort dat de man die de schroevendraaier in zijn hand houdt tegen haar man zegt: “Ik wil diamanten, ik wil ook je geld, je sieraden, ik wil alles”. Vervolgens draagt de man met het pistool in zijn hand haar op om in bed te gaan liggen. Aangeefster hoort dat hij tegen haar zegt: “Ga het bed in en bedek jezelf anders schiet ik je dood”. Vanuit haar positie ziet zij haar man op de grond zitten en de kast, waar hij de sieraden in bewaart, openen en alles uit de kast halen, waaronder een zwart tasje waarin kettingen en armbanden zitten. Aangeefster verklaart voorts dat zij de man met de schroevendraaier in zijn hand naast haar man ziet staan en zij hoort en ziet hoe hij haar man mishandelt. Zij hoort hem haar man slaan en schoppen. De overvallers doorzoeken de woning en dader 2 dwingt aangeefster met het pistool op haar hoofd gericht om haar hoofd te bedekken. Hij pakt haar horloge met diamanten uit de kast in de slaapkamer. Ook hoort zij dat dader 1 nogmaals tegen haar man zegt: “Geef ons de diamanten en geld”. Op een gegeven moment pakt een van de daders een rode riem en bindt deze om de benen van aangeefster. Zij ziet haar man half op het bed liggen en hoort hem rochelende geluiden maken. Een van de overvallers zegt haar nog dat als zij teveel lawaai maakt hij haar neer schiet. Vervolgens verlaten de overvallers de woning. Zij belt 112 en probeert ondertussen haar man te reanimeren. Terwijl zij hiermee bezig is, ziet zij bloed op zijn handen. Tevens ziet zij op de rechterzijde van zijn hoofd droog bloed. Op hun bed ligt eveneens een druppel bloed.
In haar aanvullende aangifte verklaart aangeefster dat zij tijdens de overval heeft gezien dat een van de daders uit de kast waarin ook de kluis staat een dunlop tas pakte. Aan aangeefster worden foto’s van labels van sieraden getoond. Deze sieraden zijn afkomstig uit de zilverkleurige Skoda Fabia met kenteken [nummer] die op 23 maart 2009 inbeslaggenomen is. Het handschrift op de labels herkent aangeefster als dat van haar man. Ook het horloge dat in de Skoda Fabia in beslag is genomen herkent zij van de haar getoonde foto als de hare.
Tevens wordt de getuige Blijd door de politie gehoord. Zij verklaart dat zij op 23 maart 2009 om 03.15 uur gestommel en de tralies van het balkon hoorde. Ook hoorde zij mensen lopen en vervolgens zag zij zo’n drie á vier in het zwart geklede mannen naar beneden komen.
Op hetzelfde moment dat aangeefster [slachtoffer 2] op 23 maart 2009 met het noodnummer belt, zien verbalisanten dat een zilverkleurige Skoda met kenteken [nummer] hen op de A9 met grote snelheid passeert. Een soortgelijke auto hebben medewerkers van de Dienst Stadstoezicht iets eerder, om ongeveer 03.30 uur, gezien terwijl deze uit [adres] kwam rijden. Deze auto kwam betreft merk, kleur en model overeen met bovengenoemde Skoda.
Verbalisanten merken dat de bestuurder van de Skoda grote moeite heeft om de auto onder controle te houden en dat deze uiteindelijk op de vluchtstrook van de A2 stopt. Er stappen drie mannen uit de auto en zij rennen weg. Iets later wordt de bestuurder van de auto aangehouden. Dit blijkt verdachte te zijn. In de auto treffen verbalisanten de volgende goederen aan: zwarte handschoenen, een bivakmuts en een breekijzer. Tevens zien zij op de bijrijderstoel een telefoon liggen en ligt er op de grond rechts voor een schroevendraaier met een roodkleurig heft en achter de bestuurdersstoel een zwartkleurige tas. Ook zien verbalisanten een tas met daarin sieraden met daaraan labels en visitekaartjes op naam van Jawa Diamonds en Filippijnse en Engelse geldbiljetten liggen. Uit onderzoek blijkt dat de auto voor de periode van 18 maart 2009 tot en met 2 april 2009 door verdachte is gehuurd.
