Uitspraak
30 november 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/099HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
DE VERENIGING STAEDION,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de verzekeraars en Staedion. Eiseres onder 1 zal ook worden aangeduid als Allianz en eiseres onder 2 ook als Fortis.
1. Het geding in feitelijke instanties
Staedion heeft bij exploot van 26 oktober 2001 de verzekeraars gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en gevorderd, na wijziging van eis, kort gezegd:
1. te verklaren voor recht dat de verzekeraars beiden jegens Staedion, elk voor het deel dat hun aangaat, gehouden zijn voor de schade dekking te verlenen op grond van AVB-verzekeringsovereenkomst(en);
2. Allianz te veroordelen aan Staedion te voldoen een bedrag van € 187.221,54, met buitengerechtelijke kosten;
3. Allianz te veroordelen aan Staedion te voldoen een bedrag van € 16.686,99 aan expertisekosten;
4. Fortis te veroordelen aan Staedion te voldoen een bedrag van € 124.814,06, met buitengerechtelijke kosten;
5. Fortis te veroordelen aan Staedion te voldoen een bedrag van € 11.124,66 aan expertisekosten;
met rente en kosten.
De verzekeraars hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 9 juli 2003 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Staedion hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 6 december 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van Staedion alsnog (grotendeels) toegewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben de verzekeraars beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Staedion heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor de verzekeraars mede door mr. E.M. Tjon-En-Fa en voor Staedion mede door mr. F.M. Ruitenbeek-Bart, beiden advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In december 1999 zijn drie woningbouwverenigingen in het gewest Haaglanden - Algemene Woningbouwvereniging (AWV), De Goede Woning en Christelijke Woningbouwvereniging Patrimonium (Patrimonium) - gefuseerd. Patrimonium was de verkrijgende partij. Sinds 4 december 2000 voert zij de naam Staedion.
(ii) Tot het woningbestand van Staedion behoren onder meer bijna zestig woningen aan de Strausslaan in Den Haag, die vóór de fusie eigendom waren van AWV.
In november 1999 werd bij een meting in die AWV-woningen een asbestverontreiniging aangetroffen die volgens een pilot-onderzoek 300.000-500.000 vezelequivalenten per kubieke meter lucht (hierna: veq/m3) bedroeg. Dat is ruim boven het in de Regeling Bouwbesluit materialen 1998 voor bestaande woningen gehanteerde "maximaal toelaatbaar risico niveau" (het zgn. MTR-niveau) van 100.000 veq/m3. Deze mate van blootstelling aan asbest werd dermate ernstig geoordeeld dat besloten is direct tot sanering over te gaan. De kosten die verband hielden met het reinigen en vervangen van met asbestvezel verontreinigde (inboedel)goederen zijn vergoed door de AVB-verzekeraar van AWV, Reaal Schadeverzekering N.V.
(iii) Deze gebeurtenissen leidden tot grote onrust in de betrokken wijk. Dit vormde voor Staedion aanleiding om, in overleg met de gemeente Den Haag, ook bij haar andere woningen een risico-inventarisatie te doen uitvoeren met betrekking tot de aanwezigheid van asbest. Bij deze risico-inventarisatie zijn onder meer 360 woningen betrokken, die deel uitmaken van drie wooncomplexen die vóór de fusie aan Patrimonium toehoorden. Daarin zijn bij de bouw platen met niet-hechtgebonden asbest verwerkt.
(iv) Het in asbest gespecialiseerde bureau BME Asbestconsult B.V. (hierna: BME) heeft in de drie hiervoor genoemde complexen risico-inventarisaties uitgevoerd conform de Nationale Beoordelingsrichtlijn BRL 5052, een (destijds) algemeen aanvaarde en in brede kring gehanteerde onderzoeksmethode. BME heeft bij deze risico-inventarisaties aan de hand van steekproeven asbest-besmetting aangetroffen variërend van 2.492-2.948 veq/m3 in de woonkamer en van 5.765-5.964 veq/m3 in de trapkast. Dat is boven het in de toelichting op de Regeling Bouwbesluit materialen 1998 genoemde "Verwaarloosbaar Risico niveau" (het zgn. VR-niveau) van 1000 veq/m3.
Aan de asbestbesmetting heeft BME de kwalificatie "prioriteit 1" toegekend, hetgeen wil zeggen: "korte termijn, sanering of emissiebeperkende maatregelen dringend noodzakelijk".
(v) De eerste resultaten van de metingen ontving Staedion op 14 januari 2000. Op basis van dit advies heeft Staedion 309 van de hiervoor bedoelde 360 woningen doen saneren. De sanering is medio februari 2000 van start gegaan en heeft ongeveer zes maanden geduurd.
De maatregelen hielden - kort samengevat - in: verwijdering van asbestplaten in de desbetreffende woningen alsmede reiniging en/of vervanging van de inboedelgoederen in verband met (al dan niet ten gevolge van de verwijdering) op die inboedelgoederen neergeslagen asbestvezels. De sanering is uitgevoerd zonder dat Staedion daartoe door de overheid is verplicht en ook zonder dat Staedion door iemand aansprakelijk is gesteld.
(vi) Staedion is (via haar rechtsvoorgangster Patrimonium) tegen aansprakelijkheid voor personen- en zaakschade van derden verzekerd bij (rechtsvoorgangers van) Allianz (voor 60%) en Fortis (40%). Punt 12 van de op deze AVB-verzekeringsovereenkomst van toepassing zijnde voorwaarden VA 930-01 luidt:
"12. De verzekering dekt de aansprakelijkheid van verzekerden voor door derden geleden schade (incluis alle op geld waardeerbare gevolgschade en smartengeld) als gevolg van:
12.1 letsel of aantasting van de gezondheid al dan niet de dood ten gevolge hebbende (hierna te noemen personenschade)
12.2 beschadiging, vernietiging, verontreiniging, verlies of het vuil worden van zaken of het zich daarop bevinden van vreemde stoffen (hierna te noemen: zaakschade);
mits de personen- en/of zaakschade is ontstaan tijdens de looptijd van de verzekering."
(vii) Op 3 februari 2000 heeft Staedions assurantietussenpersoon, AON, de claim per fax gemeld bij de rechtsvoorgangster van Allianz (Royal Nederland).
Daarna heeft AON, in overleg met (beide) verzekeraars, [betrokkene 1] als expert benoemd. Voorts is het bureau [A] ingeschakeld om de schade per woning in kaart te brengen. Dit bureau heeft de totale schade vastgesteld op ƒ 687.636,--.
3.2 De vorderingen van Staedion strekken in hoofdzaak ertoe dat het hiervoor in 3.1 onder (vii) vermelde bedrag, als onder de polis vallende bereddingskosten, met verdere kosten aan haar zal worden uitgekeerd. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Het hof heeft de vordering toegewezen als hiervoor in 1 is vermeld. Daartoe heeft het hof, kort samengevat, als volgt overwogen.
(a) Zelfs een incidentele blootstelling aan asbest(deeltjes) kan leiden tot een asbestgerelateerde ziekte. Staedion kon op basis van het advies van BME en in verband met de al ontstane onrust in redelijkheid tot de beslissing komen tot (directe) sanering over te gaan. Op het moment van haar beslissing mocht zij uitgaan van het bestaan van een reëel gevaar voor de gezondheid van de bewoners van de woningen dat alleen door het treffen van een bijzondere maatregel kon worden opgeheven. Staedion had een zorgvuldigheidsplicht ten opzichte van derden om gezondheidsschade in de woningen te voorkomen. Niet van belang is of later vastgesteld zou worden dat in werkelijkheid geen (of een verwaarloosbaar) gevaar voor besmetting heeft bestaan. Er is sprake van bereddingskosten in de zin van art. 283 K. (rov. 5)
(b) Het betoog van de verzekeraars dat (nagenoeg) geen gevaar bestond voor de gezondheid, stuit hierop af.
