Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/750122-08
Parketnummer van de vordering TUL VV: 11/711304-08
Datum uitspraak: 10 februari 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[NAAM VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum]1970 [geboorteplaats](Turkije)
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [GBA adres]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen [naam inrichting],
raadsvrouwe mr. W. van Veen, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2009.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het onder 1 ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte op 26 augustus 2008 een valse melding heeft gedaan waardoor een vliegtuig in gevaar is gebracht. Als dat niet bewezen kan worden, is het verwijt dat hij een valse bommelding heeft gedaan. Als dat evenmin bewezen kan worden, wordt hem verweten dat hij ten onrechte 1-1-2 heeft gebeld.
Onder 2 wordt de verdachte verweten gedreigd te hebben met een terroristisch misdrijf.
Onder 3 wordt de verdachte verweten op 19 augustus 2008 een hoeveelheid cocaïne en heroïne aanwezig te hebben gehad.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van de Kragt heeft gerekwireerd tot:
- de bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van de gevangenisstraf groot 1 week die aan de verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis d.d. 29 juli 2008 van de politierechter te Dordrecht.
DE VASTSTAANDE FEITEN
Op 26 augustus 2008 heeft de verdachte omstreeks 14.36 uur en 14.38 uur de 1-1-2 alarmcentrale Driebergen gebeld. Hij heeft tijdens het gesprek van 14:36 uur gezegd: (…) er zijn (…) terroristen terroristen (…) zijn onderweg naar (…) Rotterdam Airport. (…) mevrouw terroristen zijn onderweg naar Rotterdam Airport. Ja. Hallo, terroristen gaan vliegtuig kapen….ja. Bij Rotterdam Airport de HV207…ja, begrijpt u mevrouw? (…) dan die terrorist heet [naam passagier]. [naam passagier] heten die terroristen, ja die zijn onderweg naar Amsterdam naar (…) Rotterdam Airport. In het gesprek van 14:38 uur heeft de verdachte het volgende gezegd: (…) ik wil u wat informatie doorgeven (…) er zijn terroristen zijn onderweg naar (…) Rotterdam Airport. Al Qaida terroristen gaan vliegtuig kapen HV207. HV207 vliegtuig gaan ze kapen.(…)
De verdachte heeft 1-1-2 gebeld omdat hij wilde voorkomen dat zijn vriendin op vakantie zou gaan met haar partner.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde is, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Aan de verdacht wordt onder 1 (primair) verweten dat door onjuiste gegevens door te geven, er gevaar voor een vliegtuig in vlucht was te duchten.
Was het vliegtuig in vlucht?
De officier van justitie en de raadsvrouwe van de verdachte verschillen van inzicht over de vraag of het vliegtuig “in vlucht” was.
De officier van justitie heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat het niet relevant is of het vliegtuig daadwerkelijk in vlucht was. Voldoende is dat van de (inhoud van de) valse melding gevaar was te duchten “zou het vliegtuig in vlucht zijn”.
Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest dat reeds bij te duchten gevaar, dus niet al zich voorgedaan hebbend gevaar, de strafbaarheid geldt, aldus de officier van justitie.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft aangevoerd dat de strafbepaling alleen van toepassing is als het vliegtuig daadwerkelijk in vlucht was.
Voor de uitleg van de officier van justitie zijn geen aanknopingspunten in de wet en de toelichting daarop te vinden. Uit artikel 385c Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) en de toelichting volgt dat de strafbaarheid is beperkt tot de tijd dat het vliegtuig in vlucht is. (Tekst & Commentaar, aantekening 12 bij artikel 385b WvSr en aantekening 7b bij artikel 385c WvSr ).
De officier van justitie heeft vervolgens aangevoerd dat het vliegtuig in vlucht was en verwijst naar artikel 86a lid 2 WvSr .
