Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bescherming persoonsgegevens. Vordering op de voet van art. 46 lid 1 Wbp tot bevel aan bank inzage te verlenen in en afschriften te verstrekken van alle op een voormalige cliënt betrekking hebbende persoonsgegevens en volledige informatie te verstrekken over hun herkomst en het doel van de verwerking van deze gegevens door de bank. Ruime uitleg art. 35 Wbp, verplichting bank kopieën bescheiden en transcripties van telefoongesprekken te verstrekken; misbruik van bevoegdheid?; doorkruising van art. 843a Rv.?; richtlijnconforme interpretatie; rechtsstrijd van partijen in hoger beroep.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



29 juni 2007

Eerste Kamer

Rek.nr. R06/046HR

RM/MK

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. B.T.M. van der Wiel,

t e g e n

[Verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. H.J.W. Alt.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 30 november 2004 ter griffie van de rechtbank te Roermond ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - zich gewend tot die rechtbank en op de voet van art. 46 lid 1 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verzocht verzoekster tot cassatie - verder te noemen: Dexia - te bevelen zijn verzoek op grond van art. 35 Wbp alsnog toe te wijzen. Dexia heeft het verzoek bestreden.

De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld ter terechtzitting van 16 februari 2005. Bij beschikking van 30 maart 2005 heeft de rechtbank Dexia bevolen aan [verweerder] een schriftelijk overzicht als bedoeld in art. 35 lid 2 Wbp te verstrekken, zulks met inachtneming van rov. 4.3.9 tot en met 4.3.15 van haar beschikking. Hetgeen meer of anders is verzocht heeft de rechtbank afgewezen.

Tegen deze beschikking heeft Dexia hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Dexia heeft in hoger beroep verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [verweerder] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek althans dit verzoek af te wijzen en [verweerder] te veroordelen tot terugbetaling aan Dexia van al hetgeen door Dexia op grond van de bestreden beschikking is betaald of door [verweerder] zal zijn verhaald, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling door de Bank, althans vanaf de dag van het verhaal door [verweerder] tot aan de dag der terugbetaling.

Bij tussenbeschikking van 16 januari 2006 heeft het hof Dexia verzocht om uiterlijk op 13 februari 2006 de in rov. 4.10.10 van zijn beschikking genoemde schriftelijke inlichtingen te geven c.q. de in die overwegingen genoemde, onder Dexia berustende, stukken in te zenden, met gelijktijdige toezending van afschriften aan [verweerder]. Na een daartoe strekkend verzoek van Dexia, heeft het hof bij aanvullende beschikking van 9 februari 2006 Dexia verlof verleend cassatieberoep in te stellen tegen de beschikking van 16 januari 2006.

De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof van 16 januari 2006 heeft Dexia beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerder] heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing.

De advocaten van Dexia hebben bij brief van 14 december 2006 op de conclusie gereageerd. De advocaat van [verweerder] heeft eveneens bij brief van 14 december 2006 op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.

(i) Op 15 maart 2001 hebben [verweerder] en [betrokkene 1] met de rechtsvoorgangster van Dexia, Bank Labouchère N.V., een effectenlease-overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met de naam Capital Effect Vooruitbetaling 20 jaar.

(ii) Bij brief aan Dexia van 30 december 2003 heeft de advocaat van [verweerder] en [betrokkene 1], namens hen primair de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen wegens dwaling en subsidiair de ontbinding van de overeenkomst wegens een toerekenbare tekortkoming van Dexia.

(iii) Op 13 september 2004 heeft TROS Radar op haar website het volgende bericht geplaatst:

"Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft vorige week bepaald dat klanten van Dexia een volledige inzage moeten krijgen in hun persoonlijke dossier. Dat betekent dat klanten een kopie van hun contract moeten kunnen krijgen en zelfs een schriftelijke uitwerking van gesprekken kunnen opvragen. Met deze informatie in de hand staat u een stuk sterker in uw zaak tegen Dexia. U weet nu bijvoorbeeld of je als getrouwd paar allebei het contract hebt getekend. U kunt er ook achterkomen hoe Dexia uw financiële situatie en beleggerervaring heeft ingeschat. Het opvragen van uw gegevens is een aanrader voor iedereen die een effectenleasecontract bij Dexia heeft of heeft gehad."

(iv) Op de website van TROS Radar is tevens een voorbeeldbrief (hierna de voorbeeldbrief) geplaatst waarmee cliënten van Dexia een verzoek ingevolge art. 35 Wbp kunnen doen.

(v) Naar aanleiding daarvan heeft [verweerder] op 14 september 2004 een brief naar Dexia gestuurd, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van de voorbeeldbrief. In de brief verzoekt [verweerder] Dexia om hem mede te delen of Dexia zijn persoonsgegevens verwerkt, en zo ja, hem daarvan een volledig overzicht te geven. [Verweerder] heeft aangegeven dat hij in elk geval doelt op de volgende gegevens: een kopie van de overeenkomst, het risicoprofiel, de aankoopbewijzen van de in de overeenkomst genoemde aandelen, de afschriften van dividenduitkeringen, de inventarisatie van zijn kredietwaardigheid, een schriftelijke uitwerking van gevoerde telefoongesprekken en alle overige documenten die op [verweerder] van toepassing zijn. Daarnaast heeft [verweerder] Dexia verzocht om hem in te lichten over het doel van de verwerking(en), de ontvangers van de gegevens en de herkomst van de gegevens.

(vi) Bij brief van 20 oktober 2004 heeft Dexia het verzoek van [verweerder] afgewezen met een beroep op art. 43, onder e, Wbp.

(vii) [Verweerder] heeft het College bescherming persoonsgegevens (hierna: CBP) bij brief van 2 november 2004 verzocht om te bemiddelen in zijn geschil met Dexia over zijn persoonsgegevens. Bij brief van 10 november 2004 heeft het CBP [verweerder] echter medegedeeld dat zij de behandeling van zijn zaak had beëindigd, omdat bemiddeling niet zinvol was vanwege een eerder door Dexia ingenomen standpunt.

3.2 Bij inleidend verzoekschrift heeft [verweerder] de rechtbank op de voet van art. 46 lid 1 Wbp verzocht Dexia te bevelen om zijn verzoek ingevolge art. 35 Wbp alsnog toe te wijzen. De rechtbank heeft Dexia bevolen om aan [verweerder] een schriftelijk overzicht als bedoeld in art. 35 lid 2 Wbp te verstrekken, zulks met inachtneming van hetgeen de rechtbank hieromtrent in haar beschikking heeft overwogen. Met betrekking tot het voor [verweerder] uit art. 35 lid 2 Wbp voortvloeiende recht op een overzicht van zijn persoonsgegevens heeft de rechtbank overwogen, dat dit niet het recht op kopieën omvat, zodat [verweerder] geen recht heeft op een kopie van de overeenkomst, het risicoprofiel, afschriften van dividenduitkeringen en de overige op hem betrekking hebbende documenten.

De aankoopbewijzen van de in de overeenkomst genoemde aandelen zijn naar het oordeel van de rechtbank geen persoonsgegevens als bedoeld in art. 1, aanhef en onder a, Wbp, nu deze betrekking hebben op diverse aandelen die voor meerdere contracten gebundeld zijn aangekocht. Bandopnamen van met [verweerder] gevoerde telefoongesprekken vallen eveneens buiten het bereik van de Wbp, omdat zij geen bestand vormen in de zin van art. 2 lid 1 Wbp. Dit is slechts anders bij telefoongesprekken die op digitale of schriftelijke wijze zijn vastgelegd en persoonsgegevens bevatten. Deze dienen te worden vermeld in het door Dexia op grond van art. 35 lid 2 Wbp te verstrekken overzicht, aldus de rechtbank.

In het door Dexia ingestelde hoger beroep heeft het hof Dexia verzocht uiterlijk op 13 februari 2006 de in rov. 4.10.10 van zijn beschikking genoemde schriftelijke inlichtingen te geven, en de in die rechtsoverweging bedoelde, onder Dexia berustende stukken in te zenden en tegelijk met de verzending van de bovenstaande inlichtingen en stukken aan het hof een afschrift hiervan aan [verweerder] te sturen. Daartoe heeft het hof - voorzover in cassatie van belang - het volgende overwogen.

