Uitspraak
vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht, team handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: 201946 / KG ZA 09-171
Vonnis in kort geding van 10 april 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te Breda,
eiser,
advocaat: mr. S.A. Tan te Rotterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
VEOLIA TRANSPORT NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Breda,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VEOLIA TRANSPORT NEDERLAND HOLDING B.V.,
gevestigd te Breda,
gedaagden,
advocaat: mr. H.B.J. de Boer te 's-Hertogenbosch.
Eiser zal hierna ‘[eiser]’ worden genoemd. Gedaagden zullen ‘Veolia Transport’ respectievelijk ‘Veolia Holding’ worden genoemd. Gezamenlijk zullen gedaagden als ‘Veolia’ worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 13 producties, aan Veolia Transport betekend op 1 april 2009 en aan Veolia Holding op 3 april 2009;
- de 7 aanvullende producties van [eiser];
- de 5 producties van Veolia;
- de mondelinge behandeling ter zitting van 8 april 2009;
- de pleitnota van mr. Tan;
- de pleitnota van mr. De Boer.
1.2. Veolia verzoekt om de behandeling ter zitting te laten plaatsvinden achter gesloten deuren, aangezien zij vreest dat anders bedrijfsgeheimen en vertrouwelijke informatie van de centrale ondernemingsraad over [eiser] op straat komen te liggen. Na de raadslieden van partijen op dit verzoek te hebben gehoord, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Uitgangspunt van de civiele rechtspleging is immers dat de zittingen openbaar zijn, en op voorhand is niet gebleken van een noodzaak om bedrijfsgeheimen of bedrijfsresultaten van Veolia of vertrouwelijke informatie over het functioneren van [eiser] in dit geding naar voren te brengen.
1.3. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt in dit kort geding uitgegaan van de navolgende feiten:
- [eiser] is op 1 november 1997 in dienst getreden van Connex Transport NL Beheer B.V., de rechtsvoorgangster van Veolia Transport. In oktober 2001 werd hij op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam als ‘managing director’ van de BBA busdiensten van Connex. Deze arbeidsovereenkomst bevat een arbitrageclausule, inhoudende dat geschillen in verband met of voortvloeiende uit dit contract zullen worden beslecht door arbitrage.
- Sinds 28 november 2001 is [eiser] enig statutair directeur van Veolia Transport en sinds 10 april 2003 ook enig statutair directeur van Veolia Holding. Veolia Holding is de moedermaatschappij van Veolia Transport. De aandelen van Veolia Holding worden gehouden door de Franse vennootschap Veolia Transport S.A.
- Op 20 maart 2009 is aan [eiser] door zijn leidinggevende [D] medegedeeld dat er op 20 april 2009 een algemene vergadering van aandeelhouders zal plaatsvinden, waarin namens de raad van commissarissen zal worden voorgesteld om [eiser] te ontslaan als statutair directeur van alle Veolia-vennootschappen. Als redenen voor dit initiatief zijn genoemd: een gebrek aan vertrouwen, het niet bereiken van gestelde doelen, gebrek aan leiderschap, laattijdige aanlevering van gegevens en het niet doorgeven van cruciale informatie.
- Op 30 maart 2009 is [eiser] met onmiddellijke ingang als statutair directeur geschorst door [D].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – kort gezegd – om Veolia te gebieden hem binnen 24 uur na betekening van dit vonnis toe te laten tot zijn werkzaamheden als statutair directeur van Veolia Transport en Veolia Holding, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Veolia in de kosten van dit geding.
3.2. Veolia voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vóór alle weren beroept Veolia zich op de onbevoegdheid van de voorzieningen-rechter om kennis te nemen van dit geschil, aangezien er in de arbeidsovereenkomst met [eiser] een arbitrageclausule is opgenomen en ook in het kader van arbitrage om een voorlopige voorziening kan worden gevraagd. Nog daargelaten dat niet aannemelijk is dat de onderhavige vordering van [eiser] tot toelating in zijn functie van statutair bestuurder van twee vennootschappen wordt gedekt door de arbitrageclausule in zijn arbeidsrechtelijke overeenkomst, bij welke overeenkomst bovendien slechts één van de twee vennootschappen partij is, bevat artikel 241 van boek 2 van het BW de uitdrukkelijke bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van alle geschillen tussen Veolia en haar statutair directeur. Bovendien acht de voorzieningenrechter zich uit de aard van het kort geding bevoegd om met spoed een voorlopige voorziening te treffen, zulks op een kortere termijn dan nodig zal zijn om één of meer arbiters te benoemen en van deze een voorlopige voorziening te verkrijgen. Daarom wordt het beroep op de onbevoegdheid van de voorzieningenrechter verworpen.
4.2. Het beroep van Veolia op het ontbreken van een spoedeisend belang zal worden gepasseerd, aangezien een schorsing van een statutair directeur, hoewel geen sanctie, voor de betrokkene toch een ingrijpende maatregel is die als diffamerend kan worden ervaren, welke maatregel betrokkene dan ook op korte termijn in rechte moet kunnen aanvechten. De toelating tot zijn werk beschouwt [eiser] als een eerherstel. [eiser] wordt dan ook ontvankelijk geacht in zijn vordering.
