Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

vrijspraak van moord

veroordeling wegen doodslag en wapen bezit

motivering m.b.t. opzet op de dood van het slachtoffer

verwerping van het beroep op noodweer en noodweerexces

strafbeperkende omstandigheden

Uitspraak



RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD

Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer

Parketnummer : 07.607058-08

Uitspraak : 4 september 2008

Vonnis in de zaak van:

het openbaar ministerie

tegen

[verdachte],

[geboortedatum],

[woonplaats]

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2008, 21 augustus 2008 en 22 augustus 2008. De verdachte is bij voornoemde terechtzittingen verschenen, telkens bijgestaan door mr. M.F.B. Hersman, advocaat te Amsterdam.

De officier van justitie, mr. M. Kamper, heeft ter terechtzitting van 22 augustus 2008 gevorderd:

- de veroordeling van verdachte ter zake de onder 1. ten laste gelegde moord en het onder 2. ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;

- ter zake de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 18 augustus 2008 vermelde voorwerpen:

? onttrekking aan het verkeer van de onder 2, 3 en 8 vermelde voorwerpen;

? teruggave aan de verdachte van de onder 1, 4, 5, 6 en 7 vermelde voorwerpen.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 6 februari 2008 te Nagele, in de gemeente Noordoostpolder, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slac[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, in verdachtes woning met een vuurwapen, te weten een revolver, een kogel heeft afgevuurd op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer], ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door die kogel in (boven)lichaam werd getroffen, en/of, terwijl verdachte wist, althans had moeten weten, dat die [slachtoffer] getroffen was door een kogel, (vervolgens) die [slachtoffer] uit zijn, verdachtes, woning heeft gezet en/of die [slachtoffer] de in die situatie vereiste zorg heeft onthouden en/of (immers) eerst na (ongeveer) drie kwartier, althans na (zeer) ruime tijd, althans na een in voornoemde situatie onverantwoord lange tijd, een eerste melding heeft gedaan bij de hulpdiensten (via het telefoonnummer 112), tengevolge waarvan voornoemde [slac[slachtoffer] is overleden.

2.

hij op of omstreeks 6 februari 2008 te Nagele, in de gemeente Noordoostpolder, een vuurwapen van categorie III, onder 1e, te weten een revolver, merk H. Schmidt van het kaliber .22 en/of munitie van categorie III, te weten een of meer patro(o)n(en) van het kaliber .22, voorhanden heeft gehad.

Ten gevolge van kennelijke vergissingen staan in de tenlastelegging bij het onder 1. ten laste gelegde:

- in de vijfde en zesde (hierboven: vierde en vijfde) regel “... een kogel heeft afgevuurd …” in plaats van “... een kogel afgevuurd ...”;

- in de zevende (hierboven: zesde) regel “… door die kogel in (boven)lichaam …” in plaats van “… door die kogel in zijn (boven)lichaam …”

De rechtbank herstelt deze vergissingen door telkens het laatste te lezen voor het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad.

BEWIJS

De verdachte dient van de onder 1. ten laste gelegde moord te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. en 2. ten laste is gelegd, met dien verstande dat:

1.

hij op 6 februari 2008 te Nagele, in de gemeente Noordoostpolder, opzettelijk [slac[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet in verdachtes woning met een vuurwapen, te weten een revolver, een kogel afgevuurd op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer], ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door die kogel in zijn (boven)lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slac[slachtoffer] is overleden.

2.

hij op 6 februari 2008 te Nagele, in de gemeente Noordoostpolder, een vuurwapen van categorie III, onder 1e, te weten een revolver, merk H. Schmidt van het kaliber .22 en munitie van categorie III, te weten een patroon van het kaliber .22, voorhanden heeft gehad.

Ter zake de opzet van verdachte om het slachtoffer [slac[slachtoffer] van het leven te beroven, overweegt de rechtbank het navolgende.

De eerste vraag die beantwoordt dient te worden is of het schot is gelost door verdachte dan wel of de revolver per ongeluk bij een worsteling is afgegaan, en indien het schot door de verdachte is gelost, bij verdachte de opzet bestond op de dood van het slachtoffer.

