Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.600073-08 (P)
Datum: 21 oktober 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
[geboortedatum]
[adres].
ONDERZOEK VAN DE ZAAK
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzittingen van 25 maart 2008, 22 juni 2008 en
7 oktober 2008, waarbij de verdachte telkens is verschenen, bijgestaan door mr. S.M. Milani, raadsvrouw te Lelystad. Op de terechtzitting van 22 juni 2008 heeft een gerechtelijke schouw en reconstructie plaatsgevonden op de Ketelbrug te Swifterbant (gemeente Dronten).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J.E. Vink, en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte en door de verdachte naar voren is gebracht.
Door [slachtoffer] [nabestaande], dochter van het slachtoffer [slachtoffer], is ter terechtzitting een schriftelijke slachtofferverklaring voorgelezen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is (na een wijziging op 7 oktober 2008) ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 september 2007 in de gemeente Dronten grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig als brugwachter in dienst van Rijkswaterstaat, dienst doende op/bij de Ketelbrug (de Rijksweg A 6),
in strijd met de toen in die situatie vereiste voorzichtigheid en/of oplettendheid,
nadat de aanrijbomen voor het weggedeelte Emmeloord-Lelystad waren gesloten, in plaats van zich er van te vergewissen dat er zich op het wegdeel tussen voornoemde aanrijbomen en de afrijbomen voor dat weggedeelte zich geen verkeer meer bevond, voornoemde afrijbomen heeft gesloten, zulks terwijl zich op voornoemd weggedeelte (tussen aanrijbomen en de afrijbomen) nog een personenauto bevond, welke werd bestuurd door [slachtoffer] en/of vervolgens de opening voor de brugval in werking heeft gesteld, terwijl voornoemde personenauto zich nog tussen de aanrijbomen en afrijbomen bevond en/of de opening van de brugval niet tussentijds heeft onderbroken, terwijl die [slachtoffer] zich (deels) op de brugval bevond, waarna, door het verder openen van de brugval, de personenauto van die [slachtoffer] in het water van het Ketelmeer/IJsselmeer is gevallen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten water in de longen, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJS
A. Vaststaande feiten
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de- navolgende- overwegingen ten aanzien van het bewijs, verwijzen naar de doorgenummerde pagina’s van de afzonderlijke processen-verbaal die bij het in wettelijke vorm opgemaakt zaaksproces-verbaal met het nummer 2007065270 zijn gevoegd, dat op 2 januari 2008 is gesloten en getekend door verbalisant [verbalisant], werkzaam bij regiopolitie Flevoland, districtsrecherche Noord.
Voor een goed begrip van het navolgende duidt de rechtbank aan wat zij verstaat onder de navolgende begrippen:
1. de brug: de gehele overspanning over het water
2. het brugdek: de vaste weggedeelten aan weerszijden van het beweegbare deel van de brug gelegen tussen de aanrijbomen en afrijbomen van de brug en de brugklep
3. de brugklep: het beweegbare deel van de brug, in de tenlastelegging aangeduid met het (naar het oordeel van de rechtbank minder duidelijke) woord brugval
De door het openbaar ministerie en de verdediging te dezen gebruikte woorden en termen laat zij verder daar.
Op 19 september 2007 heeft op de Ketelbrug, gemeente Dronten, een ongeval plaatsgevonden, waarbij de personenauto met achter het stuur [slachtoffer] [slachtoffer] komende uit de richting van Emmeloord en gaande in de richting Lelystad (hierna te noemen: de noordbaan van de Ketelbrug), tijdens het openen van de brugklep, te water is geraakt ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Verdachte was ten tijde van het ongeluk als brugwachter in dienst van Rijkswaterstaat en was die dag in die hoedanigheid werkzaam op de Ketelbrug.
B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie, mr. M.J.E. Vink, heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de dood van [slachtoffer] aan verdachtes schuld te wijten is.
Er is sprake van aanmerkelijke onachtzaamheid en nalatigheid van de verdachte.
Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft drie beslismomenten als brugwachter:
1. het starten van de procedure waarbij de signalering aangaat en de aanrijbomen worden gesloten
2. het afsluiten van de afrijbomen van de noord en zuid rijbaan
3. het openen van de brugklep
Het eerste verwijt dat de officier van justitie verdachte maakt is dat verdachte toen het tweede beslismoment zich voordeed de afrijbomen heeft gesloten terwijl [slachtoffer] zich nog voor de afrijbomen bevond en dat hij daarmee een onveilige situatie voor haar heeft gecreëerd. Gelet op de verklaringen van verdachte stelt de officier van justitie zich primair op het standpunt dat de verdachte niet naar de afrijbomen van de noordbaan van de brug heeft gekeken en subsidiair dat verdachte de afrijbomen en de auto van [slachtoffer] niet heeft gezien, omdat hij in een voorovergebogen positie stond ten behoeve van de marifooncommunicatie met het scheepvaartverkeer. Het tweede verwijt dat de officier van justitie verdachte maakt is dat verdachte toen het derde beslismoment zich voordeed de brugklep heeft geopend terwijl [slachtoffer] zich tussen de gesloten aanrij- en afrijbomen bevond. Het derde verwijt aan verdachte is dat hij het openen van de brugklep niet heeft onderbroken op het moment dat de auto van [slachtoffer] achteruit en/of over de geopende brugklep reed. Verdachte heeft de opengaande brugklep niet of onvoldoende in de gaten gehouden, omdat hij zijn aandacht teveel bij het afhandelen van het scheepvaartverkeer had. De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit onderzoek van de Verkeersongevallenafdeling van de politie is gebleken dat de minimale tijd dat [slachtoffer] tussen de aanrij- en afrijbomen heeft gestaan 50-52 seconden is geweest en dat verdachte gedurende die tijd niet heeft ingegrepen. De officier van justitie wijst erop dat tijdens de gerechtelijke schouw is gebleken dat er, in rechtopstaande positie achter het bedieningspaneel van het brugwachtershuis, voldoende zicht was op de auto die op de noordbaan stond. Niet gebleken is dat de communicatie met het scheepvaartverkeer moeizaam verliep. Voorts is niet gebleken dat de medische toestand van [slachtoffer] aanleiding heeft gegeven tot het achteruitrijden op de brug. Achteruitrijden dient bovendien niet als een dermate ongebruikelijke reactie van een automobilist te worden beschouwd, dat hiermee geen rekening behoefde te worden gehouden. Niet relevant is de werking van de technische installatie voor wat betreft de signalering van de Ketelbrug, omdat het strafrechtelijk verwijt begint op het moment dat [slachtoffer] zich voorbij de gesloten aanrijbomen bevond. Overigens is uit het onderzoek van de verkeersongevallenanalyse niet gebleken dat er onvolkomenheden zouden zijn aan deze installatie, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ter zake van het ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 60 uur subsidiair 30 dagen hechtenis.
In reactie op het pleidooi van de raadsvrouw heeft de officier van justitie aangevoerd dat weliswaar onder de brugwachters een gebruik kan zijn ontstaan om auto’s op het brugdek te laten staan wanneer die nadat de procedure voor de brugopening is ingezet zich voorbij de brugklep bevinden, maar dit is niet de norm waaraan de handelwijze van de verdachte moet worden getoetst. De officier van justitie heeft benadrukt dat er in deze situatie geen vluchtweg is voor de weggebruiker en er geen rekening wordt gehouden met onverwachte gedragingen van automobilisten. Uit het feit dat de auto van [slachtoffer] niet steeds op dezelfde plek heeft gestaan, maar over het brugdek is gereden en de brugwachter de auto desondanks niet heeft gezien, leidt de officier van justitie af dat de brugwachter niet het brugdek heeft bekeken, terwijl het zijn taak is op die manier de veiligheid op de brug te handhaven.
C. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het volgende aangevoerd. Schuld -dat als bestanddeel in de tenlastelegging is opgenomen- heeft een normatieve en een subjectieve component. Bij de normatieve component -het anders moeten handelen- dient te worden teruggegrepen op opgestelde gedragsregels of ongeschreven zorgvuldigheidsnormen. Het Handboek Bediening Sluizen & Bruggen van Rijkswaterstaat en de Bedieningshandleiding versie 1.0 of 1.1. bevatten slechts een beschrijving van de drie te bedienen hoofdknoppen, maar niet een werkwijze voor de brugwachter alvorens die hoofdknoppen te bedienen. De ongeschreven regel onder de brugwachters is, dat wanneer een automobilist zich tussen de aanrij- en de afrijbomen bevindt, hij/zij daar kan blijven staan in het geval hij/zij zich tussen de afrijbomen en de scharnierkant van de brugklep bevindt. Wanneer de automobilist zich bevindt tussen de aanrijbomen en de zijde waar de brugklep opengaat waardoor een gapend gat ontstaat, mag hij/zij niet blijven staan. Nu [slachtoffer] niet op laatstgenoemde maar op eerstgenoemde plaats heeft gestaan bij het sluiten van de afrijbomen en het openen van de brug, betreffen het eerste èn het tweede verwijt dat aan de verdachte wordt gemaakt niet een handelwijze van verdachte die in strijd is met de zorgvuldigheidsnormen. Bovendien blijft de mogelijkheid bestaan dat [slachtoffer] eerst nà het indrukken van de knop ‘sluiten afrijbomen’, tussen de aanrij- en afrijbomen terecht is gekomen omdat zij toen achteruit is gaan rijden. Getuige [getuige] verklaart namelijk dat hij, rijdend over de rechterrijstrook en komende uit dezelfde richting als [slachtoffer] haar auto niet voor zich heeft zien rijden en pas bij het stilstaan voor de aanrijbomen deze auto op de linkerrijstrook tussen de slagbomen zag staan. Getuige [getuige] verklaart dat hij de auto van [slachtoffer] op de linkerstrook zag staan, terwijl de rechterafrijboom gesloten was en de linkerafrijboom nog openstond en voorts dat de auto pas achteruit ging rijden op het moment dat de brug ongeveer een vijfde omhoog ging. De verklaring van getuige [getuige], die inhoudt dat hij zag dat de afrijbomen voor de auto van [slachtoffer] dichtgingen terwijl zij over het brugdek reed, komt niet overeen met eerdergenoemde verklaring van [getuige].
Ten aanzien van het derde verwijt dat de verdachte wordt gemaakt, moeten de feiten en omstandigheden van de situatie in ogenschouw genomen worden. De brugwachter dient bij een brugopening zowel op het wegverkeer als op het scheepvaartverkeer te letten. Op het moment van het openen van de brugklep onderhield de verdachte marifoonverkeer met de schipper [naam [schipper]] en stond hij, omdat dit marifoonverkeer niet soepel verliep, voorovergebogen over het bedieningspaneel met zijn mond dichtbij de marifoonmicrofoon te praten. Vanuit deze positie was -zoals ook gebleken is bij de reconstructie van 22 juni 2008- een auto, in dit geval de auto van [slachtoffer] voor verdachte niet zichtbaar omdat deze achter de stijl van een raam van het bedieningsgebouw verdwenen was. Omdat verdachte voor het openen van de brugklep vanuit rechtopstaande positie meermalen gekeken had op het brugdek of hij de procedure van de brugopening voor wat betreft het wegverkeer kon doorzetten, kon van hem niet worden gevergd dat hij ten tijde van het openen van de brugklep nog op andere wijze naar het wegdek zou kijken.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat de verdachte in de gegeven omstandigheden alle handelingen heeft verricht die redelijkerwijs van hem als brugwachter verwacht mochten worden en daarmee alle zorgvuldigheid in acht heeft genomen die redelijkerwijs van hem kon worden verwacht. Zij heeft verzocht om vrijspraak van de verdachte, omdat voor het bestanddeel ‘schuld’ het wettig en overtuigend bewijs niet kan worden geleverd.