Op diezelfde 23 maart 2009 wordt omstreeks 04.16 uur de reanimatie van [slachtoffer 1] gestaakt. Uit het rapport van de arts en patholoog F.R.W. van de Goot blijkt dat het slachtoffer rond dit tijdstip is overleden.
De deskundige Van de Goot concludeert verder in zijn sectierapport dat er zich twee aspecten, waarvan wordt aangenomen dat zij een rol bij de dood hebben gespeeld, hebben plaatsgevonden. Ten eerste bestaan er aanwijzingen van acuut opgetreden hartspierweefselversterf. Er was sprake van het doormaken van een klein hartinfarct. De geschatte ouderdom van dit infarct ligt eerder rond de twee tot drie uren dan zes uren of ouder. Er zijn aanwijzingen gevonden dat de acute hartspierontsteking op basis van heftige lichamelijke stress heeft plaatsgevonden. Ten tweede is bij de sectie gebleken dat er sprake was van een bloeduitstorting in de nekspieren met kneuzingen. Ook was er bloed in de ruggenmergzak en onder de zachte hersenvliezen. Dit is ontstaan door de inwerking van mechanisch geweld. Voorts kan beschadiging van het ruggenmerg tot een levensbedreigende situatie en op basis van acute disregulatie van de lichaamsfuncties (spinale shock) tot het intreden van de dood leiden. Aangaande de doodsoorzaak concludeert de patholoog dat bovengenoemde aspecten ieder voor zich en zeker in combinatie de dood van het slachtoffer kunnen verklaren. Hartspierweefselversterf kan voor acuut overlijden zorgen; dit hoeft echter niet te gebeuren.
Bij de rechter-commissaris worden de deskundigen Niessen en Van de Goot gehoord.
De cardio-patholoog Niessen verklaart dat uit onderzoek blijkt dat het infarct dat het slachtoffer doormaakte tussen de drie en zes uur voor het intreden van de dood moet hebben plaatsgevonden. De conditie van het hart van [slachtoffer 1], in combinatie met de wetenschap dat hij drie tot zes uur voor het intreden van de dood een hartinfarct heeft gehad, kan de doodsoorzaak zijn. Echter, de deskundige kan niet vaststellen of dat in casu ook het geval is geweest.
De deskundige Van de Goot verklaart, zakelijk en verkort weergegeven, dat niet is aan te geven wat de hoofdoorzaak van overlijden is. Er is namelijk sprake van een uitzonderlijke combinatie van mogelijke doodsoorzaken: beschadiging van het ruggenmerg en het doormaken van een hartinfarct op het moment van de geweldsinwerking. Uit onderzoek blijkt dat het nekletsel bij leven is opgetreden. Dit nekletsel heeft de kans op het dodelijk verlopen van het hartinfarct verhoogd. In de drie tot zes uur na het ontstaan van het infarct ontstaan er ontstekingen; dit was bij het slachtoffer het geval op het moment van de geweldsinwerking.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat zoals hiervoor in de voetnoten is weergegeven.
4.3.3. Nadere overwegingen
4.3.3.1. De betrokkenheid van verdachte
De rechtbank verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich als medepleger aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt, omdat verdachte geen uitvoeringshandelingen zou hebben verricht, geen rol zou hebben gespeeld in de voorbereiding van de overval en slechts een rol na afloop van het strafbare feit zou hebben gehad.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit de hierboven onder 4.3.2 genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte korte tijd nadat de overval heeft plaatsgevonden in een zilverkleurige Skoda met kenteken [nummer] wordt aangehouden. In deze auto bevinden zich de verschillende goederen die bij de overval zijn buit gemaakt, waaronder een horloge, een tas met daarin sieraden met labels en visitekaartjes op naam van Jawa Diamonds en Filippijnse en Engelse geldbiljetten. Verder worden in de auto aangetroffen zwarte handschoenen, een bivakmuts, en breekijzer en een schroevendraaier met een roodkleurig heft. Tevens bevindt zich op de spijkerbroek van verdachte een bloedvlek. Deze kledingstukken en dit gereedschap wordt op sporen onderzocht.
Uit het door het NFI op 10 augustus 2009 opgestelde onderzoeksrapport aangaande de aangetroffen goederen en het op de kleding van verdachte aangetroffen bloedspoor komt het volgende naar voren.