De raadsvrouwe van de verdachte heeft aangevoerd dat niet de definitie in artikel 86a lid 2 WvSr geldt, maar de definitie in de Wet Luchtvaart, omdat dit een lex specialis betreft. Volgens de raadsvrouwe is er een discrepantie in de wet en zij vermoedt dat de wetgever is vergeten artikel 86a lid 2 WvSr aan te passen aan de definitie in de Wet Luchtvaart.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In artikel 86 lid 2 WvSr staat dat een vliegtuig in vlucht is vanaf het moment waarop alle buitendeuren na het instappen zijn gesloten. Deze bepaling is opgenomen in het Wetboek van Strafrecht in de zogenaamde betekenistitel. In deze titel worden in het Wetboek van Strafrecht voorkomende uitdrukkingen uitgelegd. Nu de in artikel 385c WvSr voorkomende term “in vlucht” expliciet staat omschreven in de betekenistitel, dient te worden uitgegaan van de daarin omschreven betekenis. De Wet Luchtvaart is blijkens de aanhef bedoeld om regels te stellen omtrent de veiligheid van het luchtruim en de afwikkeling van het luchtverkeer. Dit is een ander doel dan de strafrechtelijke vervolging waar in deze zaak sprake van is. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden dat er sprake zou zijn van een discrepantie in de wet.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geldt dat het vliegtuig in vlucht was in de zin van artikel 385c WvSr nu de deuren waren gesloten na het instappen.
Was er gevaar te duchten?
Voorts is tussen partijen in geschil de vraag of door de valse melding van de verdachte gevaar voor het vliegtuig te duchten was.
De vraag dient beantwoord te worden of het naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar was dat gevaar kon ontstaan. Concreet: is door de valse melding van de verdachte voorzienbaar geweest dat gevaar kon ontstaan.
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt het volgende.
De verdachte heeft om 14.36 uur en 14.38 uur de valse meldingen gedaan. Het vliegtuig zou omstreeks 15.25 uur vertrekken. Om 15.26 uur is de opdracht gekomen het vliegtuig aan de grond te houden. Het vliegtuig heeft bijna vijf en een half uur met gesloten deuren stil gestaan. Omstreeks 20.50 uur is het vliegtuig ontruimd en zijn drie personen door de marechaussee aangehouden. Door te bellen naar 1-1-2 met de mededeling dat er een vliegtuig zal worden gekaapt met daarbij de vermelding van Al Qaida, is het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat de autoriteiten alle denkbare maatregelen zouden treffen in het belang van de veiligheid van het vliegtuig en de passagiers. Gelet op het tijdstip van de melding (ruim 40 minuten voordat het vliegtuig zou vertrekken) is het voorzienbaar dat het vliegtuig aan de grond zou blijven en dat voorkomen zou worden dat de passagiers zouden instappen. Dat is ook hetgeen de verdachte beoogde.
De deskundige B. Baksteen heeft in zijn rapport van 8 januari 2008 (de rechtbank leest 2009) aangegeven dat indien vermoed wordt dat er potentiële kapers aan boord zijn een antiterrorisme eenheid kan worden ingezet om potentiële kapers uit te schakelen. Bij die actie kunnen slachtoffers vallen, omdat een ieder die verdacht gedrag vertoont op het moment van binnendringen van het vliegtuig, zal worden uitgeschakeld.
De rechtbank acht gelet op de omstandigheden van dit geval, met name de tijd tussen de melding en de vertrektijd van het vliegtuig, dit gevaar naar algemene ervaringsregels niet voorzienbaar.
Gezagvoerder [naam gezagvoerder] heeft verklaard dat een gevaar zou kunnen zijn dat de situatie onder de passagiers zou escaleren gelet op de lange tijd dat zij in het vliegtuig moesten wachten. Ook deze situatie is niet voorzienbaar. De verdachte heeft bij het doen van de melding geen rekening behoeven te houden met de mogelijkheid dat de passagiers zo’n lange tijd in het vliegtuig zouden moeten wachten.
Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat gevaar te duchten is geweest voor een vliegtuig in vlucht door de valse melding van de verdachte. De verdachte moet dan ook van het onder 1 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde
De officier van justitie heeft aangevoerd dat alhoewel de verdachte in zijn melding niet letterlijk zegt dat er zich een bom aan boord bevindt, er toch sprake is van een valse bommelding nu hij spreekt over terroristen en Al Qaida. Bij aanslagen van Al Qaida worden immers bommen gebruikt.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft aangevoerd dat nu de verdachte het woord bom niet heeft genoemd, vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In artikel 142a WvSr is strafbaar gesteld het doorgeven van gegevens met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat een voorwerp aanwezig is waardoor een ontploffing kan ontstaan. Verdachte heeft niet gezegd dat er bom of explosief voorwerp in het vliegtuig zou zijn. De specifieke delictsomschrijving laat niet toe om uit andere bewoordingen af te leiden dat er met een bom is gedreigd. Voor deze vorm van extensieve interpretatie is geen ruimte.