In reactie op hetgeen als laatste door de officier van justitie is aangevoerd, heeft de raadsvrouw weersproken dat de norm is dat er ten tijde van het openen van de brug geen auto’s tussen de aanrij- en afsluitbomen van de brug mogen staan. Zij heeft gesteld dat de taak van de brugwachter niet alleen is de veiligheid van het wegverkeer te garanderen, maar dat hij ook het belang heeft te dienen van een efficiënte doorstroming van het wegverkeer èn het scheepvaartverkeer. Zij heeft voorts aangevoerd dat verdachte wèl de brug heeft bekeken voordat hij de knop voor de brugopening heeft bediend, maar dat hij dit vanuit voorovergebogen positie staande achter de marifoonmicrofoon heeft gedaan, omdat hij niet bekend was met de ‘blinde vlekken’ ten aanzien van de noordbaan als gevolg van de aanwezige raamstijlen van het bedieningsgebouw.
D. Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de dood van [slachtoffer] aan verdachtes schuld te wijten is.
De rechtbank komt tot deze conclusie op grond van de volgende punten.
Het eerste verwijt: het sluiten van de afrijbomen
1.1 Wat is de norm,die geldt voor het sluiten van de afrijbomen door de brugwachter?
De rechtbank stelt allereerst vast dat de Ketelbrug aan beide zijden is voorzien van aan- en afrijbomen, alsmede van een signaleringsvoorziening in de zin van verlichte matrixborden om te komen tot snelheidsvermindering van verkeer, opdat het verkeer in staat is tijdig te stoppen voordat de aanrijbomen gesloten worden en de opening van de brugklep in werking wordt gesteld.
Op basis van deze technische constellatie aan voorzieningen die zien op het voorkomen dat zich verkeer bevindt op het brugdek komt de rechtbank tot geen andere conclusie dan dat de norm is, dat op het moment dat de brugklep geopend wordt zich geen verkeer bevindt op het brugdek. De afrijbomen dienen volgens deze norm dan ook pas gesloten te worden op het moment dat zich geen auto meer op het brugdek bevindt.
1.2 Heeft de verdachte deze norm overschreden?
De rechtbank stelt voorts vast dat het sluiten van de afrijbomen handmatig door de brugwachter gedaan moet worden door middel van het indrukken van een knop (ASB. Afrij). Hieruit volgt dat voor het sluiten van de afrijbomen een afzonderlijke beslissing van de brugwachter wordt gevergd. De verdediging heeft gesteld dat het veelvuldig voorkomt dat een auto zich op het brugdek bevindt, terwijl de aanrij- en afrijbomen gesloten zijn. Dat de praktijk zo is dat automobilisten op het brugdek tussen de gesloten aanrij- en afrijbomen tot stilstand komen omdat zij niet tijdig voor de neergaande aanrijbomen kunnen of willen stoppen en de brugwachter -werkend in een ritme met het oog op een efficiënte en snelle doorstroming van het scheepvaart- en wegverkeer, waarin zijn afzonderlijke handelingen elkaar snel opvolgen- desondanks de afrijbomen sluit, komt de rechtbank aannemelijk voor. Dit laat echter onverlet dat de primaire norm is dat zich geen verkeer op het brugdek bevindt op het moment dat de brugwachter de afrijbomen sluit. De verdachte heeft deze norm mogelijk overschreden. De rechtbank komt slechts tot een vaststelling dat de verdachte deze norm mogelijk heeft overschreden, omdat het scenario dat [slachtoffer], reeds voorbij het brugdek gekomen, achteruit is teruggereden nadat de verdachte de knop voor het sluiten van de afrijbomen heeft ingedrukt, niet geheel kan worden uitgesloten.
1.3 Welk verwijt levert de normoverschrijding op?
De rechtbank overweegt dat het sluiten van de afrijbomen op het moment dat een auto zich bevindt op het brugdek aan de scharnierkant van de brugklep op zichzelf geen gevaarlijke situatie oplevert. Ook al zou het zo zijn dat de verdachte genoemde norm heeft overschreden door de afrijbomen te sluiten, terwijl [slachtoffer] zich op voormeld deel van het brugdek bevond, dan nog stelt de rechtbank vast dat er tussen dit handelen van de verdachte en de uiteindelijke dood van het slachtoffer [slachtoffer] onvoldoende causaal verband bestaat in die zin dat dit gevolg aan verdachte redelijkerwijs zou moeten worden toegerekend.
