Uitspraak
6 maart 2008
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
APPELLANT,
wonende te Londen, Verenigd Koninkrijk,
APPELLANT,
procureur: mr. E.W.M. Idenburg,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIKE EUROPEAN OPERATIONS NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Hilversum,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. A.P. Meijboom.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna aangeduid als Appellant en Nike.
Bij dagvaarding van 18 oktober 2007 is Appellant in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam in kort geding onder zaaknummer/rolnummer 376899/KG ZA 07-1513 AB/BB gewezen tussen Nike als eiseres en Appellant als gedaagde en uitgesproken op 20 september 2007.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
Appellant heeft overeenkomstig de appeldagvaarding tegen dit vonnis zes grieven aangevoerd, het in het geding brengen van producties aangekondigd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vorderingen van Nike alsnog zal afwijzen met veroordeling van Nike in de kosten van het geding in beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft Nike de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, en zo niet in ieder geval de subsidiaire vordering van Nike zal toewijzen, met veroordeling van Appellant, naar het hof begrijpt, in de kosten van het geding in hoger beroep.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van 16 januari 2008 doen bepleiten, Appellant door mr. A.P. Ploeger, advocaat te Amsterdam, en Nike door haar procureur, zulks aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Door Appellant zijn bij die gelegenheid bij akte bescheiden in het geding gebracht, waaronder de in de appeldagvaarding aangekondigde producties.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
2. Grieven
Voor de grieven wordt verwezen naar de appeldagvaarding.
3. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2, 2.1 tot en met 2.18, de feiten opgesomd die door hem bij de beoordeling van het geschil van partijen tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet bestreden en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
4. Beoordeling
4.1. Nike heeft met Appellant, een professionele voetbalspeler, een sponsorovereenkomst gesloten die liep van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. Het desbetreffende contract is door Appellant mede-ondertekend en in de aanhef ervan is als diens adres vermeld: adres appellant. In artikel 8 van het sponsorcontract is onder meer het volgende bepaald:
a) Nike shall have the option to extend the Contract Period for an additional period of two (2) Contract Years (i.e. from 1 January 2007 through 31 December 2008) exercisable upon written notice of such election given to PLAYER no later than 30 September 2006.
b) Until 60 days prior to the expiration of this Contract (“Exclusive Negotiating Period”), PLAYER shall negotiate exclusively with NIKE with the intention of renewing this Contract (...)
c) During the Contract Period and for a period of 180 days thereafter, NIKE shall have a right of first refusal as follows: (...)
Op 6 april 2006 heeft Appellant aan International Sport Management (verder ISM), waarvan Pavel Paska (verder Paska) directeur is, een volmacht gegeven hem volledig (“in full”) te vertegenwoordigen in alle gesprekken en onderhandelingen met betrekking tot de verlenging, beëindiging of andere wijzigingen van de met Nike gesloten sponsorovereenkomst.
ISM (c.q. Paska) staat naast Appellant verscheidene andere voetbalspelers bij in onderhandelingen met sponsors, waaronder Nike.
In een brief van 9 mei 2006 aan Nike heeft Paska namens ISM de voorwaarden uiteengezet waaronder Appellant bereid zou zijn het sponsorcontract met Nike te vernieuwen dan wel een nieuw contract met Nike aan te gaan en Nike verzocht om ISM uiterlijk op 30 juni 2006 bij aangetekende brief van haar standpunt in kennis te stellen. Bij deze brief was een kopie van de reeds genoemde volmacht gevoegd.
Nike heeft bij aangetekende brief van 27 juni 2006, ondertekend door David Cisar (verder Cisar), Marketing Manager Nike Tsjechië en Slowakije, in antwoord op eerder genoemde brief, aan Paska bericht dat Nike het sponsorcontract op de voet van artikel 8 sub a van de ze overeenkomst verlengde voor een periode van twee jaar, of te wel tot 31 december 2008. Nike heeft daarbij aangegeven dat zij, hoewel zij daartoe gelet op het overeengekomene niet verplicht was, bereid was om te praten over een eventuele aanpassing van de voorwaarden van de sponsorovereenkomst in verband met de gunstige ontwikkeling van de sportcarrière van Appellant.
In een aan Appellant in persoon gerichte e-mail van 3 augustus 2006 heeft Martin Vranek (verder Vranek), Sport Marketing Manager van de Praagse vestiging van Nike, vervolgens (nog eens) bericht dat Nike een beroep deed op de optie tot verlenging van het sponsorcontract met twee jaar en dat zij daarover een brief geschreven had aan Paska. Daarbij heeft Vranek tevens een voorstel gedaan voor een aangepast contract met voor Appellant gunstigere financiële voorwaarden – zij het tevens voor langere termijn - met daarop aansluitend de vraag “Does this suit you?” en een verzoek om te laten weten of hijzelf bij de kwestie betrokken wilde zijn dan wel de gesprekken alleen met Paska gevoerd dienden te worden.
Vranek heeft deze e-mail op 9 augustus 2006 (nog eens) gezonden aan de moeder van Appellant met het verzoek de inhoud daarvan met haar zoon te bespreken.
Op 16 augustus 2006 heeft Appellant aan Vranek een e-mail gestuurd waarin hij, zakelijk weergegeven, wees op de aan Paska verleende volmacht en verzocht om de kwestie (“it”) verder met Paska af te handelen.
Bij aangetekende brief van 18 augustus 2006, gericht aan Appellant en verstuurd naar diens in het sponsorcontract vermelde adres, heeft Cisar namens Nike in grote lijnen hetzelfde geschreven als in de hiervoor genoemde brief van 27 juni 2006 aan Paska.
Op 18 oktober 2006 heeft Vranek namens Nike een e-mail gestuurd aan Paska met een concreet voorstel voor een aanpassing van de voorwaarden van de sponsorovereenkomst die nog zou lopen tot 31 december 2008.
Bij brief van 12 december 2006 heeft Paska aan Nike geschreven (onder meer) dat de sponsorovereenkomst tussen Appellant en Nike op 31 december 2006 eindigt omdat Nike geen gebruik heeft gemaakt van de optie tot verlenging.
Nadien is tussen partijen nog correspondentie gevoerd en heeft Appellant geweigerd mee te werken aan een signeersessie in Praag en aan een door Nike georganiseerde persconferentie.
Op 5 juli 2007 heeft Appellant een sponsorovereenkomst gesloten met Puma.
Bij brief van 3 september 2007 heeft Appellant de met Nike gesloten sponsorovereenkomst voorwaardelijk ontbonden, zulks voor het geval in rechte wordt geoordeeld dat Nike haar verlengingsoptie rechtsgeldig heeft uitgeoefend.
4.2. Nike vordert in dit geding voorzieningen die ertoe strekken, kort gezegd, dat Appellant verplichtingen die voortvloeien uit het door hem met Nike gesloten sponsorcontract nakomt.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van Nike grotendeels toegewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Appellant met zijn grieven op.
4.3. Nike baseert haar vordering op het hierboven onder 4.1 geciteerde verlengingsbeding (artikel 8 sub a van de sponsorovereenkomst ). Voor zover Appellant beoogt te stellen dat partijen geen (door Nike eenzijdig uit te oefenen) verlengingsoptie zijn overeengekomen wordt dit betoog verworpen. Appellant heeft niet betwist dat de tekst van de uiteindelijk door hem getekende overeenkomst bij e-mail van 6 december 2004 in een Engelse en Tsjechische versie aan ISM – die hem ook in het kader van deze onderhandelingen met Nike bijstond – is gestuurd. In die e-mail wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van de in artikel 8 opgenomen optie. In het licht van dit een en ander is zijn standpunt dat hij met de hierbedoelde optie niet akkoord is gegaan vooralsnog niet aannemelijk te achten.
4.4. Appellant heeft zich verder tegen de vorderingen van Nike verweerd met de stelling dat hem niet tijdig - uiterlijk op 30 september 2006 - het bericht heeft bereikt dat Nike het sponsorcontract wenste te verlengen en dat dit contract derhalve is geëindigd op 31 december 2006.
Appellant stelt in dit verband dat de op 27 juni 2006 aan ISM gerichte aangetekende brief weliswaar door de post is bezorgd aan het adres van de kantoorvilla, waarin ISM is gevestigd, doch aldaar is afgegeven aan de receptioniste van een in die kantoorvilla gevestigd ander bedrijf (Pragosport) en dat de brief vervolgens zoek is geraakt. Hij voert voorts aan dat ISM met betrekking tot alle zaken het sponsorcontract betreffende als zijn vertegenwoordiger optreedt en stelt dat het voor risico van Nike komt dat de door Nike op 27 juni 2006 verzonden aangetekende brief ISM niet heeft bereikt. Hij stelt verder dat hij destijds geen kennis heeft genomen van de inhoud van de aan hem gerichte e-mail van 3 augustus 2006 en dat de op 18 augustus 2006 naar het op het contract vermelde adres (het woonadres van zijn moeder) verzonden brief hem evenmin heeft bereikt.
4.5. Het aldus samengevatte verweer van Appellant is terecht door de voorzieningenrechter gepasseerd.
Het standpunt van Appellant dat het voor risico van Nike komt dat de brief van 27 juni 2006 ISM niet zou hebben bereikt kan ook naar het voorlopig oordeel van het hof niet als juist worden aanvaard. Nike heeft conform het door ISM in haar brief van 9 mei 2006 uitdrukkelijk gedaan verzoek (en met inachtneming van de daarin gestelde termijn) op 27 juni 2006 aangetekend een brief verstuurd naar (het op het briefpapier van ISM vermelde adres van) ISM. Vast staat dat de brief van Nike op 28 juni 2006 aan dit adres is bezorgd. De door Appellant beschreven feitelijke situatie ter plaatse die tot het niet aankomen van brief zou hebben geleid (de aan muur langs de straat geplaatste brievenbus zou alleen voor Pragosport en niet voor ISM bestemd zijn, de aanduiding “recepce” op de boven de brievenbus en aan de gevel van het gebouw geplaatste bellenborden zou alleen op Pragosport betrekking hebben, voor ISM bestemde stukken konden niet worden afgegeven aan de receptie-balie bij binnenkomst van het gebouw doch dienden te worden afgegeven aan een in een gang achter deze receptie gelegen afgesloten kantoortje) alsmede de daaruit voortvloeiende kans dat een aangetekend verzonden poststuk en/of bericht van afgifte door een ander dan de geadresseerde is ontvangen, zoals hier zou zijn geschied, vallen binnen de risicosfeer van ISM en daarmee van Appellant.
Dit brengt mee dat de verklaring van Nike inhoudende dat zij van haar optie tot verlenging van de sponsorovereenkomst gebruik wilde te maken geacht moet worden (de vertegenwoordiger van) Appellant reeds eind juni 2006, en derhalve tijdig, te hebben bereikt.
4.6. Ten overvloede overweegt het hof omtrent het hier besproken verweer nog het volgende. Het standpunt van Appellant inhoudende dat aan de door Nike aan hem op 3 augustus 2006 gerichte e-mail en de op 18 augustus 2006 door Nike aan hem toegezonden aangetekende brief geen werking toekomt omdat hij inmiddels aan ISM een volmacht had verleend om hem “in alle zaken betreffende de overeenkomst” te vertegenwoordigen faalt. Nog daargelaten of met het geven van een privatieve last (op de voet van artikel 7:423 BW) aan een derde in het kader van een lopende contractuele verhouding eenzijdig het door Appellant bepleite effect kan worden bereikt; uit de door Appellant aan ISM verleende volmacht valt niet op te maken dat de volmachtverlening de strekking had dat Appellant de bevoegdheid verloor om zelf in het kader van zijn contractuele relatie met Nike op te treden laat staan dat hij als gevolg daarvan een voor hem bestemde kennisgeving niet meer (rechtsgeldig) in ontvangst zou kunnen nemen. Aangenomen moet derhalve worden dat ook een door Nike vóór 1 oktober 2006 aan Appellant in persoon gerichte schriftelijke verklaring het beoogde effect had.
4.7. De stelling van Appellant dat de e-mail van 3 augustus 2006 hem niet heeft bereikt is in het licht van de door Nike overgelegde producties niet aannemelijk. Het hof wijst in dit verband met name op de door Nike als productie 6 overgelegde e-mail van Appellant aan haar van 16 augustus 2006. Deze is niet alleen verzonden vanaf hetzelfde e-mailadres als dat waarnaar de e-mail van Nike is verzonden (xxx@post.cz), doch vermeldt dezelfde referentie (“Re: Nike smiouva”) en valt ook qua inhoud moeilijk anders te begrijpen dan als een reactie op de e-mail van Nike.
Met betrekking tot de aangetekende brief van 18 augustus 2006 staat vast dat deze is verzonden naar het in de sponsorcontract vermelde adres van Appellant en aldaar op 1 september 2006 door de post is bezorgd. Appellant stelt dat de brief toen niet, zoals de Tsjechische post meedeelt in de “notification of result complaint procedure” (prod. 21 van Nike in eerste aanleg) door Appellant zelf in ontvangst is genomen, maar door zijn broer. Nike heeft in dit verband bij memorie van antwoord en pleidooi in hoger beroep onweersproken aangevoerd dat Appellant een bekende Tsjech is en dat het gelet daarop niet aannemelijk is dat de post in Sestajovice hem verward zou hebben met zijn boer en dat Appellant op 1 september 2006 in de omgeving verbleef (hij overnachtte in Praag, op een afstand van ongeveer 25 km van het Sestajovice). Voorts is Appellant niet (voldoende) ingegaan op de stelling van Nike dat het op de ontvangstbewijs vermelde nummer (xx xxxx) het nummer van zijn identiteitsbewijs is. Gelet op de een en ander acht het hof voorshands voldoende aannemelijk dat ook de aangetekende brief van 18 augustus 2006 Appellant heeft bereikt.
Dit brengt mee dat het hof er voorshands vanuit gaat dat Appellant door middel van de e-mail van 3 augustus 2006 en in ieder geval door middel van de aangetekende brief van 18 augustus 2006 (rechtsgeldig) in kennis is gesteld van het gebruikmaken van de overeengekomen optie door Nike.
4.8. Appellant heeft (subsidiair) aangevoerd dat voorzover Nike geacht moet worden de overeenkomst tijdig te hebben verlengd hij deze bij brief van 3 september 2007 rechtsgeldig heeft ontbonden op de grond dat Nike zich niet aan haar verplichting heeft gehouden met Appellant te onderhandelen over de voorwaarden voor uitoefening van de optie (vgl. appeldagv. onder 8)
Hoewel artikel 8 van het sponsorcontract niet rept over een verplichting van Nike tot het heronderhandelen van de voorwaarden bij het uitoefenen van de optie tot verlenging – het hof verwerpt de stelling van Appellant dat de tekst van artikel 8 op dit punt onduidelijk is – is Nike het kennelijk op zichzelf met Appellant eens dat, gelet op de positieve ontwikkeling van de voetbalcarrière van Appellant, het in de rede lag dat van de zijde van Nike hem gunstigere financiële voorwaarden zouden worden aangeboden. Uit haar hierboven besproken brieven en e-mail blijkt dat Nike daartoe in beginsel ook bereid was en daarover met Appellant van gedachten wilde wisselen. Deze brieven en e-mail moeten worden beschouwd als een eerste ‘zet’ in de door Nike beoogde onderhandelingen. Het hof verwerpt dan ook het betoog van Appellant dat Nike daarbij als definitieve, niet onderhandelbare, eis heeft gesteld dat het sponsorcontract met vier jaar zou worden verlengd. Voor een dergelijke uitleg van het standpunt van Nike is in de desbetreffende correspondentie onvoldoende steun te vinden. Dat de door Nike voorgestane gedachtewisseling niet heeft plaatsgevonden moet in de gegeven omstandigheden aan Appellant worden toegerekend, die zich immers ten onrechte op het standpunt stelde dat het sponsorcontact op 31 december 2006 was geëindigd en op die grond weigerde met Nike nog verder in gesprek te gaan (vgl. brieven van 12 december 2006 en 23 januari 2007 van Paska aan Nike, prod. 9 en 11 van Nike in eerste aanleg en hetgeen van de zijde van Appellant op vragen van het hof ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard). In ieder geval levert dit een en ander naar het voorlopig oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden geen grond op voor een ontbinding van de contractuele relatie van partijen door Appellant.
4.9. De door de voorzieningrechter toegewezen dwangsom komt het hof gelet op de betrokken financiële belangen als prikkel tot nakoming niet excessief/onredelijk voor. Dat verbeurde dwangsommen mogelijkerwijs voor rekening van Appellant zelf (en niet voor die van Puma) zullen komen, maakt dit niet anders.
4.10. Het voorgaande brengt mee dat de door Appellant tegen het vonnis van de voorzieningenrechter gerichte grieven falen. Het vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van Appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Appellant in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden aan de zijde van Nike begroot op € 300,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Ingelse, N. van Lingen en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2008.