Van verdachte is een referentiemonster met nummer RAAK4133NL afgenomen. Dit referentienummer is vergeleken met alle (eerdere) in aanvragen 001, 002, 003, 005 en 007 van deze zaak van sporenmateriaal verkregen DNA- (meng)profielen.
Hieruit komt het volgende naar voren. Uit de bemonstering [AABH9163 NL]# 1 van de schroevendraaier blijkt dat hieruit het DNA-profiel van een man is verkregen. Dit profiel matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1]. Uit de bemonstering [AABH9148NL]#2 van de rechterhandschoen komt naar voren dat het hieruit afgeleide DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte. Onderzoek van de bemonstering [AABH9148NL]#1 van de linkerhandschoen levert op dat het hieruit afgeleide DNA-hoofdmengprofiel overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte. De onder nummer [AABH9147NL]#1 bemonstering van de bivakmuts laat zien dat het daaruit verkregen DNA-profiel matcht met het van verdachte afkomstige DNA-profiel. Tot slot blijkt dat het uit bemonstering [AABH9120NL]# 1 van de bloedvlek op de spijkerbroek van verdachte afgeleide DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1].
Uit aanvullend microscopisch onderzoek blijkt voorts dat op de spijkerbroek zich niet alleen een bloedvlek op de rechtervoorzak van de spijkerbroek bevindt, maar ook vier oppervlakkige contact- c.q. veegspoortjes van bloed op de linkerzijde van de linkerbroekspijp, zowel op voor- als achterpand. Ook op de rechterhandschoen worden bloedvlekken aangetroffen. Het van het aangetroffen bloed op de rechterhandschoen en de spijkerbroek afgeleide DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer 1].
Tevens heeft de buurvrouw van aangeefster verklaard dat zij vier mannen uit de woning van de slachtoffers heeft zien komen en is vast komen te staan dat medewerkers van het GVB de auto waarin verdachte is aangehouden enkele minuten hiervoor in de directe omgeving van [adres], te weten [adres], hebben zien rijden.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt bovenstaande tot de conclusie dat verdachte zich als medepleger aan de ten laste gelegde afpersing heeft schuldig gemaakt. Uit de aangetroffen sporen op de bivakmuts, de rechterhandschoen en de spijkerbroek van verdachte blijkt dat de verdachte op enig moment de handschoen, bivakmuts en broek heeft gedragen en daarbij, in ieder geval met de handschoen en zijn spijkerbroek, in contact is gekomen met het slachtoffer [slachtoffer 1]. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte in de woning is geweest op het moment dat letsel is ontstaan bij [slachtoffer 1]. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden dat het op de kleding van verdachte aangetroffen bloed van het slachtoffer op de door de raadsman gesuggereerde alternatieve wijze daar terecht is gekomen. Met name het aantreffen van bloed van het slachtoffer op verschillende plekken op de spijkerbroek van verdachte maakt deze alternatieve verklaring niet aannemelijk. De omstandigheid dat verdachte niet voldoet aan het door [slachtoffer 2] gegeven signalement doet hier niet aan af. Immers, de verklaring van aangeefster sluit geenszins uit dat verdachte zich in de woning heeft bevonden. Zij heeft verklaard dat de overvallers ver na middernacht plotseling in de slaapkamer stonden en dat zij vrijwel direct hierna onder bedreiging van geweld gedwongen werd om haar hoofd te bedekken. Haar verklaringen zijn dan ook overwegend gebaseerd op hetgeen zij heeft gehoord. Nog daargelaten dat hierdoor de door haar waargenomen signalementen mogelijk niet op alle punten correct zijn, valt bovendien niet uit te sluiten dat er meer dan drie personen in de woning zijn geweest, die niet allen door aangeefster zijn gezien. Gelet op de verklaring van de buurvrouw, die spreekt over vier personen, is dat zeer wel mogelijk.