De verdachte moet dan ook van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde:
Aangezien de verdachte het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde feit op de zitting heeft bekend, wordt wat betreft het bewijs volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting;
- het proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee d.d. 01 september 2008 pagina 243;
- een proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee d.d. 9 januari 2009 documentcode 090108030.2416.AMB (bevindingen 1-1-2).
Ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 wordt aan de verdachte ten laste gelegd dat hij door de valse 1-1-2 melding de telefoniste van 1-1-2, de aanwezigen op de vlucht en aanwezigen of omwonenden van het vliegveld heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf.
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit vrijspraak bepleit en heeft daartoe ondermeer het volgende aangevoerd:
- de bedreiging was niet tegen de telefonistes gericht;
- de passagiers waren niet op de hoogte van de bedreiging;
- de gezagvoerder en purser hebben verklaard niet bang te zijn geweest;
- de opzet van de verdachte was niet gericht op bedreiging.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De verdachte heeft weliswaar verklaard niet de opzet te hebben gehad iemand te bedreigen maar voor een bewezenverklaring van bedreiging is voorwaardelijk opzet voldoende. Door 1-1-2 te bellen en te melden dat een vliegtuig zal worden gekaapt door Al Qaida terroristen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat deze mededeling vrees kan opwekken gelet op de inhoud van de melding en de angst die heerst voor terroristische aanslagen.
De vraag is wie door de meldingen van de verdachte is bedreigd.
Ten aanzien van de telefonistes van 1-1-2 wordt overwogen dat niet gesteld kan worden dat de bedreiging hen persoonlijk vrees zou kunnen aanjagen nu zij verder niet betrokken zijn bij het bedreigde vliegtuig. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de aanwezigen op de vlucht wordt het volgende overwogen.
De gezagvoerder en purser hebben, zoals door de raadsvrouwe is gesteld, verklaard niet bang te zijn geweest. Dit is echter op grond van de vaste rechtspraak op dit punt, ook geen vereiste. Het criterium is dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. De gezagvoerder en purser waren aan boord van een vliegtuig waarvan gemeld werd dat het gekaapt zou worden door Al Qaida terroristen. Zij wisten ook van deze melding. Deze melding moet bezien worden in het licht van hetgeen algemeen bekend is over de gewelddadigheid van terroristische aanslagen. Gelet op de aard van de melding en het feit dat de gezagvoerder en purser aan boord waren van het bewuste vliegtuig, kan gesteld worden dat onder die omstandigheden de melding in het algemeen vrees kan opwekken dat een terroristisch misdrijf zou worden gepleegd.
Ten aanzien van de overige aanwezigen op de vlucht geldt dat zij gedurende de tijd dat het vliegtuig aan de grond is gehouden, niet op de hoogte waren van de vermeende kapingsdreiging. Door de gezagvoerder is meermalen gemeld dat er sprake was van een technisch mankement. Alhoewel het voorstelbaar is dat de inzittenden achteraf geschrokken zijn van de melding van de verdachte, kan bedreiging ten aanzien van deze inzittenden niet bewezen worden verklaard nu zij niet bekend waren met de melding en de bedreiging hen niet heeft bereikt. Dit geldt eveneens voor de aanwezigen op en omwonenden van de luchthaven nu uit het dossier niet blijkt dat de bedreiging hen heeft bereikt.
De bedreiging kan dan ook alleen ten aanzien van de bemanning van het vliegtuig bewezen worden verklaard. De bemanning valt onder “aanwezigen” zoals ten laste is gelegd.
Ten aanzien van feit 3
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat de op 19 augustus 2008 bij verdachte aangetroffen en in beslag genomen op harddrugs gelijkende middelen cocaïne en heroïne zijn geweest, nu uit het NFI-rapport van 8 september 2008 niet blijkt dat de onderzochte monsters afkomstig zijn van de bij de verdachte in beslag genomen middelen. In verband daarmee behoort de verdachte volgens de raadsvrouwe bij gebrek aan bewijs te worden vrijgesproken.
