Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 09/562 VEROR
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[horecagelegenheid]
te Nunspeet,
verzoekster,
en
de burgemeester van de gemeente Nunspeet
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2009 heeft verweerder beslist dat de door verzoekster geëxploiteerde horeca-inrichting ‘[horecagelegenheid]’ aan de [adres] te Nunspeet met ingang van 13 februari 2009 weer geopend mag zijn voor het publiek, waarbij tot 1 juli 2009 een sluitingstijd van 20.00 uur geldt.
Bij brief van 12 maart 2009 heeft verzoekster verzocht om de openingstijden te verruimen tot 01.00 uur.
Bij besluit van 17 april 2009 heeft verweerder dat verzoek afgewezen.
Namens verzoekster heeft mr. L. Bolier, juridisch adviseur te Elspeet, bij brief van 20 april 2009 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Bij brief van diezelfde datum is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 juni 2009, waar namens verzoekster de vennoten [naam A] en [naam B], bijgestaan door mr. Bolier, zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H. Hinderks.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
Voor zover verzoekster heeft betoogd dat het onderhavige verzoek is gedaan hangende een beroep tegen het besluit van 17 april 2009 en is gevraagd een voorziening te treffen die ertoe strekt dat dat besluit wordt geschorst tot 6 weken nadat op dat beroep is beslist, komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter wijst daartoe op de uitspraak van heden op het beroep van verzoekster, reg.nr. 09/563, waarin dat beroep niet-ontvankelijk is verklaard op de grond dat – kort gezegd – het besluit van 17 april 2009 een primair besluit is waartegen eerst bezwaar had moeten worden gemaakt. Dit oordeel brengt met zich dat het besluit van 12 februari 2009 in rechte onaantastbaar is.
Ten aanzien van het verzoek om, hangende bezwaar, het besluit van 17 april 2009 te schorsen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten. Verzoekster heeft vanaf eind november 2008 de horeca-inrichting ‘[horecagelegenheid] aan de [adres] te Nunspeet geëxploiteerd. Als gevolg van een ernstig incident op 27 december 2008 heeft verweerder bij besluit van 8 januari 2009 de horeca-inrichting gesloten tot uiterlijk 1 juli 2009, waarbij is meegedeeld dat de sluiting desgewenst eerder kan worden beëindigd indien een andere wijze van exploitatie wordt overeengekomen. Verzoekster heeft verweerder vervolgens verzocht om voor een proefperiode tot 1 juli 2009 toestemming te verlenen voor de exploitatie van een tapasrestaurant. Deze toestemming heeft verweerder verleend bij zijn besluit van 12 februari 2009, waarbij tot 1 juli 2009 een sluitingstijdstip van 20.00 uur is bepaald. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 17 april 2009 het verzoek tot verruiming van de openingstijden afgewezen.
Verweerders stelling ter zitting dat het besluit van 17 april 2009 moet worden opgevat als louter een mededeling van informatieve aard die niet is gericht op rechtsgevolg, volgt de voorzieningenrechter niet. De voorzieningenrechter begrijpt het besluit van 17 april 2009 aldus dat verweerder heeft geweigerd om terug te komen van zijn besluit van 12 februari 2009. Daarmee is sprake van een op rechtsgevolg gerichte handeling en van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb .
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer haar uitspraak van 4 mei 2005, LJN: AT5088) volgt dat de bestuursrechter, wanneer wordt verzocht om terug te komen van een eerder, in rechte onaantastbaar besluit, dient uit te gaan van de oorspronkelijke beslissing en zich in beginsel dient te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd, kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust. Eerst indien sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden is de vraag aan de orde of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
Verzoekster heeft gesteld dat – samengevat – de gerealiseerde omzet van het tapasrestaurant te laag is om de exploitatiekosten te dekken en dat incidenten in de sfeer van de openbare orde na 12 februari 2009 zijn uitgebleven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee sprake van nieuw gebleken feiten dan wel veranderde omstandigheden. Niet kan op voorhand worden uitgesloten dat deze feiten en omstandigheden afdoen aan (de overwegingen van) het eerdere besluit. De voorzieningenrechter ziet zich dan voor de vraag gesteld of verweerder hierin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent als volgt.
Verweerder heeft aan het besluit van 17 april 2009 ten grondslag gelegd dat bij het stellen van het sluitingstijdstip op 20.00 uur het aspect openbare orde zwaar heeft gewogen en dat herhaling van het incident van 27 december 2008 dient te worden voorkomen. Dit is een alleszins redelijk standpunt. Dat tot op het moment van het nemen van het besluit van 17 april 2009 geen incidenten zijn gemeld en dat sprake is van een lage omzet, heeft verweerder dan ook niet zonder meer tot herziening van zijn eerdere besluit hoeven brengen, mede gelet op de relatief korte tijd tussen het nemen van de besluiten van 12 februari en 17 april 2009. Verweerder heeft voorts van belang mogen achten dat een proefperiode is ingesteld tot 1 juli 2009 en dat de evaluatie in juni 2009 is gepland. Die proefperiode is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig lang, dat hierin een grond is gelegen voor herziening. Voorts heeft verweerder van belang mogen achten dat het verzoekster vrij staat om bij bijzondere gelegenheden ontheffing aan te vragen van het geldende sluitingstijdstip. Verzoekster heeft dit – zo is gebleken – ook een aantal keren gedaan.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dan ook geen grond hoeven zien om het besluit van 12 februari 2009 te herzien.
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het besluit van 17 april 2009 in bezwaar naar verwachting stand zal kunnen houden, zodat geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Er is geen aanleiding voor een ¬veroordeling in proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. drs. J.H. van Breda en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.