4.3.3.2. Onrechtmatig verkregen bewijs
Door de raadsman is betoogd dat de resultaten van het NFI onderzoek van 17 juni 2009 over de DNA sporen niet tot het bewijs kunnen meewerken, nu deze resultaten zijn gebaseerd op een vergelijking met DNA van verdachte, dat op onrechtmatige wijze is verkregen. De officier van justitie heeft gesteld dat het uit de DNA-databank gebruikte DNA van verdachte wel degelijk op rechtmatige wijze is verkregen en dus aan de bewezenverklaring kan meewerken.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman dient te worden verworpen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier blijkt dat er op 17 juli 2009 een nieuw DNA-profiel van verdachte is opgenomen. Dit betreft het referentiemonster met het nummer RAAK4133NL. Het eerdere opgenomen DNA-profiel van verdachte waar de raadsman op doelt draagt het referentienummer RFQ500. De rechtbank bezigt voor het bewijs uitsluitend hetgeen is onderzocht met betrekking tot het DNA-profiel van verdachte onder nummer RAAK4133NL, zoals neergelegd in de NFI-rapporten genoemd in het voorgaande onder 4.3.3.1. Nu de rechtbank het door de raadsman betwiste NFI rapport niet bezigt voor het bewijs, behoeft het verweer voor het overige geen bespreking.
4.3.3.3. Causaal verband tussen de overval en het overlijden van [slachtoffer 1]
Door de officier van justitie is gesteld dat het handelen van verdachten tot de dood van het slachtoffer heeft geleid. De raadsman heeft de aanwezigheid van dit causale verband betwist.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit het hiervoor aangehaalde sectierapport en uit de deskundigenverklaring van de arts-patholoog Van de Goot en de deskundige professor dr. J.W.M. Niessen bij de rechter-commissaris valt af te leiden dat zowel het hartinfarct als de beschadiging van het ruggenmerg op zich tot de dood zou hebben kunnen leiden. Niet kan worden vastgesteld wat precies de doodsoorzaak is geweest.
Alvorens de vraag of de dood van het slachtoffer op enige wijze aantoonbaar het gevolg is geweest van de geweldshandelingen van verdachte en/of de medeverdachten te kunnen beantwoorden, dient vastgesteld te worden op welke wijze het letsel bij het slachtoffer is ontstaan en of dit letsel is terug te brengen op het door de verdachten toegepaste geweld. Uit het dossier en op basis van het onderzoek ter terechtzitting staat vast dat het slachtoffer [slachtoffer 1] reeds een hartinfarct had, op moment dat de overvallers de woning betraden. Hoewel niet uit te sluiten valt dat de gevolgen van de hartinfarct zijn verergerd door het door de overvallers toegepaste geweld, kan niet worden gesteld dat het hartinfarct het gevolg is van de overval.
Ten aanzien van het letsel in de nekregio, dat bij het slachtoffer is vastgesteld, is in onvoldoende mate vast komen te staan op welke wijze dit is ontstaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat de verwondingen van het slachtoffer uitsluitend het gevolg zijn van het bewezen geachte fysieke geweld. Er valt niet uit te sluiten dat het letsel op een andere wijze - bijvoorbeeld door een door het hartinfarct veroorzaakte val van het slachtoffer – is veroorzaakt.
Echter, zelfs indien vastgesteld kan worden dat het bij het slachtoffer geconstateerde letsel door verdachten is veroorzaakt, dan bestaat er, gelet op de conclusies in de deskundigenrapporten, nog onduidelijkheid of de dood het gevolg is geweest van het handelen van verdachten of door het ingetreden hartinfarct.
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 1] het gevolg is van het tijdens de overval toegepaste geweld. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken dienen te worden.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie is tot deze eis gekomen op grond van de ernst van het feit: niets en niemand ontziend hebben de overvallers puur uit persoonlijk gewin een klein gezin ontdaan van hun geluk. Ook in de maatschappij heeft deze overval tot veel beroering geleid. Dergelijke woningovervallen dragen bij aan gevoelens van onveiligheid en zijn de oorzaak voor een bron van zorg bij de burger. Om de maatschappij in bescherming te nemen tegen deze daders en om aan te geven dat dit soort misdrijven van de zijde van het Openbaar Ministerie als zeer ernstig wordt beschouwd, is een gevangenisstraf van bovengenoemde duur vereist. Voorts heeft de officier van justitie bij het formuleren van zijn strafeis de proceshouding en de justitiële documentatie van verdachte laten meespelen.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat de op de beslaglijst onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 11, 13, 19 en 20 vermelde goederen dienen te worden geretourneerd aan de verdachte. De nummers 9, 10 en 27 dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De overige onder nummers 23 en 26 op de beslaglijst vermelde goederen dienen te worden geretourneerd aan de rechthebbende.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is samen met anderen ’s nachts naar de woning van de slachtoffers gegaan. Vervolgens zijn zij deze woning met geweld binnengedrongen en hebben zij de slachtoffers met geweld en onder bedreiging van geweld gedwongen om sieraden en geld aan hen af te geven. Dit betreft een zeer ernstig feit. Verdachte heeft het eigendomsrecht van de slachtoffers, hun lichamelijke integriteit en bovendien hun recht om ongestoord van hun woonrecht gebruik te maken en zich in hun eigen woning veilig en geborgen te voelen geschonden. Voor de betrokkene is dit, blijkens haar ter terechtzitting voorgelezen slachtoffer verklaring, een zeer traumatische gebeurtenis geweest waaraan zij nog telkens wordt herinnerd, te meer nu haar man is overleden. Hierdoor is haar leven ingrijpend veranderd. Ook is zij verhuisd omdat zij zich zeer onveilig voelde in haar oude woning. Dit soort delicten draagt voorts in hoge mate bij aan onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, gedreven door geldelijk gewin, de slachtoffers heeft afgeperst en angst heeft aangejaagd. Verdachte heeft, zoals de rechtbank ter zitting heeft waargenomen, geen blijk gegeven zich schuldig te voelen dan wel verantwoording te nemen voor het door hem gepleegde strafbare feit.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 maart 2009 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden zich wederom aan een ernstig misdrijf schuldig te maken.
De rechtbank ziet, gelet op het feit dat zij, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1] niet als gevolg van de overval kan worden aangemerkt, aanleiding om bij de straf oplegging af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Beslag
De inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen als omschreven op de als bijlage aangehechte beslaglijst onder nummers 9, 10 en 27 dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De onder nummers 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 op de beslaglijst vermelde voorwerpen dienen te worden geretourneerd aan de verdachte.
De onder nummers 23, 24, 25 en 26 op de beslaglijst vermelde voorwerpen dienen te worden geretourneerd aan de rechthebbende. De nummers 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21 en 22 dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het alternatief tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) JAREN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan rechthebbende van de onder nummers 23, 24, 25 en 26 op de beslaglijst vermelde goederen, te weten:
23. 2.00 stk tas
3565456
24. 1.00 stk slot
3565458
25. 1.00 stk slot
3565459
26. 1.00 stk mes
Vouwmes
3565460
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de onder nummers 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21 en 22 op de beslaglijst vermelde goederen, te weten:
11. 1.00 stk schoenen
1 paar
3565425
12. 1.00 stk papier
13. 1.00 stk shirt kl: blauw
Y-land
3565439
14. 1.00 stk plank kl: bruin
3565440
15. 1.00 stk verf
3565441
16. 1.00 stk verf
3565444
17. 1.00 stk verf
1 monster
3565445
18. 1.00 stk papier
1 zakje
3565446
19. 1.00 stk vuilniszak kl: grijs
3565448
20. 1.00 stk bankbescheiden
1 zakje
3565449
21. 1.00 stk hang/sluitwerk kl: grijs
3565452
22. 2.00 stk tas
3565454
Gelast de onttrekking aan het verkeer van de onder nummers 9, 10 en 27 op de beslaglijst vermelde goederen, te weten:
9. 1.00 stk zaktelefoon kl: zwart
Samsung
3565423
10. 1.00 stk ladder
35654423
27. 12.00 stk patroon
3570475
Gelast de teruggave aan verdachte van de overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen,
te weten:
1. 1.00 stk kleding kl: zwart
Sweater 3564938
2. 1.00 stk kleding kl: blauw
Replay jeans 3564939
3. 1.00 stk kleding kl: blauw
t-shirt 3564940
4. 1.00 stk kleding kl: zwart
Riem 3564941
5. 1.00 stk kleding kl: blauw
Sokken 3564942
6. 1.00 stk kleding kl: blauw
Adidas schoenen 3564943
7. 1.00 stk kleding
Bjorn Borg ondergoed 3564944
8. 1.00 stk kleding kl: zwart
Adidas jack 3564945
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. S. Ju en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M.L. Habich, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 januari 2010.