Vast staat dat alleen verdachte en het slachtoffer zich ten tijde van het incident op de plaats van het delict bevonden, dat het slachtoffer is getroffen door een kogel uit een vuurwapen en dat het slachtoffer als direct gevolg hiervan is overleden. Voorts staat vast dat een revolver aan verdachte in eigendom toebehoorde, welke revolver is aangetroffen in de nabijheid van de plaats van het delict. Ten slotte staat vast dat verdachte goed op de hoogte is van de werking van deze revolver.

Voor de rechtbank staat vast dat verdachte op enig moment na het doen van de boodschappen het slachtoffer in het gezicht heeft geslagen. Hierbij baseert de rechtbank zich onder meer op de verklaring van de verdachte dienaangaande, het bij sectie geconstateerde aangezichtsletsel bij het slachtoffer en de rapportage van de psycholoog die van mening is dat de bij verdachte vastgestelde narcistische persoonlijkheidsstoornis hieraan kan hebben bijgedragen.

Voorts staat voor de rechtbank vast dat het slachtoffer op enig moment hierna een kris heeft gepakt en hiermee verdachte te lijf is gegaan. De rechtbank baseert zich hierbij op het gegeven dat zich een kris in de woning bevond, dat een der buren verdachte heeft gezien met een kris in de hand (waaruit kan worden afgeleid dat het kennelijk deel heeft uitgemaakt van het incident), het gegeven dat het slachtoffer onder invloed was van een combinatie van alcohol en ondermeer oxazepam (hetgeen drempelverlagend zal hebben gewerkt), de verklaringen van verdachte dienaangaande, alsmede de verklaringen van de zus van verdachte, tevens moeder van het slachtoffer, en van haar vriend, dat verdachte hen na het schot heeft gebeld en verteld dat hij zich niet liet bedreigen met een kris.

Cruciaal is vervolgens de vraag of het inderdaad zo is geweest - zoals de verdediging betoogt - dat er tussen het slachtoffer en verdachte vervolgens een worsteling op leven en dood is ontstaan waarin het slachtoffer de revolver vasthield en het schot per ongeluk is afgegaan. De rechtbank schuift dit als hoogst onwaarschijnlijk ter zijde.

Zo valt hiermee niet te rijmen dat de verdachte meteen na het schot zijn zus heeft gebeld en toen ook met haar vriend heeft gesproken en hen heeft verteld dat hij, verdachte, het slachtoffer overhoop heeft geschoten. Dit volgt onder meer uit hun beider verklaringen tegenover de politie in combinatie met het gegeven dat er die avond rond 21.54 uur ruim acht minuten verbinding is geweest tussen de telefoonaansluiting van verdachte en die van zijn zus. Ook verdachte heeft verklaard na het incident zijn zus te hebben gebeld.

Weliswaar hebben zijn zus en haar vriend als getuigen ter terechtzitting niet duidelijk met zoveel woorden bevestigd dat verdachte gezegd heeft het slachtoffer overhoop geschoten te hebben, toch acht de rechtbank de eerder genoemde verklaringen tegenover de politie geloofwaardig. Die laatste verklaringen zijn immers enerzijds door beiden - korte tijd na het bewuste telefoongesprek - meermalen consistent afgelegd tegenover de politie, anderzijds hebben zij ter terechtzitting - geruime tijd na het telefoongesprek, hetgeen van invloed geweest kan zijn op de exacte herinnering - ook niet met zoveel woorden ontkend dat de verdachte verteld heeft dat hij het slachtoffer overhoop heeft geschoten.

De rechtbank acht de eerdere verklaringen van de zus van verdachte en haar vriend ook geloofwaardig, omdat niet valt in te zien waarom zij dergelijke verklaringen zouden afleggen, indien die onjuist zouden zijn. Van enige animositeit tussen verdachte en diens zus is ook niet gebleken. Voorts geeft het met een kris te lijf gaan van verdachte een motief aan verdachte om op het slachtoffer te schieten.

Dat de verdachte wel degelijk geschoten heeft en dat er geen sprake van een ongeluk is geweest, volgt naar het oordeel van de rechtbank voorts uit het gegeven dat de verdere gang van zaken na het afgaan van het schot, ook niet passend is bij een ongeluk. De rechtbank

neemt daarbij onder meer het navolgende in ogenschouw:

• verdachte heeft zich na het schot er niet van vergewist wat de gevolgen ervan waren. Integendeel, ondanks het afgaan van het schot, het staken van het verzet van het slachtoffer en het geroep van het slachtoffer dat hij dood ging, heeft hij het slachtoffer buiten de deur gezet en de deur op de knip gedaan;

• voorts heeft de verdachte de revolver schoongemaakt en ontdaan van sporen;

• pas na ten minste 20 minuten na het afgaan van het schot heeft de verdachte 112 gebeld en pas dan meldt verdachte voor het eerst dat het slachtoffer het vuurwapen zelf zou hebben gehanteerd;

• aan zijn buurman - die volgens verdachte zelf goudeerlijk is - heeft hij ten slotte meegedeeld dat hij niet weer de bak in ging.

Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte met opzet op het slachtoffer heeft geschoten en dat bij verdachte de opzet op de dood van het slachtoffer bestond.

Van het onder 1. en 2. meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

De rechtbank gaat voorbij aan het door de verdediging subsidiair gedane verzoek om een deskundigenonderzoek naar de vraag of de revolver kan afgaan wanneer daarmee tegen iets aan wordt gestoten. Dit onderzoek is immers niet noodzakelijk nu dit zich slechts richt op een mogelijkheid binnen het door de verdediging geschetste scenario, welk scenario de rechtbank hierboven als hoogst onwaarschijnlijk terzijde heeft geschoven.

STRAFBAARHEID

Het bewezene levert op:

Feit 1.:

Doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Feit 2.:

Met betrekking tot het wapen:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie , en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie .

Met betrekking tot de munitie:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie , strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie .

De verdediging heeft betoogd dat - indien ter zake het onder 1. ten laste gelegde een bewezenverklaring volgt - sprake is geweest van noodweer, dan wel noodweerexces.

De rechtbank overweegt het navolgende.

Zoals overwogen is het slachtoffer met een kris, een levensbedreigend steekwapen, verdachte te lijf gegaan. Het slachtoffer was daarbij onder invloed van drempelverlagende middelen.

Hieruit leidt de rechtbank af dat er sprake is geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding gericht tegen het lijf van verdachte waartegen verdediging geboden is.

Om een beroep op noodweer te kunnen honoreren moet deze verdediging voldoen aan de eisen van proportionaliteit (juiste verhouding tussen de wijze van verdedigen en het aangerande rechtsgoed) en subsidiariteit (hetgeen ziet op de keuze van het middel en de wijze waarop het gebruikt is).

Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van noodweer ziet de rechtbank zich geplaatst voor het gegeven dat de verklaringen van de verdachte omtrent hetgeen is voorgevallen op belangrijke onderdelen zoals eerder overwogen hoogst onwaarschijnlijk zijn.

Weliswaar kan uit ondermeer de verklaringen van de zus van verdachte en van haar vriend, inhoudende dat verdachte hen heeft verteld dat hij zich niet liet bedreigen met een kris en dat hij het slachtoffer overhoop heeft geschoten, worden afgeleid dat het schot een gevolg is van de bedreiging met de kris, maar verder kan in onvoldoende mate uit feiten en omstandigheden worden vastgesteld hetgeen is voorgevallen, waaronder het handelen van verdachte vanaf het moment van de aanval met de kris tot op het moment dat de verdachte heeft geschoten. Het kan daarom niet aannemelijk worden dat verdachte bij dit handelen is gebleven binnen de grenzen van noodweer.

Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of wellicht sprake is geweest van noodweerexces. Om te komen tot een positieve beantwoording van die vraag dient er sprake te zijn van dubbele causaliteit, enerzijds tussen de aanval en de hevige gemoedsbeweging, die de aanval bij de verdachte teweeg heeft gebracht en anderzijds tussen die hevige gemoedsbeweging en het de grenzen van noodweer overschrijdende verdedigingshandelen van verdachte.

Waar de rechtbank hetgeen is voorgevallen tussen de aanval met de kris en het moment waarop de verdachte heeft geschoten niet kan vaststellen, mede omdat verdachte ervoor gekozen heeft hierover geen geloofwaardige verklaring te verschaffen, kan evenmin voldoende aannemelijk worden dat het schieten van verdachte is voortgekomen uit een de grenzen van noodweer overschrijdend verdedigingshandelen dat een gevolg is van een door de aanval veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Zo is bijvoorbeeld mogelijk dat verdachte niet door een dergelijke hevige gemoedsbeweging gedreven ter verdediging heeft geschoten, maar dat verdachte - mede gelet op zijn narcistische persoonlijkheidsstoornis - in koelen bloede bij wege van tegenaanval heeft geschoten.

De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer en op noodweerexces.

De verdachte is deswege strafbaar, nu ook overigens geen feiten of omstan¬dig¬heden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.

De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.

Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat het voorgevallene heeft plaatsgevonden in de relationele sfeer tussen verdachte en zijn neef, zijnde de zoon van de zus van verdachte, die verdachte juist bij zich in huis had genomen om hem te helpen met onder meer zijn verslaving. Dat verdachte in of nabij zijn eigen woning te lijf werd gegaan met een levensbedreigend steekwapen, te weten zijn eigen kris, weegt de rechtbank mee als strafbeperkende omstandigheid.

Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:

- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 14 juli 2008;

- een voorlichtingsrapport d.d. 27 maart 2008, uitgebracht door M. Bosma, reclasseringswerker van Reclassering Nederland, Regio Midden-Oost Nederland, Unit Zwolle;

- een aanvullend adviesrapport d.d. 2 juni 2008, uitgebracht door M. Bosma voornoemd;

- een psychologisch rapport d.d. 28 mei 2008, uitgebracht door mr. drs. R.A. Sterk, klinisch psycholoog/psychotherapeut en vast gerechtelijk deskundige.

Voornoemd psychologisch rapport van de deskundige Sterk houdt onder meer als conclusie in dat bij verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Tussen het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en de geconstateerde psychische problematiek kan echter geen verband worden geconstateerd. De deskundige adviseert de verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten.

De rechtbank neemt de in het psychologisch rapport vervatte conclusie betreffende de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte op de ter terechtzitting door de deskundige toegelichte gronden daarvoor over.

Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals opgenomen op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 18 augustus 2008 overweegt de rechtbank het navolgende.

De rechtbank is van oordeel dat de op voornoemde lijst onder 2, 3 en 8 vermelde voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat de onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan en het ongecontro¬leerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet, althans met het algemeen belang¬.

De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de verdachte van de aan de verdachte toebehorende, op voornoemde lijst onder 1, 4, 5, 6 en 7 vermelde voorwerpen, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.

De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht .

BESLISSING

De onder 1. ten laste gelegde moord is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Het onder 1. en 2. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.

Het onder 1. en 2. meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.

De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 18 augustus 2008 onder 2, 3 en 8 vermelde voorwerpen, te weten:

2 – een wapen (kleur: zwart, H. Schmidt, kaliber .22);

3 – een mes (kris);

8 – een patroon (huls).

De rechtbank gelast de teruggave aan de verdachte van de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 18 augustus 2008 onder 1, 4, 5, 6 en 7 vermelde voorwerpen, te weten:

1 – een mobiele telefoon (kleur: blauw, Samsung sgh-700, met oplader);

4 – een T-shirt (kleur: grijs, Basics);

5 – een boek (Pistolen en revolvers encyclopedie);

6 – een boek (handleiding Arminius revolver);

7 – een boek (handleiding Single-action RevolverMod.21 Cal.22LR).

Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en G.J.J.M. Essink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2008.

Mr. Meijer voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature