Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Wet personenvervoer 2000

Vergunning taxivervoer

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken

AWB 07/590 en AWB 07/581 4 oktober 2007

14914 Wet personenvervoer 2000

Vergunning taxivervoer

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening en tevens uitspraak in de hoofdzaak van:

A, te B, verzoeker,

gemachtigde: mr. J.H.E. Wanrooij, advocaat te ‘s-Gravenhage,

tegen

de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, verweerder,

gemachtigde: mr. M.B. Gschwind, werkzaam bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

1. De procedure

Bij brief van 7 augustus 2007, bij het College ingekomen op 8 augustus 2007, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 juni 2007. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 07/581.

Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoeker, gericht tegen het besluit van

2 februari 2007, waarbij de aan verzoeker verleende vergunning tot het verrichten van taxivervoer op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000 (hierna: Wp 2000) is ingetrokken, ongegrond verklaard.

Bij brief van 10 augustus 2007, bij het College binnengekomen op diezelfde datum, heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verzoeker gedurende de beroepsprocedure taxivervoer kan blijven verrichten en dat de taxivergunning niet wordt ingetrokken na 16 augustus 2007. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 07/590.

Verweerder heeft bij brief van 16 augustus 2007 schriftelijk op het verzoek gereageerd en verwezen naar zijn verweerschrift en de terzake ingediende stukken in de hoofdzaak (AWB 07/581).

Op 20 september 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder zich door zijn gemachtigde heeft laten vertegenwoordigen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Wp 2000 luidt, voor zover van belang, als volgt:

“ Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

j. taxivervoer: personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h, tegen betaling;

k. vervoerder: degene die (…) taxivervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;

(…)

Artikel 4

(…)

2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning.

(…)

Artikel 6

1. Een vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd.

2. Een vergunning kan worden (…) ingetrokken.

(…)

Artikel 9

1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.

(…)

Artikel 99

Onze Minister kan een vergunning volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels, wijzigen, schorsen of intrekken:

a. indien is gehandeld in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;

b. indien niet langer wordt voldaan aan een van de in artikel 9, eerste lid, bedoelde eisen, tenzij een ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dat artikel is verleend.

(…)”.

Het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: Bp 2000) luidt, voorzover hier van belang, als volgt:

“Artikel 13

(…)

4. Indien Onze Minister besluit tot wijziging of intrekking van een vergunning, vermeldt hij in de beschikking de datum van ingang van de wijziging of de intrekking, die niet eerder mag liggen dan twaalf weken na verzending van de beschikking of zoveel later als de redelijke belangen van de vergunninghouder en van anderen die door wijziging of intrekking van de vergunning in hun belangen kunnen worden getroffen, vereisen.

(…)

Artikel 17

(…)

3. Vergunningbewijzen zijn geldig voor een periode van ten hoogste vijf jaar, gerekend vanaf het moment van verlening van de vergunning.

(…)

Artikel 26

1. De vervoerder die (…) taxivervoer verricht, moet aan de eis van vakbekwaamheid voldoen.

2. Degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de eis, bedoeld in het eerste lid, of, indien deze leiding bij meer personen berust, tenminste een van hen.

(…)"

Artikel 28

1. De vervoerder die taxivervoer verricht voldoet aan de eis van vakbekwaamheid indien wordt overgelegd:

a. een door Onze Minister erkend getuigschrift van met goed gevolg afgelegde examens waarbij ten minste de kennis is vastgesteld van de door Onze Minister vastgestelde onderwerpen, of

b. een voor het beroep van vervoerder die taxivervoer verricht afgegeven EG-verklaring als bedoeld in artikel 10 van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen.

(…)

Artikel 30

(…)

2. De vervoerder die taxivervoer verricht overlegt elke vijf jaar, gerekend vanaf de dag waarop de vergunning is verleend, aan Onze Minister een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 22, eerste lid, en toont aan dat hij voldoet aan de eis van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 28, eerste lid.

(…)”.

In de Nota van toelichting (Stb. 2000, nr. 563) bij artikel 26 Bp 2000 is het begrip permanent en daadwerkelijk leidinggeven op de volgende wijze toegelicht:

“De eis van vakbekwaamheid beoogt door inbreng van de vakbekwame persoon een goede bedrijfsgang in de vervoersonderneming te waarborgen. Het predikaat "permanent" moet worden opgevat als een continue betrokkenheid bij het leidinggeven. De betrokkenheid mag niet incidenteel zijn. Indien het leidinggeven door de aard of grootte van de onderneming een voltijdse aangelegenheid is, betekent dit dat de vakbekwame niet slechts een gedeelte van de werktijd met daadwerkelijke leiding kan zijn belast. "Daadwerkelijk" geeft aan dat het om een inhoudelijke betrokkenheid bij het leidinggeven gaat. De functie van leidinggevende kan niet louter een formele status inhouden.

Zo kan een bestuurder van een rechtspersoon die als vervoerder geldt de vakbekwaamheid niet inbrengen indien de leiding over het vervoer feitelijk bij een ander berust. De werkzaamheden in het kader waarvan leiding wordt gegeven betekenen dat de vakbekwame inhoudelijk betrokken moet zijn bij beslissingen inzake uitbreiding van het bedrijf, het aangaan van financiële verplichtingen, het aan- en verkoopbeleid, de aansturing van personeel, het dagelijkse ondernemersbeleid, de relaties met de overheid, maar ook de strategie van het bedrijf op de vervoersmarkt. De uitleg van het begrip permanent leidinggeven vergt tevens dat de vakbekwame ten aanzien van deze werkzaamheden naar buiten vertegenwoordigingsbevoegd is. Zonder een volmacht of mandaat om namens de vervoerder op te treden, kan de facto geen sprake zijn van leidinggeven als bedoeld in het onderhavige artikel.”

2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.

- Bij besluit van 16 november 2001 heeft verweerder verzoeker vergunning verleend voor het verrichten van taxivervoer, welke geldig is voor onbepaalde tijd.

- Bij brief van 30 juni 2006 heeft verweerder verzoeker het volgende medegedeeld:

“ (…)

Bij het verlenen van de vergunning bent u erop gewezen dat de Inspectie Verkeer en Waterstaat (…) (IVW) een onderzoek kan instellen naar de materiële (feitelijke) invulling van de bij de wet gestelde eisen. Daarnaast bent u op grond van de Wet personenvervoer 2000 verplicht om elke vijf jaar aan te tonen dat u nog steeds voldoet aan de eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid. Vanwege deze vijfjaarlijkse toets komt u momenteel in aanmerking voor een onderzoek. Voor dit onderzoek treft u het (de) bijgevoegde formulier(en) aan.

(…)

Hoe toont u aan dat nog aan de eis van vakbekwaamheid voldoet?

Als de bij de IVW als vakbekwaam geregistreerde persoon is vervangen, of als de IVW hierom vraagt dient u een bewijs van vakbekwaamheid te overleggen. Voor het aangekondigde onderzoek is het daarnaast noodzakelijk om inzicht te krijgen in de manier waarop de vakbekwame persoon leiding geeft aan het vervoer binnen de onderneming en dat deze manier zoveel mogelijk wordt toegelicht. Daarom is het in uw belang dat de (vakbekwame) contactpersoon in uw onderneming het (de) bijgevoegde formulier(en) volledig invult.

(…)

Stuur het (de) volledig ingevulde en ondertekende formulier(en) vóór 31 juli 2006 naar de IVW in de bijgevoegde envelop. (…) Als er wijzigingen zijn worden deze meegenomen in het onderzoek. U kunt wijzigingen doorgeven in het (de) bijgevoegde formulier(en). (…) Als blijkt dat niet meer wordt voldaan aan de eisen zal de IVW de vergunning intrekken. (…).”

- Blijkens een procuratiecontract, gesloten op 17 september 2001, wordt de vakbekwaamheid in verzoekers onderneming ingebracht door de heer C.

- Bij brief van 6 december 2006 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat de terzake relevante formulieren niet zijn ontvangen waaruit verweerder heeft opgemaakt dat in de onderneming van verzoeker niet langer wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid. Verweerder heeft in verband daarmee het voornemen geuit om de verleende vergunning in te trekken en heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze aangaande dit voornemen binnen vier weken na dagtekening van deze brief kenbaar te maken.

- Verzoeker heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

- Op 7 december 2006 heeft verzoeker een verklaring omtrent zijn gedrag d.d. 15 november 2006 overgelegd.

- Bij besluit van 2 februari 2007 heeft verweerder de vergunning voor het verrichten van taxivervoer ingetrokken met ingang van 4 mei 2007, of, indien tegen dit besluit tijdig bezwaar wordt gemaakt, zeven weken na de beslissing op dat bezwaar.

- Op 14 februari 2007 heeft verzoeker een verklaring omtrent zijn gedrag d.d. 6 februari 2007 overgelegd.

- Verzoeker heeft bij brief van 13 maart 2007 bezwaar gemaakt tegen voormeld besluit van 2 februari 2007.

- Verzoeker heeft op 20 maart 2007 een verklaring omtrent het gedrag d.d. 13 maart 2007 ten name van C overgelegd.

- Verzoeker is op 23 mei 2007 omtrent zijn bezwaar gehoord. Het terzake opgemaakte verslag houdt, onder meer, het volgende in:

“ De voorzitter vraagt aan de heer C hoeveel uur hij per week besteedt aan de onderneming van de heer A.

De heer C geeft aan dat dit 1 a 2 uur per week zal zijn, in verband met het opstellen van de lijsten en de dieselbonnen.

De voorzitter vraagt hoe de aanschaf van een nieuwe auto in zijn werk zou gaan.

De heer A geeft aan dat daar de heer C uit het bedrijf is, de heer A de auto zelf zal moeten betalen en dat daar samen over beslist zal worden. De heer A geeft aan dat hij eerst in de handel zat maar dat dit te zwaar werd waarna hij de helft van de vergunning van heer C heeft gekocht.

De voorzitter vraagt wie de contacten met de Belastingdienst onderhoudt.

De heer C geeft aan dat hij hier niets van ziet en dat de heer A dit aan de boekhouder overlaat.

De voorzitter vraagt wie de contacten met de IVW onderhoudt.

De heer C geeft aan dat hij geen post meer ontvangt van de IVW.

De heer A geeft aan dat hij alles met de heer C bespreekt, ze hebben over alles overleg.

(…)

De voorzitter vraagt of het juist is dat de heer C 1 a 2 uur per week besteedt aan de advisering van de heer A.

De heer C geeft aan dat de heer A de lijsten en bonnetjes meeneemt, dat dan de lijsten en de weekstaten worden ingevuld en dat eens per maand alles naar de boekhouder gaat.

(…)

De voorzitter vraagt of er stukken zijn waaruit blijkt van de bemoeienis van de heer C met de onderneming van de heer A, bijvoorbeeld een brief die voor de onderneming geschreven is of een aankoop die gedaan is.

De heer C geeft aan dat de heer A nog steeds dezelfde auto heeft, nooit klachten heeft gehad en dat er nooit briefjes geschreven zijn.

(…).”

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld:

“ (…)

Aan de eis van betrouwbaarheid wordt (…) voldaan.

Vakbekwaamheid

Met betrekking tot de vakbekwaamheidseis is vastgesteld dat hieraan in de onderneming niet wordt voldaan.

(…)

In uw onderneming is de vakbekwaamheid ingebracht door een procuratiehouder. Op grond van artikel 26, lid 2, Bp 2000 dient deze procuratiehouder dan permanent en daadwerkelijk leiding te geven aan het vervoer wil er zijn voldaan aan de vakbekwaamheidseis.

(…)

Teneinde inzicht te krijgen in de manier waarop de heer C als de vakbekwame persoon leiding geeft aan het vervoer binnen uw onderneming, is u bij brief van 30 juni 2006 verzocht het formulier ‘verklaring inbreng vakbekwaamheid’ (hierna: VIV) voor 31 juli 2006 volledig ingevuld en ondertekend aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat (hierna: IVW) te retourneren. Aan dit verzoek is door u niet voldaan en vervolgens is door de IVW op 6 december 2006 een voornemen tot intrekking van de taxivergunning gestuurd, waarbij tevens de mogelijkheid is geboden een zienswijze hierover kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is echter geen gebruik gemaakt.

Ook nadat u het voornemen tot intrekking van de taxivergunning heeft ontvangen (waarbij u er tevens op gewezen bent dat door de IVW geen VIV is ontvangen), heeft u de IVW geen VIV doen toekomen. (…)

Vastgesteld dient te worden dat ondanks meerdere verzoeken hiertoe door u geen enkele informatie of bewijsstuk is overgelegd met betrekking tot de feitelijke verdeling van de werkzaamheden binnen uw onderneming en de wijze waarop deze plaatsvinden. Tijdens de hoorzitting heeft u weliswaar aangegeven dat u wel een VIV heeft ingeleverd, maar door mij is echter geen VIV in de administratie aangetroffen en evenmin is door u aannemelijk gemaakt dat er inderdaad een VIV is overgelegd.

Het is dan ook niet aannemelijk geworden, ook niet met hetgeen door u in het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting is aangegeven, dat de heer C als procuratiehouder inhoudelijk bij alle wezenlijke beslissingen omtrent de bedrijfsvoering van uw onderneming is betrokken en dat hij daarin een doorslaggevende stem heeft. Het feit dat uw procuratiehouder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een zienswijze kenbaar te maken, bevestigt deze vaststelling.

In uw bezwaarschrift geeft u aan dat u nu de heer C in dienst gaat nemen, hem gaat aanmelden bij de Kamer van Koophandel en een taakomschrijving met hem zult gaan overeenkomen. Daarmee meent u aan de eisen te zullen voldoen. Met betrekking tot deze stelling wil ik opmerken dat ook dan aan de hierboven besproken eisen aangaande de inbreng van vakbekwaamheid zal moeten worden voldaan.

(…).”

4. Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft - in de kern samengevat - aangevoerd dat hij aan de wijze van vergunningverlening de verwachting heeft mogen ontlenen dat hij de vergunning zou behouden omdat deze destijds aan hem voor onbepaalde tijd is verleend. Een en ander klemt te meer nu verzoeker zijn bestaan hierop heeft gebaseerd en hiermee in zijn levensonderhoud en dat van zijn dochter voorziet.

Voorts stelt verzoeker dat hij het formulier ‘verklaring inbreng vakbekwaamheid’ naar verweerder heeft gestuurd of het op het kantoor van verweerder heeft afgegeven. Hij heeft het niet aangetekend verstuurd. Hij weet zich niet meer te herinneren in welke maand (juli, augustus, september 2006) dat is gebeurd. Verzoeker vindt het vreemd dat verweerder wel de verklaring omtrent het gedrag en niet de VIV heeft ontvangen. Wellicht is het een en ander bij verweerder in ongerede geraakt. Volgens verzoeker had hij in de gelegenheid moeten worden gesteld om nogmaals een VIV in te zenden. Voorts had verweerder informatie bij de boekhouder van verzoekster kunnen opvragen.

De procuratiehouder, C, is vakbekwaam en is zelf ook jarenlang taxichauffeur geweest, zodat de bijstand permanent is en dus niet incidenteel. Tijdens de hoorzitting heeft C aangegeven dat hij inhoudelijk betrokken is bij alle wezenlijke beslissingen omtrent de bedrijfsvoering.

Verder is verzoeker door zijn levenservaring en vanwege straatkennis als vakbekwaam te kwalificeren. Verzoeker heeft een uitgebreide klantenkring en verzorgt ook ritten naar Schiphol. Er zijn over verzoeker geen klachten ingediend.

Verzoeker wijst er voorts op dat de bevoegdheid van verweerder om een vergunning in te trekken discretionair van aard is en niet imperatief. Verweerder hoeft de vergunning dus niet in te trekken en kan ontheffing verlenen van de eis van vakbekwaamheid. In dit verband voert verzoeker aan dat het tijd kost om aan de eis van vakbekwaamheid te voldoen aangezien de procuratiehouder vanwege privé-omstandigheden is gestopt.

Volgens verzoeker is verweerder niet ingegaan op de persoonlijke omstandigheden die hij naar voren heeft gebracht. Onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 10 juli 2007 inzake AWB 07/425 en 07/474 (gepubliceerd op <www.rechtspraak.nl> LJN: BB0885) stelt verzoeker dat verweerder in onvoldoende mate aan de belangen van verzoeker tegemoet is gekomen.

Verzoeker voert voorts aan dat het bestreden besluit berust op vooringenomenheid jegens de ‘eigen rijder’/ eenmanszaak, welke de vakbekwaamheid levert door middel van een procuratiehouder. Ook kan men volgens verzoeker de vraag stellen naar rechtsgelijkheid. Verzoeker is van mening dat verweerder de oudere, autochtone rijders meer aanpakt dan wel hen in een zwakkere positie drukt. Tot slot vraagt verzoeker zich af of verweerder de Europese regelgeving schendt door de Nederlandse taxiondernemers in een nadeliger concurrentiepositie te brengen dan hun Europese collega’s.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: Wbb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Ingevolge artikel 8:86 Awb in verbinding met artikel 19, eerste lid, Wbb kan, indien beroep bij het College is ingesteld en de voorzieningenrechter van het College van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, op voorwaarde dat partijen in de uitnodiging voor de zitting zijn gewezen op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter én beide partijen toestemming hebben gegeven voor het gebruik van deze bevoegdheid.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat aanleiding onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, nu nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van deze zaak, partijen in de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid zijn gewezen en beide partijen ter zitting voor het gebruik ervan toestemming hebben verleend.

5.2 Ten aanzien van de handhaving van verweerder van de intrekking van de vergunning voor het verrichten van taxivervoer overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat verweerder niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om, nadat hij op aanvraag een vergunning een vergunning tot het verrichten van taxivervoer heeft verleend, te onderzoeken of de invulling van het vakbekwaamheidsvereiste in de praktijk in overeenstemming is met het bij de aanvraag geschetste beeld en indien dat niet het geval is en geen sprake is van permanent en daadwerkelijk leiding geven, de verleende vergunning in te trekken. Deze handelwijze van verweerder is, anders dan verzoeker heeft gesteld, niet in strijd met het vertrouwensbeginsel. Weliswaar dient verweerder rekening te houden met gerechtvaardigde verwachtingen en belangen van een taxiondernemer, maar de werking van het vertrouwensbeginsel strekt niet zover dat verweerder een vergunning als de onderhavige, ook al wordt deze op grond van artikel 6, eerste lid, Wp 2000 voor onbepaalde tijd verleend, niet mag intrekken indien hij tot het oordeel komt dat niet meer wordt voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker voorts steeds rekening moeten houden met een onderzoek en de daaruit voortvloeiende mogelijkheid dat de vergunning zou worden ingetrokken. Immers, in artikel 30, tweede lid, Bp 2000 is de vervoerder die taxivervoer verricht de verplichting opgelegd elke vijf jaar, gerekend vanaf de dag daarop waarop de vergunning is verleend, aan te tonen dat hij aan de eis van vakbekwaamheid voldoet.

5.3 Met betrekking tot de vraag die partijen in de kern verdeeld houdt, te weten of in de onderneming van verzoeker aan de eis van vakbekwaamheid wordt voldaan, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

Blijkens het verhandelde tijdens de hoorzitting heeft verweerder daar gedetailleerd navraag gedaan naar de bemoeienis van C met de onderneming van verzoeker. De door verzoeker en C bij die gelegenheid gegeven, en hiervoor in rubriek 2.2 weergegeven, antwoorden zijn voor verweerder, blijkens het gestelde in het bestreden besluit - hetgeen door de gemachtigde ter zitting is bevestigd - voorwerp van een inhoudelijke beoordeling geweest.

De voorzieningenrechter is op grond van de beschikbare stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerder uit hetgeen uit het onderzoek naar de materiële invulling van het vakbekwaamheidsvereiste in verzoekers onderneming naar voren is gekomen - waarbij dus eveneens is betrokken hetgeen C tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht - heeft kunnen concluderen dat niet aannemelijk is dat de taken van procuratiehouder C zich uitstrekken over het gehele scala van leidinggevende werkzaamheden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is uit het onderzoek gebleken dat de betrokkenheid van C bij verzoekers onderneming zich in feite beperkt tot toezicht op het opstellen van lijsten en dieselbonnen, het opmaken van week- en maandstaten en het attenderen op het onderhoud van de auto en dat de leiding van de onderneming in de praktijk, in plaats van bij degene die aan het vakbekwaamheidsvereiste voldoet, bij verzoeker zelf berust.

De voorzieningenrechter heeft er bij het vormen van zijn oordeel niet aan voorbij gezien dat partijen in den brede hebben gedebatteerd over het al dan niet door verweerder ontvangen formulier ‘verklaring inbreng vakbekwaamheid’ van verzoeker. Die kwestie kan hier evenwel verder blijven rusten. aangezien het oordeel van verweerder op het punt van de inbreng van de vakbekwaamheid, steunt op een inhoudelijke beoordeling van de situatie binnen de onderneming van verzoeker. Daarmee heeft evenbedoelde kwestie voor de beslechting van het geschil zijn betekenis verloren. Daarbij is van belang dat de gemachtigde van verweerder ter zitting - onweersproken - heeft aangegeven dat op de hoorzitting dezelfde aspecten ter sprake zijn gekomen, die in het formulier ‘verklaring inbreng vakbekwaamheid’ aan de orde worden gesteld. Voorts is niet gebleken dat de daar aan de orde gestelde vragen zo gedetailleerd van aard waren dat verzoeker daarop niet adequaat zou kunnen beantwoorden, terwijl, gelet op de aard van die vragen, niet kan worden gezegd dat verzoeker zich daardoor overvallen zou kunnen voelen.

5.4 Aangezien de door verzoeker gestelde jarenlange praktische ervaring niet in de plaats kan treden van de wijze waarop de wetgever het verkieslijk heeft geacht dat vakbekwaamheid kan worden aangetoond en verzoeker ook niet over een ontheffing van die eis beschikt, kan hetgeen verzoeker hieromtrent heeft aangevoerd niet tot het door hem gewenste resultaat leiden.

5.5 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking van de verleende vergunning. Verweerder heeft in redelijkheid meer waarde kunnen hechten aan het algemeen belang dat gemoeid is met de handhaving van de regelgeving dan aan het belang van verzoeker. Weliswaar zal enige tijd gemoeid zijn met het opnieuw voldoen aan de eis van vakbekwaamheid zoals verzoeker heeft betoogd, dit neemt echter niet weg dat verzoeker wist dat in zijn onderneming continu aan deze eis moet worden voldaan.

5.6 De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder verzoekers vergunning op goede gronden heeft ingetrokken.

5.7 Verweerder is voorts, door nader te besluiten pas tot intrekking van de vergunning over te gaan zeven weken na het bestreden besluit, naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate aan de belangen van verzoeker tegemoet gekomen. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden - zijn leeftijd, drukke werkzaamheden en het niet, althans onvoldoende, capaciteit hebben om de cursus met succes af te ronden teneinde de benodigde diploma’s te halen - maken gelet op hun aard geenszins dat verweerder tot een langere termijn dan de reeds gegeven zeven weken had moeten besluiten. De door verzoeker gemaakte vergelijking met meergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 10 juli 2007 inzake AWB 07/425 en AWB 07/474 gaat, gelet op de verschillen, tussen die zaak en het onderhavige geval, niet op. Met name is een verschil gelegen in het feit dat verzoeker in die zaak reeds vier modules van de opleiding voor het diploma vakbekwaamheid had behaald en ten gevolge van bijzondere omstandigheden de herkansing met betrekking tot de laatste twee modules niet met positief resultaat had afgerond. Van enige omstandigheid die hiermee enigermate vergelijkbaar zou zijn is ten aanzien van verzoeker in de onderhavige zaak niet gebleken.

5.8 De gemachtigde van verzoeker heeft in zijn beroepschrift de vraag opgeworpen of verweerder met het bestreden besluit het EG-verdrag heeft geschonden door Nederlandse taxiondernemers in een nadeliger concurrentiepositie te brengen dan hun Europese collegarijders.

Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat het enkel opwerpen van een zodanige vraag door de voorzieningenrechter niet wordt opgevat als een door de raadsman ingenomen stelling, reeds omdat deze vraag iedere motivering ontbeert.

Voorts ziet de voorzieningenrechter, mede bezien in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 juni 2007 (C-222/05 tot en met

C-225/05), geen reden om deze vraag ambtshalve in het geding te betrekken.

5.9 Voorts ziet de voorzieningenrechter in hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat het bestreden besluit de toets der kritiek niet zou kunnen doorstaan.

5.10 Tot slot bieden de ter zitting door verzoeker gestelde gewijzigde omstandigheden - dat C voornemens is om weer als procuratiehouder de vakbekwaamheid in de onderneming van verzoeker te gaan brengen - geen grond voor een ander oordeel. Het karakter van de door de voorzieningenrechter te verrichten toets verzet zich ertegen dat dit bij de beoordeling van het bestreden besluit kan worden betrokken. De voorzieningenrechter toetst immers dat besluit, uitgaande van de feiten die zich hadden voorgedaan en het rechtsregime dat gold ten tijde van het nemen er van. Die omstandigheden kunnen door verzoeker, desgewenst aan een nieuwe aanvraag ten grondslag worden gelegd, waarvan verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven dat een snelle behandeling van een dergelijke aanvraag, mits van alle benodigde bescheiden voorzien, tot de mogelijkheden behoort.

5.10 Het vorengaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het beroep van verzoeker ongegrond moet worden verklaard.

5.11 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het hiertoe strekkende verzoek zal dan ook worden afgewezen.

5.12 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6. De beslissing

De voorzieningenrechter:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijs het verzoek om voorlopige voorziening af.

Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2007.

w.g. R.R. Winter w.g. P.M. Beishuizen


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature