Uitspraak
05/961 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appelantte], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 januari 2005, 04/510 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2007.
Voor appellante is [gemachtigde] en voor het Uwv J.B. Snoek verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Aan appellante is per 6 januari 1997 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
Bij besluit van 9 augustus 2002 heeft het Uwv wat 2001 betreft de WAO-uitkering aan appellante ongewijzigd vastgesteld, zulks onder overweging dat in 2001 haar inkomsten uit arbeid als zelfstandige nihil waren en bijgevolg haar verlies aan verdiencapaciteit 100% bedroeg.
Bij primair besluit van 12 december 2003 heeft het Uwv wat 2002 betreft de indeling van appellante in de klasse 80% of meer gehandhaafd, maar in verband met inkomsten uit arbeid als zelfstandige in 2002 met toepassing van met name (kortings-)artikel 44 van de WAO over geheel 2002 uitbetaald als was appellante ingedeeld in de klasse 65-80%.
Bij primair besluit van 13 december 2003 heeft het Uwv wat 2002 betreft € 5.912,96 bruto van appellante teruggevorderd, zulks onder overweging dat dat bedrag onverschuldigd te veel aan haar aan WAO-uitkering over 2002 is uitbetaald, terwijl niet is gebleken van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Bij besluit van 10 februari 2004 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de beide voormelde primaire besluiten ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante onder meer gesteld dat, daar zij niet is voorgelicht over wijziging van de berekeningsmethode, het Uwv bij haar de verwachting heeft gewekt dat het over 2002 net zoals over 2001 de inkomsten uit arbeid zal bepalen op het bedrag van de fiscale winst minus de zelfstandigenaftrek en dat het Uwv die verwachting had behoren te honoreren. Het Uwv is van mening dat het terecht artikel 1 van de WAZ als uitgangspunt heeft genomen voor de berekening van de inkomsten uit arbeid als zelfstandige.
De Raad overweegt als volgt.
Appellante is een WAO-gerechtigde wier inkomsten uit arbeid als zelfstandige vatbaar zijn voor korting met toepassing van artikel 44 van de WAO .
In dat artikel is niet geregeld wat onder winst uit onderneming moet worden verstaan. Het Uwv heeft dan ook niet ten onrechte aansluiting gezocht bij het begrip winst uit onderneming zoals dat is gedefinieerd in het eerste lid van artikel 1 van de WAZ . Dusdoende is het Uwv bij de toepassing van (kortings-)artikel 44 van de WAO op enig moment beleidsmatig dat fiscale winstbegrip gaan hanteren.
Ter zitting is naar voren gekomen dat het Uwv in de loop van 2002 een begin heeft gemaakt met het toepassen van het fiscale winstbegrip in het kader van artikel 44 van de WAO . Niet duidelijk is geworden met ingang van welke datum dit beleid is ingevoerd en evenmin waar en wanneer het is gepubliceerd. Voorts is onduidelijk gebleven of appellante daarvan op enig moment op de hoogte is gebracht.
Gelet hierop is aannemelijk dat appellante in 2002 niet in de gelegenheid is gesteld haar handelen af te stemmen op dat in de loop van 2003 ten aanzien van haar over geheel 2002 toegepaste beleid. Het Uwv heeft ter zitting erkend dat appellante, indien zij in 2002 van dat beleid op de hoogte zou zijn geweest, had kunnen voorkomen dat zij over dat jaar van de klasse 80% of meer terugviel naar de klasse 65-80% en bijgevolg te maken kreeg met terugvordering.
Het door appellante gedane beroep op het rechtszekerheids c.q. vertrouwensbeginsel slaagt dan ook.
Het bestreden besluit en bijgevolg de aangevallen uitspraak alsook de primaire besluiten kunnen dus niet in stand blijven.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Herroept de primaire besluiten van 12 december 2003 en 13 december 2003;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 140,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en I.M.J. Hilhorst - Hagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M. Lochs.
JL