(i) Dexia heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [verweerder] zijn bevoegdheid uit art. 35 Wbp jegens Dexia misbruikt. Het verzoek van [verweerder] is als een serieus op art. 35 Wbp gebaseerd verzoek op te vatten. De enkele omstandigheid dat [verweerder] met de eenmaal verkregen gegevens vervolgens tevens een ander doel zou kunnen dienen, bijvoorbeeld door deze te gebruiken in een eventuele civiele procedure tegen Dexia of tegen de tussenpersoon van [verweerder], is ontoereikend om misbruik van recht aan te nemen. Dexia stelt wel dat zij processuele schade zal lijden, maar, zo al sprake zou kunnen zijn van schade, is dat rechtmatige schade. Ook het enkele feit dat sprake is van een conflictsituatie tussen partijen staat niet eraan in de weg dat [verweerder] gebruik maakt van zijn rechten uit de Wbp, en levert op zichzelf genomen geen misbruik van recht op. Het verzoek van [verweerder] ex art. 35 Wbp levert ook geen doorkruising van art. 843a Rv. op. Beide procedures kunnen naast elkaar lopen in die zin dat (de mogelijkheid van) toepassing van de procedure van art. 843a Rv. niet aan toepassing van die van art. 35 Wbp in de weg kan staan, noch de toepassing van laatstgenoemde procedure op enigerlei wijze kan belemmeren of inkorten. Daarbij is niet van belang dat voor een verzoek ex art. 35 Wbp niet dezelfde eisen gelden als voor een vordering ex art. 843a Rv. en dat Dexia niet op gelijke voet gegevens kan opvragen bij [verweerder], omdat dit nu eenmaal een gevolg is van de wettelijke regeling zoals neergelegd in de Wbp, en van de daaraan ten grondslag liggende Richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995, waarbij alleen aan de betrokkene een onvoorwaardelijk recht op kennisneming van de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens is verleend. Voorts heeft Dexia niet aannemelijk gemaakt dat [verweerder] zijn verzoek met geen ander doel heeft gedaan dan om Dexia financiële schade toe te brengen en haar bedrijfsvoering te frustreren, zodat op deze grond evenmin misbruik van recht kan worden aangenomen. Anders dan Dexia heeft gesteld, volgt het tegendeel niet uit het enkele feit dat [verweerder], net als vele anderen, gebruik heeft gemaakt van een voorbeeldbrief van TROS Radar, temeer daar uit de op de website van TROS Radar gegeven toelichting op deze brief geenszins blijkt dat het de bedoeling is om Dexia op collectieve wijze te schaden in haar bedrijfsvoering. Bovendien acht het hof het bepaald niet onaannemelijk dat een betrokkene zoals [verweerder], die niet juridisch geschoold is, eerst een schriftelijk verzoek ex art. 35 Wbp doet nadat hem daartoe een voorbeeldbrief is aangereikt. (rov. 4.6.2-4.6.3)

(ii) [Verweerder] heeft voldoende belang bij zijn verzoek dat volgt uit het hem in art. 35 Wbp en in Richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 verleende recht om zich vrijelijk tot de verantwoordelijke te wenden. Aan het belang van [verweerder] doet geen afbreuk dat hij reeds bekend is met de inhoud van de overeenkomst en van de tussen partijen gevoerde correspondentie en telefoongesprekken. De ratio van art. 35 Wbp is immers dat [verweerder] moet kunnen controleren of de weergave van zijn persoonsgegevens in de verwerking van Dexia juist, volledig, relevant en rechtmatig is, zodat [verweerder] in staat is om zonodig zijn correctierecht ingevolge art. 36 Wbp uit te oefenen. (rov. 4.7.1-4.7.2)

(iii) In art. 35 Wbp ligt het recht op kopieën en afschriften van persoonsgegevens besloten, alsmede het recht op transcripties van opgenomen telefoongesprekken, behoudens door Dexia te stellen bijzondere omstandigheden. Zulks sluit aan bij de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen, alsmede bij het op de Wbp gebaseerde Besluit kostenvergoeding rechten betrokkene Wbp (Stb. 2001, 305), welk besluit uitgaat van het verstrekken van kopieën en afschriften aan de betrokkene in het kader van de honorering van een verzoek ex art. 35 Wbp. Het feit dat Dexia kosten moet maken om aan [verweerder] kopieën en transcripties te kunnen verstrekken, en het feit dat er enige tijd gemoeid is met het traceren van de telefoongesprekken met [verweerder], leveren geen bijzondere omstandigheden op als hier bedoeld, met name niet nu genoemd besluit erin voorziet dat Dexia de daaraan verbonden (forfaitaire) kosten in rekening kan brengen bij [verweerder]. Dit een en ander geldt temeer nu het heden ten dage in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is om een betrokkene desgewenst (tegen betaling) inzage in zijn persoonsgegevens te verschaffen door middel van kopieën en transcripties, terwijl niet gebleken is dat Dexia een rechtens te respecteren belang heeft om deze stukken niet te verstrekken aan [verweerder]. Aan de hand van de betreffende kopieën en transcripties kan [verweerder] Dexia om verwijdering of correctie van zijn persoonsgegevens verzoeken en eventueel de onjuistheid of onrechtmatigheid van de verwerking hiervan bewijzen.(rov. 4.7.3-4.7.5)

(iv) Wat betreft de transcripties van opgenomen telefoongesprekken dient in ogenschouw te worden genomen dat de advocaat van Dexia tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd aan het hof heeft medegedeeld dat Dexia de bandopnamen van de telefoongesprekken bewaart met het oog op haar procespositie in eventuele civiele procedures tegen haar cliënten. Zodanig belang is dan wederzijds. Deze bewijsfunctie staat er niet aan in de weg dat [verweerder] er belang bij heeft dat Dexia aan hem transcripties verstrekt met het in de art. 35 en 36 Wbp voorziene doel. (rov. 4.7.6)

(v) Dexia heeft in eerste aanleg gesteld dat zij op grond van art. 43, onder e, Wbp geen gevolg behoeft te geven aan het verzoek van [verweerder], (a) omdat zulks noodzakelijk is in het belang van de bescherming van haar rechten en vrijheden nu zij zich geconfronteerd ziet met meer dan 3800 verzoeken ex art. 35 Wbp, de honorering van al die verzoeken hoge administratieve lasten meebrengt, een onevenredige inspanning van haar vergt en de bedrijfsvoering van Dexia frustreert en (b) nu het hier gaat om een gestandaardiseerd verzoek dat een rechtstreeks gevolg is van de oproep van TROS Radar, welke oproep ertoe strekt om Dexia op collectieve wijze te schaden. Deze stellingen van Dexia snijden geen hout, omdat deze eraan voorbijzien dat het verzoek van [verweerder] moet worden beoordeeld als een individueel verzoek, terwijl niet gebleken is dat de bedoeling van de oproep van TROS Radar is om Dexia op collectieve wijze te schaden in haar bedrijfsvoering, en evenmin dat [verweerder] die bedoeling heeft. Waar het om gaat is of door de inwilliging van het enkele verzoek van [verweerder] de administratieve lasten zodanig disproportioneel zijn dat Dexia in één van haar rechten en vrijheden wordt aangetast of dreigt te worden aangetast Daarbij geldt dat Dexia per persoonsgegeven en per document aannemelijk zal moeten maken dat dit het geval is, aangezien art. 43 Wbp slechts de mogelijkheid biedt om art. 35 Wbp buiten toepassing te laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de in art. 43 Wbp genoemde gronden. Dexia heeft echter gesteld noch aannemelijk gemaakt dat honorering van (onderdelen van) het verzoek van [verweerder] tot zodanige disproportionele administratieve lasten leidt, temeer daar Dexia in eerste aanleg in alinea nr. 18 van haar verweerschrift zelf heeft gesteld dat er op zichzelf geen enkel beletsel is om aan het verzoek van [verweerder] te voldoen. Dexia heeft nagelaten aan te geven in hoeverre [verweerder] zijn verzoek had moeten specificeren en waarom de beantwoording ervan een onevenredige inspanning van haar zou vergen.(rov. 4.8.1-4.8.3)

(vi) Dexia kan niet volstaan met de verstrekking aan [verweerder] van een samenvatting van diens persoonsgegevens. Zij zal [verweerder] kopieën moeten geven van documenten waarin zijn persoonsgegevens zijn opgenomen. In dit geding behoeft Dexia geen aankoopbewijzen van effecten over te leggen, nu deze geen persoonsgegevens van [verweerder] bevatten. Dexia moet [verweerder] transcripties van de opgenomen telefoongesprekken verstrekken, omdat hij daarop recht heeft en het bestanden betreft in de zin van art. 1, aanhef en onder c, Wbp. Dexia bewaart deze banden immers als bewijsmateriaal. Het hof verzoekt Dexia, gelet op de daarmee gemoeide kosten, in dit geding niet om transcripties van de opgenomen telefoongesprekken over te leggen. Indien [verweerder] deze transcripties tegen betaling wenst te ontvangen, dient hij zich hiervoor rechtstreeks tot Dexia te wenden. Dexia behoeft geen kopieën over te leggen van interne notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers van Dexia bevatten en uitsluitend zijn bedoeld voor intern overleg en beraad, aangezien [verweerder] daarop geen recht heeft, waarbij het hof verwijst naar HR 24 januari 2003, nr. C01/143, NJ 2003, 491 en art. 2 lid 2, onder a, Wbp. Dat wordt anders als deze notities in een bestand worden opgenomen. Onder bovenbedoelde interne notities kunnen niet worden begrepen notities van persoonsgegevens die Dexia bij derden heeft opgevraagd zoals bij het BKR, of notities van persoonsgegevens die Dexia heeft opgevraagd bij [verweerder] zelf, bijvoorbeeld in verband met het opstellen van zijn cliëntenprofiel. Laatstbedoelde notities vallen dus wél onder het recht op kennisneming ingevolge art. 35 Wbp. (rov. 4.9.2-4.10.11)

Bij aanvullende beschikking van 9 februari 2006 heeft het hof na een daartoe strekkend verzoek van Dexia, en na het horen van [verweerder] daarover, aan Dexia verlof verleend om cassatieberoep in te stellen tegen zijn beschikking van 16 januari 2006.

3.3 De Hoge Raad zal eerst de onderdelen 2 en 3 gezamenlijk behandelen. Zij komen op tegen rov. 4.7.3 en 4.8.3 van de bestreden beschikking en strekken ten betoge dat onjuist dan wel onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat in art. 35 Wbp het recht op kopieën en afschriften van persoonsgegevens alsmede het recht op transcripties van opgenomen telefoongesprekken besloten ligt en dat, nu Dexia onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door inwilliging van het enkele verzoek van [verweerder] de administratieve lasten zodanig disproportioneel zijn dat Dexia in één van haar rechten en vrijheden wordt aangetast of dreigt te worden aangetast, art. 43 Wbp niet de mogelijkheid biedt om art. 35 Wbp buiten toepassing te laten. De onderdelen voeren daartoe aan dat (i) [verweerder]' verzoek is geïnspireerd door zijn conflict met Dexia en de oproep van Tros Radar; (ii) het verzoek van [verweerder] deel uitmaakt van een collectieve op (onevenredige) benadeling van Dexia gerichte actie; (iii) de aan inwilliging van een verzoek als dat van [verweerder] verbonden administratieve lasten gelet op de veelheid van de tot Dexia gerichte verzoeken (meer dan 3800) onevenredig hoog zijn (enige honderdduizenden euro's) en haar normale bedrijfvoering dreigen te frustreren; (iv) het verzoek van [verweerder] goeddeels is gericht op hem reeds bekende gegevens en onvoldoende gespecificeerd is; (v) door de inwilliging van het verzoek art. 843a Rv. wordt doorkruist, waardoor Dexia processueel nadeel lijdt.

3.4 Vooropgesteld moet worden dat de Wbp strekt ter uitvoering van Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens van 24 oktober 1995, Pb. EG L 281 (TK 1997-1998, 25892, nr. 3, p. 157-158) en conform deze richtlijn moet worden uitgelegd. Uit nr. 41 van de considerans en - het in art. 35 Wbp geïmplementeerde - art. 12 van de Richtlijn volgt dat de betrokkene recht heeft op toegang tot de gegevens die het voorwerp van een verwerking vormen en hemzelf betreffen, zodat hij zich van de juistheid en de rechtmatigheid van de over hem opgeslagen informatie kan vergewissen. Hieruit vloeit voort dat de verantwoordelijke (in de zin van de Wbp) specifieke informatie behoort te verstrekken aan de betrokkene waardoor deze in staat wordt gesteld behoorlijk kennis te nemen van zijn gegevens en van de wijze waarop deze zijn verwerkt. De betrokkene kan bij het vragen van deze informatie volstaan met een verwijzing naar art. 35 Wbp en behoeft geen nadere redenen op te geven. Hij mag verwachten dat de vervolgens aan te reiken informatie transparant en volledig zal zijn. Daarom kan Dexia niet het verzoek van [verweerder] afwijzen met een beroep op de door de onderdelen genoemde omstandigheid dat dit verzoek is gericht op de verstrekking van reeds aan [verweerder] bekende gegevens, zij het dat Dexia aan [verweerder] geen gegevens behoeft te verstrekken waarover hij reeds beschikt en aan de hand waarvan hij zich reeds een oordeel heeft kunnen vormen. Verder volgt uit het voorgaande, dat, anders dan Dexia kennelijk wil betogen, de verantwoordelijke bij de voldoening aan de door art. 35 lid 2 Wbp op de verantwoordelijke gelegde verplichting om aan de betrokkene een volledig overzicht van de verwerkte persoonsgegevens te verschaffen niet kan volstaan met de verstrekking van globale informatie, doch alle relevante informatie over de betrokkene moet verschaffen, hetgeen, afhankelijk van de omstandigheden, vaak zal kunnen - en zo nodig op aanwijzing van de rechter zal moeten - gebeuren door het verstrekken van afschriften, kopieën of uittreksels. Dit valt ook af te leiden uit de parlementaire geschiedenis van art. 29 Wet Persoonsregistraties (TK 1986-1987, 19095, nr. 6, p. 57-58), de voorganger van art. 35 Wbp waarbij laatstgenoemde bepaling aansluit (MvT, TK 1997-1998, 25892, nr. 3, p. 157-158). Het in art. 35 gebruikte begrip "volledig overzicht" moet veeleer als een ruime aanduiding van de verplichting tot het verschaffen van de gegevens en niet als een beperking worden beschouwd. Wel kan Dexia bij het verschaffen van de gegevens rekening houden met de belangen van derden, zij het dat dit op proportionele wijze dient te geschieden. Zo kunnen bij de verstrekking van kopieën van bescheiden bijvoorbeeld daarin aanwezige passages die betrekking hebben op derden worden afgeschermd, indien de belangen van die derden zulks vergen.