Bij gebreke van meer nauwkeurig bepaalde saneringsnormen had Staedion een zekere beoordelingsruimte al dan niet tot sanering over te gaan. Zij kon in redelijkheid tot haar beslissing komen op basis van het advies van BME dat niet alleen was gebaseerd op de gemeten concentraties asbestdeeltjes maar ook op andere aspecten zoals het type asbesthoudend materiaal, de asbestsoort, de oppervlaktestructuur en de conditie van het oppervlak. (rov. 6 en 7)
(c) Dat Staedion (nog) niet aansprakelijk was gesteld en dat de Gemeente geen druk heeft uitgeoefend, kan aan het voorgaande niet afdoen. (rov. 8 en 9)
(d) De door Staedion aan de bewoners gedane mededelingen - onder meer dat geen noodzaak bestond dadelijk tot maatregelen over te gaan - doen niet af aan het resultaat van de door BME uitgevoerde risico-inventarisaties en het op grond daarvan gegeven dringende saneringsadvies. (rov. 10)
(e) Voldoende is dat sprake was van een reëel gevaar voor schade dat slechts door het nemen van een bijzondere maatregel kon worden weggenomen. Het gevaar behoefde niet zo dreigend te zijn dat dit nog slechts kon worden afgewend door het sluiten van de woningen. (rov. 11)
(f) Bij gebreke van algemeen geldende, concrete normen daarover mocht Staedion afgaan op de representativiteit van het onderzoek van BME, dat volgens de destijd algemeen erkende methode BRL 5052 is uitgevoerd.
BME heeft ook verder verantwoording van haar onderzoek afgelegd en de verzekeraars hebben een eigen expert aangewezen die nauw bij de sanering betrokken is geweest. Verzekeraars hebben niet op uitstel van de sanering aangedrongen. (rov. 12)
(g) De schade is tijdig gemeld. (rov. 13)
(h) Ook de andere verweren van de verzekeraars, zoals het beroep op de milieuclausule en het ontbreken van aansprakelijkheid van Staedion gaan niet op. (rov. 15-20)
3.3 Bij de beoordeling van de in het middel aangevoerde klachten dient het volgende vooropgesteld te worden.
(i) Het gaat in deze procedure uitsluitend om de door Staedion gemaakte kosten van reiniging en vervanging van inboedelgoederen van de bewoners. De overige kosten van de sanering (het verwijderen van asbestplaten en het reinigen van lucht en oppervlakken in de woningen) vallen, in verband met het bepaalde in art. 20 van de polisvoorwaarden, niet onder de dekking van de verzekering, en zijn ook niet gevorderd.
(ii) In 1998 zijn richtlijnen geformuleerd ter beperking van de aanwezigheid van asbestvezels in het binnenmilieu. Deze zijn neergelegd in de Regeling Bouwbesluit materialen 1998 (RBM). Voor bestaande gebouwen geldt een streefnorm van blootstelling tot aan een jaargemiddelde van 1.000 veq/m3 (het Verwaarloosbaar Risiconiveau).
De bovengrens is het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau van 100.000 veq/m3. Bij waarden tussen beide niveaus moet een afweging worden gemaakt ten aanzien van de bij het treffen van maatregelen betrokken belangen.
(iii) De vordering van Staedion strekt tot vergoeding van bereddingskosten als bedoeld in art. 283 (oud) K.
Per 1 januari 2006 is titel 17 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in werking getreden. Ingevolge art. 74 lid 4 Ow is met betrekking tot de onderhavige vordering het oude recht nog van toepassing, nu de bestreden uitspraak is gedaan vóór 1 januari 2006.
3.4 Wat de toepassing van art. 283 (oud) K. betreft, wordt voorts het volgende tot uitgangspunt genomen. De kosten die een verzekerde heeft gemaakt ter voldoening aan zijn verplichting het intreden van schade te voorkomen of ingetreden schade te beperken, komen voor vergoeding in aanmerking als de verzekerde in redelijkheid heeft mogen aannemen dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar dat slechts door het treffen van bijzondere maatregelen kon worden weggenomen en als deze maatregelen, die, ook als daartoe een andere verplichting bestond, ten bate van de verzekeraar moeten zijn gemaakt, redelijk en doelmatig zijn. Een en ander moet worden beoordeeld naar het tijdstip waarop de verzekerde tot het nemen van maatregelen heeft besloten. De verzekerde mag daarbij in beginsel afgaan op het advies van ingeschakelde deskundigen, tenzij de verzekerde wist of had behoren te weten dat dit advies niet op deugdelijke gronden berustte.
3.5 Het hof heeft klaarblijkelijk de hiervoor in 3.4 bedoelde maatstaf gehanteerd. De vraag of in dit geval sprake is geweest van een onmiddellijk dreigend gevaar, moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. De beoordeling hiervan is zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, dat dit oordeel in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Het hof heeft zijn oordeel toereikend gemotiveerd. Dit oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Daarop stuiten de onderdelen I en II van het middel af. Daaraan voegt de Hoge Raad nog het volgende toe.
3.6 De uitleg van de gedingstukken is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk daarin niet gelezen dat de verzekeraars het in onderdeel I bedoelde onderscheid wensten te maken tussen enerzijds de asbestbesmetting van de woningen als geheel en anderzijds de na sanering van de woningen resterende asbestverontreiniging van de inboedelgoederen. Uit de enkele omstandigheid dat Staedion haar vordering in verband met het bepaalde in art. 20 van de polisvoorwaarden heeft beperkt tot de kosten van de reiniging en vervanging van inboedelgoederen, behoefde het hof niet af te leiden dat het de vraag of Staedion in redelijkheid mocht menen dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar slechts had te beoordelen uitgaande van de na verwijdering van de asbestplaten en het reinigen van lucht en oppervlakken in de woning resterende asbestverontreiniging. De gedingstukken laten ook geen andere uitleg toe dan dat de verzekeraars van meet af aan hun verweer hebben gebaseerd op het feit dat de in de woningen aangetroffen asbestconcentraties zo gering waren dat slechts van een verwaarloosbaar gezondheidsrisico sprake was, welk verweer het hof heeft behandeld en verworpen.
3.7 Het hof heeft daarbij geoordeeld dat Staedion mocht afgaan op het advies van BME en dat Staedion in redelijkheid mocht besluiten dat onmiddellijke en volledige sanering van de woningen en de zich daarin bevindende inboedelgoederen noodzakelijk was. Het hof heeft in het bijzonder in aanmerking genomen dat (i) blootstelling aan asbest kan leiden tot daaraan gerelateerde ziekten en in het algemeen een (ernstig) gevaar oplevert voor de gezondheid, en (ii) uit een rapport van een op dit gebied deskundig bureau blijkt dat dit gevaar in het onderhavige geval in zodanige mate aanwezig was dat sanering van de woningen op korte termijn dringend noodzakelijk was. Hieruit kon het hof, wat er zij van de overige in onderdeel II bestreden overwegingen van het hof, de conclusie trekken dat Staedion mocht aannemen dat van een onmiddellijk dreigend gevaar sprake was, ook al zou over de juistheid van het advies van BME achteraf wellicht ook anders kunnen worden gedacht.
3.8 Onderdeel III faalt eveneens. Het oordeel van het hof dat Staedion jegens de bewoners aansprakelijk is voor schade die het gevolg is van blootstelling aan asbest in de woningen als Staedion nalaat saneringsmaatregelen te nemen, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Het hof behoefde in dit verband niet in te gaan op het verweer van de verzekeraars dat het gezondheidsrisico voor de bewoners verwaarloosbaar klein was. Staedion heeft immers voldoende omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat de aanwezigheid van asbest(stofdelen) gevaar voor de gezondheid van de bewoners van haar woningen kon opleveren en dat zij onzorgvuldig jegens de bewoners zou handelen als zij ondanks een daartoe strekkend "dringend" advies geen maatregelen zou nemen om dit gevaar weg te nemen. Daarbij heeft het hof klaarblijkelijk in aanmerking genomen dat (i) van algemene bekendheid is dat blootstelling aan asbeststof kan leiden tot ernstige aantasting van de gezondheid, en (ii) Staedion in de gegeven omstandigheden gehouden was de kans op verwezenlijking van dit reële gevaar voor de bewoners zo gering mogelijk te houden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de verzekeraars in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Staedion begroot op € 5.905,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 november 2007.