Het tweede verwijt: het openen van de brugklep
2.1 Wat is de norm die geldt voor het openen van de brug door de brugwachter?
De rechtbank herhaalt haar conclusie zoals vermeld onder 1.1 dat op basis van de technische constellatie aan voorzieningen die zien op het voorkomen dat zich verkeer bevindt tussen de aan- en afrijbomen aan weerskanten van de brugklep, de norm is dat op het moment dat de brugklep geopend wordt zich geen verkeer bevindt op het brugdek. De verdediging heeft gesteld dat de onder de brugwachters geldende werkwijze is dat verkeer dat zich weliswaar op het brugdek bevindt maar nà de brugklep en met de scharnierkant achter zich staat opgesteld, daar ter plaatse mag blijven staan terwijl de brug geopend wordt. Maar zoals onder 1.2 vermeld is de rechtbank van oordeel dat deze werkwijze in strijd is met de primaire norm (geen verkeer op het brugdek bij het openen van de brugklep), waaraan de handelwijze van verdachte op de dag van het ongeval getoetst dient te worden.
2.2 Heeft de verdachte deze norm overschreden?
De rechtbank stelt gelet op de toedracht van het ongeval vast dat de verdachte de brugklep heeft geopend, terwijl de auto van [slachtoffer] zich tussen de gesloten aanrij- en afrijbomen op het brugdek bevond. De verdachte heeft hiermee de norm overtreden.
2.3 Welk verwijt levert de normoverschrijding op?
Vast staat dat verdachte de auto van [slachtoffer] niet heeft opgemerkt en dat hij op enig moment in de periode tussen het sluiten van de afrijbomen en het zich daadwerkelijk openen van de brugklep de knop voor het openen van de brug (Brug open) heeft ingedrukt. Uit de reconstructie is de rechtbank gebleken dat de noordbaan van de brug waarop de auto van [slachtoffer] zich bevond met het blote oog en niet met de monitoren bekeken moet worden en dat vanuit rechtopstaande positie achter het bedieningspaneel de noordbaan van de Ketelbrug te overzien is. Uit de reconstructie is de rechtbank voorts gebleken dat het zicht op een auto van een gelijke kleur als die van [slachtoffer] dichtbij de afrijbomen geplaatst, deels kan wegvallen door de raamstijlen van het bedieningsgebouw. Het is de rechtbank gebleken dat -zowel in rechtopstaande als in voorovergebogen positie achter het bedieningspaneel- een dergelijke auto tijdens het achteruitrijden op wisselende momenten geheel zichtbaar, deels zichtbaar en op één bepaald moment geheel onzichtbaar is. Gelet op de uiteindelijke positie van de auto van het slachtoffer bij het te water raken, moet het slachtoffer met haar auto tientallen meters achterwaarts hebben gereden over het brugdek terwijl de aan- en afrijbomen gesloten waren. De verklaring voor het feit dat de verdachte de auto van [slachtoffer] het achteruitrijden op het brugdek in het geheel niet heeft gezien, moet mogelijk gevonden worden in het gegeven, dat hij op enig moment contact heeft willen zoeken dan wel contact had met de schipper [naam [schipper]] via de marifoon, hij zich op dat contact concentreerde en daarbij minder vaak en/of minder goed dan gebruikelijk de brug heeft bekeken. De rechtbank merkt in dit verband op, dat de zichtmogelijkheid van de brugwachter, met name op het brugdek, niet optimaal en praktisch is, nu voor de zuidbanen een monitor bekeken moet worden en voor de noordbaan het oog nodig is, terwijl een deel van die noordbaan ook via de monitor voor de zuidbaan waarneembaar is. Hierbij komt dat het marifooncontact niet via een ‘oortje’ tot stand komt, maar via een zich op een vaste plaats bevindende microfoon, hetgeen de brugwachter op één positie binnen het bedieningsgebouw ‘dwingt’ met als gevolg dat ook slechts vanuit die positie het brugdek tijdens het marifooncontact in de gaten gehouden kan worden. Voorts is aannemelijk dat de constructie van het bedieningsgebouw zelf (de stijlen van de ramen) en de schutkleur van de auto de zichtbaarheid van de auto hebben verslechterd.
Gelet op het feit dat de verdachte de auto van [slachtoffer] in het geheel niet heeft waargenomen terwijl deze auto op meerdere momenten tijdens het achteruitrijden op het brugdek gedeeltelijk dan wel geheel waarneembaar moet zijn geweest, stelt de rechtbank vast dat verdachte onvoldoende oplettend en daarmee onachtzaam is geweest bij het openen van de brug.
Het derde verwijt: het niet onderbreken van de brugopening
3.1 Wat is de norm, die geldt voor het gebruik van de noodstopknop?
In het Handboek Bediening Sluizen & Bruggen en de Bedieningshandleiding versie 1.1. wordt wel de werking van de noodstopknop (Stop) beschreven, maar niet de situaties waarin deze noodstopknop moet worden gebruikt. Duidelijk is echter dat het gebruik van de noodstopknop alle bewegingsacties van de brugklep en de afrijbomen onderbreekt en dat deze knop dan ook gebruikt dient te worden in situaties waarin onderbreking van de bewegingsacties noodzakelijk is.
3.2 Heeft verdachte deze norm overschreden?
De rechtbank acht evident dat de situatie dat een auto op de brugklep staat terwijl de brugklep omhoog komt, te kwalificeren is als een noodgeval. Verdachte heeft geen gebruik gemaakt van de noodstopknop. Hij heeft door dit na te laten gehandeld in strijd met de norm.
3.3 Welk verwijt levert de normoverschrijding op?
Vast staat dat verdachte de auto van [slachtoffer] ook op het moment dat deze op de brugklep stond niet heeft opgemerkt en dat hij om die reden de noodstopknop van de brug niet heeft gebruikt. Uit de reconstructie is gebleken dat de mogelijkheid bestaat dat de auto van het slachtoffer -op de uiteindelijke positie (de brugklep) aangekomen- geheel aan het zicht van verdachte, die in voorovergebogen positie achter het bedieningspaneel stond, onttrokken is geweest door de constructie van het bedieningsgebouw in combinatie met de zichtmogelijkheid. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte vanuit genoemde positie wèl de brug (rechtbank: brugklep en brugdek) heeft bekeken voordat hij de knop voor de brugopening heeft bediend, maar dat hij niet bekend was met de ‘blinde vlekken’ die deze positie ten aanzien van de noordbaan opleverden als gevolg van de aanwezige raamstijlen van het bedieningsgebouw. Een verwijt richting de verdachte vanwege het nalaten de noodstopknop te gebruiken, kan daarom uit het voorgaande niet volgen.
4. De mate van verwijtbaarheid
Zoals hiervoor is vermeld stelt de rechtbank vast dat verdachte een verwijt kan worden gemaakt in die zin dat hij onachtzaam is geweest bij het openen van de brugklep.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze onachtzaamheid niet dermate groot is, dat gesproken kan worden van een van een aanmerkelijke onachtzaamheid en/of nalatigheid.
De rechtbank is van oordeel dat het ongeluk een gevolg is van een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden, waarbij een aantal factoren tegelijk een rol hebben gespeeld. De rechtbank noemt hierbij de constructie (de raamstijlen) en verdere inrichting (geen monitoren voor de noordbaan en een vaste positie voor marifooncontact) van het bedieningsgebouw; de mede in verband met de veiligheid ook benodigde aandacht voor marifooncontact met het scheepvaartverkeer; het niet voor de hand liggende terugrijden van het slachtoffer en ten slotte de schutkleur van de auto. Dat de verdachte tegen deze achtergrond de auto mist in zijn waarnemingen kan hem weliswaar verweten worden, maar tegelijk moet de rechtbank ook vaststellen dat het niet onaannemelijk is dat in een dergelijke situatie onder dergelijke omstandigheden een andere brugwachter de auto van het slachtoffer ook gemist zou hebben.
Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 307 van het wetboek van strafrecht is nodig dat vastgesteld kan worden dat de verdachte onachtzamer en nalatiger is geweest dan een normale andere brugwachter in die omstandigheden (de zogeheten culpa lata, grove schuld). Dat is echter niet komen vast te staan.
Het ten laste gelegde is mitsdien niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. G.J.J.M. Essink en S.E. Bins- van Waegeningh, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2008, zijnde mrs. Essink en Bins-van Waegeningh voornoemd buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.