3.5 Voorts valt in aanmerking te nemen dat de Wbp een overkoepelende regeling voor uiteenlopende situaties geeft, die in een aantal sectoren nadere concretisering behoeft (TK 1997-1998, 25892, nr. 3, p. 11-12). In de financiële sector heeft deze concretisering plaatsgevonden in de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen (Staatscourant 3 februari 2003, nr. 23, p. 16) die is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars en een nadere invulling geeft aan de bepalingen van de Wbp. Het CBP heeft op de voet van art. 25 Wbp op 27 januari 2003 verklaard dat deze Gedragscode, gelet op de bijzondere kenmerken van de financiële sector, een juiste uitwerking vormt van de Wbp en andere wettelijke bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens (Staatscourant 3 februari 2003, nr. 23, p. 16). De omvang en de invulling van het recht van de betrokkene om van de verantwoordelijke een overzicht te ontvangen van de door de verantwoordelijke van hem verwerkte persoonsgegevens als bedoeld in art. 35 lid 2 hangen derhalve mede af van hetgeen hieromtrent is bepaald in de Gedragscode en daarnaast van de omstandigheden van het geval. In art. 7.1.1 van de Gedragscode wordt bepaald, dat een betrokkene gerechtigd is een financiële instelling schriftelijk een overzicht te vragen van de hem of haar betreffende persoonsgegevens die door die financiële instelling worden verwerkt en dat de financiële instelling, behoudens in de Wbp genoemde uitzonderingsgevallen, de betrokkene binnen vier weken na de datum van het verzoek een overzicht van de persoonsgegevens doet toekomen. In de na de Gedragscode gepubliceerde toelichting wordt opgemerkt, dat het recht om kennis te nemen van de eigen gegevens een algemeen erkend recht is dat slechts in uitzonderingssituaties vervalt. Art. 8.5.5 Gedragscode verleent aan de betrokkene-cliënt het recht bij interpretatieverschillen of onenigheden met betrekking tot de inhoud van opgenomen telefoongesprekken om het opgenomen telefoongesprek te beluisteren en/of een transcriptie van het opgenomen telefoongesprek te verkrijgen.

3.6.1 Het hof heeft in cassatie onbestreden vastgesteld, dat (i) [verweerder] geen misbruik maakt van zijn rechten op grond van de Wbp (rov. 4.6.3), (ii) het verzoek van [verweerder] moet worden aangemerkt als een individueel verzoek (rov. 4.8.2) en (iii) niet is gebleken dat hetzij Tros Radar, hetzij [verweerder] de bedoeling had om Dexia te schaden in haar bedrijfsvoering (rov. 4.8.2). Voorts heeft te gelden dat Dexia in beginsel niet op grond van haar belang om administratieve lasten te beperken het verstrekken van kopieën of transcripties van telefoongesprekken mag afwijzen. Het bezit van een groot cliëntenbestand brengt immers mee dat veel cliënten - al dan niet daartoe aangemoedigd door televisieacties - een beroep op de hun toekomende rechten kunnen doen. Bovendien heeft Dexia als verantwoordelijke in de zin van de Wbp op grond van het bepaalde in art. 39 Wbp recht op een tegemoetkoming in de door haar gemaakte administratieve kosten. Slechts indien de verantwoordelijke overeenkomstig art. 43, onder e, Wbp aannemelijk maakt dat de met het verstrekken van kopieën of transcripties van telefoongesprekken gemoeide administratieve lasten zodanig disproportioneel zijn, dat hij in een van zijn rechten en vrijheden wordt aangetast of dreigt te worden aangetast (TK 1997-1998, 25892, nr. 3, p. 171), kan de verantwoordelijke weigeren om de verzochte kopieën en transcripties te verstrekken. Het oordeel van het hof dat op Dexia als verantwoordelijke de plicht rust [verweerder], als betrokkene, op diens verzoek een kopie van bescheiden die zijn persoonsgegevens bevatten en transcripties van met deze gevoerde telefoongesprekken, te verstrekken en dat Dexia onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de inwilliging van het enkele verzoek van [verweerder] meebrengt dat de administratieve lasten voor Dexia zodanig disproportioneel zijn dat zij in een van haar rechten en vrijheden wordt aangetast of dreigt te worden aangetast, is in cassatie, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, slechts beperkt toetsbaar. In het licht van het vorenstaande en het overwogene in 3.4. en 3.5. is het onjuist noch onbegrijpelijk.

3.6.2 Het bepaalde in art. 843a Rv. doet aan het voorgaande niet af. Deze bepaling kan niet worden beschouwd als een ten opzichte van art. 35 Wbp bijzondere bepaling die aan de daarin vermelde verplichting tot het geven van informatie afbreuk kan doen. Art. 843a voorziet erin dat degene die daarbij een rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden, waaronder begrepen op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn voorganger partij is, kan vorderen en kan naar gelang de omstandigheden zowel een ruimer als een beperkter toepassingsgebied hebben dan art. 35 Wbp. Aan een op art. 35 Wbp gebaseerd verzoek, waarvoor zoals hiervoor is overwogen geen bijzondere redenen behoeven te worden opgegeven, ligt in het algemeen en ook in een geval als het onderhavige waarin moet worden aangenomen dat geen sprake is van misbruik van recht, een rechtmatig belang ten grondslag. Voorts is het door Dexia aangevoerde feit dat [verweerder] uit de door Dexia verstrekte stukken informatie kan destilleren die voor hem van nut kan zijn in een procedure, onvoldoende om aan te nemen dat op grond van gewichtige redenen als bedoeld in art. 843a Rv. de verstrekking van de door [verweerder] verzochte informatie achterwege dient te blijven. Niet alleen kent de Wbp in art. 43 eigen uitzonderingsgronden, maar de gewichtige redenen van art. 843a Rv. zouden, indien deze bepaling in het onderhavige geval van toepassing zou zijn, aan de verantwoordelijke ook geen mogelijkheid bieden op die grond aan de betrokkene informatie te onthouden, behoudens bijzondere redenen zoals een beroep op vertrouwelijkheid ter bescherming van de rechten of belangen van derden. De onderdelen falen derhalve.

3.7 Onderdeel 4 richt zich met een rechts- en een motiveringsklacht tegen de verwerping door het hof van het verweer van Dexia dat door Dexia gemaakte bandopnamen van telefoongesprekken met cliënten geen bestand in de zin van art. 1, aanhef en onder c, Wbp vormen en ook niet bestemd zijn om te worden opgenomen in een bestand, zodat deze bandopnamen op grond van art. 2 lid 1 Wbp buiten het bereik van de Wbp vallen. Dexia heeft aan haar klacht ten grondslag gelegd dat, nu art. 1, onder c, Wbp onder bestand "elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens (...) dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende personen" verstaat, 's hofs oordeel tegen de achtergrond van de volgende onweersproken stellingen uit § 14, 19-21, 65 en 72-74 van haar verweerschrift in eerste aanleg in verbinding met bijlage 7 bij dit verweerschrift onjuist dan wel onbegrijpelijk is: (i) Dexia zou eerst - aan de hand van de door een cliënt op te geven data - de banden moeten traceren waarop - mogelijk - telefoongesprekken met hem zijn te vinden; (ii) Dexia zou vervolgens die banden geheel moeten afluisteren om de gesprekken met die bepaalde cliënt te kunnen vinden; (iii) Dexia heeft niet de beschikking over een zoekfunctie.