De verdachte is op 19 augustus 2008 aangehouden. Bij zijn aanhouding had hij twee gripzakjes met 0,8 gram cocaïne en 0,8 gram heroïne bij zich. Verdachte heeft tegenover de politie bekend dat hij op 19 augustus 2008 een halve gram cocaïne en een halve gram heroïne in Rotterdam heeft gekocht.
Ten aanzien van het verweer dat door de raadsvrouwe is gevoerd geldt dat het NFI-rapport van 8 september 2008, de naam van de verdachte, het kenmerknummer PL26SO/08-036634 en de contactpersoon F.L.J. Halter vermeldt. Het kenmerk en de naam van de contactpersoon komen overeen met het proces-verbaal zoals bij voetnoot 5 is vermeld en waarin staat gerelateerd dat monsters zijn genomen. Hieruit blijkt voldoende dat het NFI- rapport ziet op de onder de verdachte aangetroffen middelen.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
meer subsidiair
hij, op 26 augustus 2008 te Dordrecht en Driebergen,
opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig was, gebruik heeft gemaakt van een alarmnummer voor publieke diensten namelijk van het nummer 112;
2.
Hij, op of omstreeks 26 augustus 2008 te Dordrecht en/of Rotterdam en/of
Driebergen en/of elders in Nederland,
aanwezigen op de vlucht met vluchtnummer HV207
heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf
immers heeft verdachte het (alarm-)nummer 112 gebeld en mededelingen gedaan
van de strekking dat terroristen het voornemen hadden voornoemde vlucht, te
kapen en daarbij de naam "Al Qaida" genoemd;
3.
hij op 19 augustus 2008 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 0,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne (diacetylmorfine) en
- ongeveer 0,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1. het opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig is, gebruik maken van een alarmnummer voor publieke diensten,
in eendaadse samenloop met
2. bedreiging met een terroristisch misdrijf,
3. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft onder invloed van cocaïne en heroïne door middel van twee valse meldingen naar het alarmnummer 1-1-2 gebeld -met de strekking dat er terroristen op weg waren naar Rotterdam Airport om het vliegtuig met vluchtnummer HV207 te kapen- in een wanhopige poging willen voorkomen dat zijn geliefde met haar eigenlijke partner naar Turkije zou vertrekken om aldaar vakantie te houden.
Niet alleen heeft dit alles tot uren oponthoud voor de 117 inzittenden en de 6 bemanningsleden van de HV207 geleid, met alle voorstelbare ongemakken van dien, maar er is ook een nietsvermoedende passagier enige tijd als medeverdachte van een terroristisch misdrijf aangemerkt en als zodanig behandeld, hetgeen een akelige ervaring moet zijn geweest.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij gedreigd heeft met een kaping door Al Qaida en daarbij heeft ingespeeld op de gevoelens van angst en onveiligheid die sinds de terroristische aanslagen van de afgelopen jaren de samenleving beheersen. De verdachte heeft alleen aan zich zelf gedacht en niet aan de gevolgen die de melding voor veel betrokkenen heeft gehad.
Het misbruik maken van een noodnummer zoals 1-1-2 vormt een aanzienlijke verstoring van de openbare orde en kan leiden tot ernstige gevolgen, vooral in situaties waarin acute hulp geboden is. Misplaatste meldingen frustreren de werking van dergelijke nooddiensten.
De verdachte heeft bovendien een hoeveelheid verdovende middelen in zijn bezit gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op de over de verdachte opgemaakte rapportages.
Uit het psychiatrische rapport d.d. 18 december 2008 opgemaakt door F. Verstraeten, psychiater in opleiding, onder supervisie van Th.J.G. Bakkum en het psychologische rapport d.d. 27 december 2008 opgemaakt door A.F.J.M. Zwegers, GZ-psycholoog, blijkt het volgende. Betrokkene is een verstandelijk beperkte man die geen goede mogelijkheden heeft om problemen op te lossen en die de gevolgen van zijn handelen niet goed kan overzien. Hij is verslaafd, zwakbegaafd en heeft een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken. Hij is verminderd toerekeningsvatbaar. Zijn drugsafhankelijkheid vormt een risico dat hij nogmaals strafbare feiten pleegt. De psycholoog en psychiater adviseren om een deels voorwaardelijke straf op te leggen en een klinische behandeling op te leggen in een forensische verslavingskliniek. Daarnaast is reclasseringscontact gewenst.
De reclassering adviseert in het voorlichtingsrapport d.d. 27 januari 2009 van Reclassering Nederland, regio Rotterdam-Dordrecht opgemaakt door E. Blokland, reclasseringswerker de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat hij zich dient te gedragen naar voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, zolang deze instelling dat nodig vindt ook indien deze aanwijzingen inhouden het volgen van een klinische behandeling bij een forensische psychiatrische verslavingskliniek/GGZ danwel een vergelijkbare instelling zolang deze instelling dit nodig acht.
De rechtbank neemt de bevindingen ten aanzien van de persoonlijkheid van de verdachte en de conclusies, waaronder die dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is te achten, van deze rapporteurs over en maakt deze tot de hare.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 29 augustus 2008 reeds eerder is veroordeeld.
De raadsvrouwe heeft erop gewezen dat verdachte zich thans reeds zes maanden in voorlopige hechtenis bevindt. Gelet op het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en open staat voor behandeling, zou oplegging van een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest passend zijn met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd en de bijzondere voorwaarde zoals voorgesteld door de reclassering. De verdachte staat positief tegenover het voorstel van de reclassering tot het volgen van een klinische behandeling.
De rechtbank zal als gevolg van het feit dat zij, anders dan de officier van justitie, tot een vrijspraak komt van het aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is het wel eens met de officier van justitie dat het gedrag van de verdachte streng bestraft dient te worden.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf tevens rekening mee dat de valse meldingen naar het 1-1-2 alarmnummer tevens als bedreigende uitlating bewezen is verklaard en er in zoverre dus sprake is van eendaadse samenloop.
Tenslotte heeft de rechtbank acht geslagen op de straftoemeting in zaken van enigszins vergelijkbare aard.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie. De rechtbank zal, teneinde de verdachte ervan trachten te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten, een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Zij zal het advies van de reclassering volgen en een verplicht reclasseringscontact als hierna te melden als bijzondere voorwaarde opleggen. Daarnaast zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde bepalen dat de verdachte een klinische behandeling dient te ondergaan bij een forensische verslavingskliniek/GGZ, of een vergelijkbare instelling voor de duur van maximaal zes maanden, of zoveel korter dat de behandeling duurt.
VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN
Door 30 benadeelde partijen zijn vorderingen ingediend tot schadevergoeding. 29 van de benadeelde partijen betreffen de passagiers van het vliegtuig, een benadeelde partij betreft een bemanningslid. Vooropgesteld wordt dat de bedreiging ten aanzien van de passagiers niet bewezen wordt geacht en de rechtbank bewezen acht dat de verdachte ten onrechte 1-1-2 heeft gebeld.
Uitgangspunt van de wet is dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is indien de benadeelde partij niet degene is wiens belang door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Het beschermd belang van overtreding van artikel 142 WvSr is de openbare orde.
Een aantal van de benadeelden heeft materiële schade gevorderd, welke het gevolg is van de vertraging van het vliegtuig. Het voorkomen van vertraging is niet het belang dat door artikel 142 WvSr wordt beschermd. De schade is dan ook niet rechtstreeks in de zin van artikel 51a WvSr . De vorderingen tot vergoeding van materi ële schade worden dan ook niet- ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de vorderingen tot immateriële schadevergoeding geldt het volgende. De immateriële schade wordt gevorderd in verband met, kort gezegd, de schrik en onrust die is ontstaan tengevolge van het handelen van de verdachte. Dit raakt de openbare orde, het beschermd belang van artikel 142 WvSr , zodat die vorderingen wel ontvankelijk zijn.
Gelet op de redelijkheid en billijkheid wordt de immateriële schade beraamd op een bedrag
€ 100,- per benadeelde. Voor het overige worden de vorderingen niet ontvankelijk verklaard.
[Volgen gegevens 30 benadeelde partijen]
VORDERING TENUITVOERLEGGING
Bij verstek gewezen vonnis van 29 juli 2008 van de politierechter in Dordrecht is de verdachte terzake van mishandeling veroordeeld - voor zover van belang - tot een gevangenisstraf van 1 (één) week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De proeftijd is op grond van artikel 14b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 13 augustus 2008. De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd.
Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Bijzondere omstandigheden, die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zoals door de raadsvrouw bepleit, zijn niet aanwezig.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 14d, 14g, 55, 57, 142 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet .
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair, onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (TWAALF) MAANDEN,
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (ZES) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
• de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
• de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt; ook als dit inhoudt dat veroordeelde zich ter behandeling zal laten opnemen in een Forensische Verslavingskliniek/GGZ of een vergelijkbare instelling voor maximaal zes maanden. De veroordeelde zal zich dan houden aan regels die door of namens de leiding van genoemde kliniek zullen worden gegeven;
- verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en
steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- wijst de vordering van de hieronder genoemde benadeelde partijen toe tot een bedrag van
€ 100 (zegge: honderd euro): [gegevens benadeelde partijen]
verklaart voornoemde benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in de vorderingen en bepaalt dat dit deel van de vorderingen slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- verklaart de hieronder genoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
[gegevens benadeelde partijen]
- bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis d.d. 29 juli 2008 van de politierechter in Dordrecht aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 1 (EEN) week.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Boer, voorzitter,
en mrs. Reinds en Van Ginneken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Versloot en Heijne, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 februari 2009.
Mr. Reinds en Heijne zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 10 februari 2009.
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij,op of omstreeks 26 augustus 2008 te Dordrecht en/of Rotterdam en/of
Driebergen en/of elders in Nederland, opzettelijk gegevens heeft door gegeven
waarvan hij wist, of ernstige reden had te vermoeden, dat zij onjuist zijn,
terwijl daarvan gevaar voor een luchtvaartuig in vlucht te duchten is, te
weten een vliegtuig van de maatschappij Transavia met vluchtnummer HV207,
immers heeft verdachte gebeld met het (alarm-)nummer 112 en mededelingen
gedaan van de strekking dat terroristen het voornemen hadden genoemde vlucht
te kapen en daarbij de naam "Al Qaida" genoemd;
(artikel 385c Wetboek van Strafrecht )
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Hij, op of omstreeks 26 augustus 2008 te Dordrecht en/of Rotterdam en/of
Driebergen en/of elders in Nederland, gegevens heeft door gegeven met het
oogmerk (een) ander(en) ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet
voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een vliegtuig van de
maatschappij Transavia met vluchtnummer HV207, een voorwerp aanwezig zou zijn
waardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht,
immers heeft verdachte gebeld met het (alarm-)nummer 112, en mededelingen
gedaan van de strekking dat er een terroristische daad ten aanzien van
voornoemd vliegtuig werd voorbereid en daarbij de woorden "Al Qaida" genoemd;
(artikel 142a, lid 2 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 26 augustus 2008 te Dordrecht en/of Rotterdam en/of
Driebergen en/of elders in Nederland, opzettelijk, zonder dat daartoe de
noodzaak aanwezig was, gebruik heeft gemaakt van een alarmnummer voor publieke
diensten namelijk van het nummer 112;
[artikel 142 Wetboek van Strafrecht ]
2.
Hij, op of omstreeks 26 augustus 2008 te Dordrecht en/of Rotterdam en/of
Driebergen en/of elders in Nederland,
de telefoniste(n) van 112 en/of aanwezigen op de vlucht met vluchtnummer HV207
en/of aanwezigen op en/of omwonenden van de luchthaven Zestienhoven,
heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en/of met enig misdrijf tegen
het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met enig misdrijf
waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen
ontstaat,
immers heeft verdachte het (alarm-)nummer 112 gebeld en mededelingen gedaan
van de strekking dat terroristen het voornemen hadden voornoemde vlucht, te
kapen en daarbij de naam "Al Qaida" genoemd;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht )
3.
hij op of omstreeks 19 augustus 2008 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 0,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne (diacetylmorfine) en/of
- ongeveer 0,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(Artikel 2/10 Opiumwet) (Parketnummer 643352-08)