Uitspraak
Rolnummer: 22-002899-08
Parketnummer: 10-701134-07
Datum uitspraak: 17 december 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 mei 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [gebooorteplaats] op [geboortedag] 1988,
thans verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
3 december 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, met aftrek van voorarrest en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [1] en [2] tot respectievelijk eur 9.040,-- en eur 2.500,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [1] en [2] tot een bedrag van respectievelijk eur 5.000,-- en eur 2.500,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. De verdachte heeft op 1 juli 2008 zijn hoger beroep ingetrokken.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep de hierna te vermelden aanvulling en verbetering aanbrengt en de vorderingen van de benadeelde partijen en schade vergoedingsmaatregelen opnieuw zal beoordelen.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling en verbetering van gronden te worden bevestigd.
Het beroep op noodweer(exces).
De verdachte heeft een mes tevoorschijn gehaald op het moment dat hij nog slechts een duw had gekregen van een van de vier personen die bij hem stonden. Nadat de verdachte vervolgens heel hard in het gezicht is gestompt, is hij weggerend, achternagezeten door het slachtoffer [1] en [2]. Na een korte afstand stond de verdachte stil, heeft hij zich omgedraaid en heeft hij een mes, dat al was opengeklapt, voor zich gehouden en gestoken in de borst van de persoon die het dichtst bij hem was, [1], met dodelijke afloop.
Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte het mes slechts voor zich hield en het slachtoffer als het ware in het mes is gelopen. In dit verband wijst het hof op de volgende onderdelen van door getuigen afgelegde verklaringen:
- [getuige 1]1: “Ik zag dat [slachtoffer 1] achteruit sprong om het mes te ontwijken, maar hij was geraakt.”
- [getuige 2]2: “Al rennend draaide hij zich om en stak hij [slachtoffer 1].”
- [getuige 3]3: “De jongen draaide om en stak.”
- [getuige 4]4: “Toen ging de jongen wat langzamer lopen, draaide zich om en stak. Hij stak één keer.”
- [getuige 5]5: “De jongen rende, draaide zijn lichaam, stak [slachtoffer 1] en rende meteen door.”
Een en ander vindt ook steun in de bevindingen van de patholoog-anatoom6.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat het achterna rennen van de verdachte door het slachtoffer en [getuige 3] uitsluitend tot doel had de verdachte aan te houden om hem aan de politie over te leveren. [getuige 3] verklaard: “Ik ben voordat [verdachte] gestoken had achter hem aangerend omdat ik hem toen wilde pakken en slaan.”7
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mogen vrezen dat hij door de achter hem aan gekomen personen (op zijn minst) zou worden mishandeld. Tegen deze onmiddellijke dreiging heeft hij zich mogen verweren, zodat er een noodweersituatie was. Hierbij diende de verdachte in zijn afweer te blijven binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit laatste is slechts anders, indien hij deze grenzen zou overschrijden als gevolg van een door de dreigende aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Het hof heeft die gemoedsbeweging niet vastgesteld, maar gaat daarvan in het voordeel van de verdachte uit, omdat ook het tegendeel niet vaststaat. Ook noodweer-exces is evenwel geen vrijbrief zonder grenzen. De wijze waarop de verdachte zich heeft verweerd, het gericht steken met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer, is in de gegeven omstandigheden, meerdere belagers, maar zonder dat een wapen bij hun te zien was, dermate buiten-proportioneel, dat deze wijze van verweer naar het oordeel van het hof niet kan worden aanvaard als onmiddellijk gevolg van een door de dreigende aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging8. Het beroep van de verdachte op noodweer en noodweerexces gaat om deze reden niet op, zodat het ter zake gevoerde verweer dient te worden verworpen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 subsidiair tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 24.040,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot EUR 9.040,--. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 3.000,-- materiële schade is geleden. Aannemelijk is geworden dat deze schade rechtstreeks het gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot voornoemd bedrag worden toegewezen, met proceskosten.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond in zoverre materiële schade te hebben geleden die in voldoende rechtstreeks verband staat tot de dood van zijn zoon. De vordering zal derhalve voor het overige worden afgewezen.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de geleden immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces. Dat deze schade van andere aard is dan smartegeld (die niet wordt vergoed) staat niet vast, immers deze benadeelde partij is geen ooggetuige geweest. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof op vordering van de advocaat-generaal aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 3.000,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 subsidiair tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 20.000,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot EUR 2.500,--. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden, dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit en dat derhalve de vordering zich leent voor gedeeltelijke toewijzing. Het hof zal naar maatstaven van billijkheid een bedrag toekennen van EUR 1.000,--, met proceskosten.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij voorzover deze ziet op de geleden immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof op vordering van de advocaat-generaal aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 1.000,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt met aanvulling en verbetering van gronden het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de beslissingen op de vordering van de benadeelde partijen en van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, die het hof vernietigt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van
EUR 3.000,--(drieduizend euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade van [benadeelde partij 1] voor het overige af.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
[benadeelde partij 1], van een bedrag van
EUR 3.000,-- (drieduizend euro)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van
EUR 1.000,-- (duizend euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in verband met hun vordering hebben gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
[benadeelde partij 2], van een bedrag van
EUR 1.000,-- (duizend euro)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. S.C.H. Koning en mr. W.P.C.M. Bruinsma, in bijzijn van de griffier M. van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 december 2008.
1 RC-verklaring [getuige 1] d.d. 22 oktober 2007
2 RC-verklaring [getuige 2] d.d. 22 oktober 2007
3 RC-verklaring [getuige 3] d.d. 22 oktober 2007
4 RC-verklaring [getuige 4] d.d. 2 oktober 2007
5 RC-verklaring [getuige 5] d.d. 15 januari 2008
6 Brief NFI d.d. 19 september 2007 met als onderwerp “Aanvullende vragen”
7 Aanvullend zaakproces-verbaal pagina 11, verklaring d.d. 21-11-2007, 13.12 uur
8 Vgl. HR 8-4-2008, LJN BC4459