4.3. Ter zitting voert [eiser] voor het eerst aan dat het besluit tot zijn schorsing niet bevoegd is genomen. Hij meent dat het schorsingsbesluit is genomen door [D], die daartoe echter niet bevoegd is nu hij geen commissaris is en ook geen vertegenwoordiger van de algemene aandeelhoudersvergadering is. Bij de beoordeling van dit argument neemt de voorzieningenrechter als uitgangspunt dat ingevolge de wet en de statuten van Veolia de algemene vergadering van aandeelhouders bevoegd is om een statutair bestuurder te allen tijde te schorsen. Dat betekent dat in casu het bestuur van Veolia Transport S.A. bevoegd is om [eiser] als bestuurder van Veolia Holding te schorsen en dat het bestuur van Veolia Holding bevoegd is om [eiser] als bestuurder van Veolia Transport te schorsen. Omdat de bestuurder van Veolia Holding dezelfde persoon is als de te schorsen directeur van Veolia Transport, is sprake van een belangenverstrengeling van de bestuurder van Veolia Holding als bedoeld in artikel 18 lid 3 van de statuten van Veolia Holding. In dat geval is de raad van commissarissen van Veolia Holding bevoegd om [eiser] als directeur van Veolia Transport te schorsen. Dat betekent dat het mogelijk is om [eiser] zonder zijn medewerking te schorsen als statutair bestuurder van zowel Veolia Holding als van Veolia Transport.
4.4. Veolia Holding heeft een raad van commissarissen, bestaande uit drie leden. [eiser] stelt dat hij twee commissarissen heeft gesproken, die hebben bevestigd dat in de raad van commissarissen is besproken dat wordt aangestuurd op zijn ontslag. Hoewel hieruit inderdaad nog niet volgt dat de commissarissen ook tot de schorsing van [eiser] hebben besloten, is alleszins mogelijk dat zij na onderling telefonisch overleg alsnog tot schorsing van [eiser] hebben besloten, zoals Veolia stelt. Het komt de voorzieningenrechter verder niet onlogisch voor dat het besluit tot schorsing van [eiser] aan hem wordt medegedeeld door [D], de persoon die hij aanmerkt als zijn directe leidinggevende en door Veolia wordt aangeduid als de huidige voorzitter van de raad van commissarissen. Dat Veolia de juistheid van deze stellingen ter zitting niet met documenten kan aantonen, neemt de voorzieningenrechter haar in dit geval niet kwalijk nu [eiser] zich niet eerder op dit formele standpunt heeft gesteld en Veolia daarmee ter zitting wordt overvallen.
4.5. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de stelling van [eiser] dat [D] hem geen reden voor de schorsing zou hebben gegeven, nu hijzelf ter zitting stelt dat er wel een reden is gegeven, te weten een gebrek aan vertrouwen en het niet meewerken aan een oplossing in der minne. Uit een schriftelijk verslag van hun laatste gesprek blijkt dat [eiser] een reactie heeft gegeven op de schorsingsmededeling van [D]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat er een formeel gebrek aan het schorsingsbesluit kleeft.
4.6. Aangezien een statutair bestuurder door het bevoegde orgaan te allen tijde kan worden geschorst, spitst het geding zich toe op de vraag of er een zwaarwegende reden is die meebrengt dat van Veolia in redelijkheid niet gevergd kan worden om [eiser] toe te laten tot de uitoefening van zijn functie. Vaststaat dat er op 20 april 2009 in een algemene vergadering van aandeelhouders zal worden gesproken over het voorstel van de raad van commissarissen tot ontslag van [eiser] als statutair directeur. Dat die vergadering niet rechtsgeldig bijeen zou zijn geroepen, betekent nog niet dat er in die vergadering geen geldig ontslagbesluit zal kunnen worden genomen.
Het ontslagvoorstel is in essentie gebaseerd op een gebrek aan vertrouwen in [eiser] als directeur van de Nederlandse vennootschappen van Veolia. Een aantal feiten geven steun aan het vermoeden dat daarvan al langere tijd sprake is. Dit gebrek aan vertrouwen in het functioneren van [eiser] als statutair directeur van de Nederlandse vennootschappen van Veolia kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter diens schorsing rechtvaardigen, temeer nu de Nederlandse bedrijfstak waarin Veolia opereert volgens beide partijen thans in zwaar weer verkeert en er voortdurend allerlei problemen de kop opsteken. In dit licht kan van Veolia in redelijkheid niet worden verlangd dat zij nog langer een bestuurder laat functioneren die niet haar vertrouwen geniet en mag Veolia aan deze samenwerking feitelijk een einde maken. Het is niet onredelijk dat dit gebeurt op het moment dat Veolia meent dat partijen niet langer met elkaar in gesprek zijn. De door [eiser] gevorderde voorziening zal daarom worden afgewezen.
4.7.Als de in het ongelijk te stellen partij zal [eiser] in de proceskosten van Veolia worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Veolia worden begroot op eur 262,- aan vast recht en op eur 816,- aan salaris van de advocaat.
5.De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Veolia tot op heden begroot op eur 1.078,-;
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vincent en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Baar op 10 april 2009.?