3.8 Uit de parlementaire geschiedenis (MvT, TK 1997-1998, 25892, nr. 3, p. 71) blijkt, dat de Wbp ook van toepassing is op geluidsopnamen die min of meer toegankelijk zijn voor latere raadpleging. Het hof heeft aan zijn oordeel in rov. 4.10.5 dat de door Dexia gemaakte opnamen van telefoongesprekken toegankelijk zijn en als gestructureerd geheel in de zin van art. 1, onder c, Wbp moeten worden aangemerkt, ten grondslag gelegd dat Dexia de banden met deze opnamen bewaart met het oog op haar procespositie en deze dus als bewijs kan gebruiken tegen haar cliënten. Voorts geldt - zoals is opgemerkt onder 5.8-5.9 en 5.25-5.26 van de conclusie van de Advocaat-Generaal - dat een financiële instelling als Dexia, zoals blijkt uit het onder 4.18 van die conclusie weergegeven art. 8.5.3 Gedragscode, verplicht is technische en organisatorische voorzieningen te treffen om opgenomen telefoongesprekken en andere persoonsgegevens betreffende de opgenomen telefoongesprekken zonodig te kunnen traceren en reconstrueren. In het licht van het vorenoverwogene is het oordeel van het hof onjuist noch onbegrijpelijk, zodat de klacht faalt.

3.9 Onderdeel 1, dat is voorgesteld onder de voorwaarde dat onderdelen 2 en 4 falen, klaagt erover dat het hof door in zijn beschikking in te gaan op de door de rechtbank ontkennend beantwoorde vraag of art. 35 Wbp recht geeft op kopieën van diverse stukken en transcripties van telefoongesprekken buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden.

3.10 De rechtbank heeft in haar beschikking Dexia bevolen aan [verweerder] een schriftelijk overzicht als bedoeld in art. 35 lid 2 Wbp te verstrekken, zulks met inachtneming van hetgeen de rechtbank hieromtrent overigens in haar beschikking heeft overwogen. Met betrekking tot het voor [verweerder] uit art. 35 lid 2 Wbp voortvloeiende recht op een overzicht van zijn persoonsgegevens heeft de rechtbank overwogen, dat dit niet het recht op kopieën omvat, zodat [verweerder] geen recht heeft op een kopie van de overeenkomst, het risicoprofiel, afschriften van dividenduitkeringen en de overige op hem betrekking hebbende documenten. De aankoopbewijzen van de in de overeenkomst genoemde aandelen zijn naar het oordeel van de rechtbank geen persoonsgegevens als bedoeld in art. 1, aanhef en onder a, Wbp, nu deze betrekking hebben op diverse aandelen die voor meerdere contracten gebundeld zijn aangekocht. Bandopnamen van met [verweerder] gevoerde telefoongesprekken vallen volgens de rechtbank eveneens buiten het bereik van de Wbp, omdat zij geen bestand vormen in de zin van art. 2 lid 1 Wbp. Dit is slechts anders bij telefoongesprekken die op digitale of schriftelijke wijze zijn vastgelegd en persoonsgegevens bevatten, aldus de rechtbank. Nu tegen de vorenstaande overwegingen van de rechtbank in hoger beroep geen grieven zijn gericht en [verweerder] geen incidenteel appel heeft ingesteld, is het hof door in zijn beschikking te oordelen dat art. 35 Wbp recht geeft op kopieën van diverse stukken en transcripties van telefoongesprekken buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. De klacht is derhalve terecht voorgesteld.

3.11 Onderdeel 5 strekt ten betoge, dat het hof door in zijn beschikking te bepalen dat Dexia inlichtingen en bescheiden moet verstrekken, met afschrift aan [verweerder], in feite al definitief heeft beslist omtrent een deel van het verzochte, onder impliciete verwerping van de gewichtige bezwaren van Dexia als bedoeld in art. 8:29 Awb, en daarmee blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel een onbegrijpelijke beslissing heeft gegeven.

3.12 Voor zover de klachten inhouden dat Dexia geen beroep meer kan doen op gewichtige bezwaren, missen zij feitelijke grondslag, omdat de beslissing van het hof dit niet impliceert. Voor het overige falen zij, omdat het hof gebruik heeft gemaakt van de hem in art. 46 lid 6 Wbp gegeven bevoegdheid. Van het gebruik hiervan behoefde het hof zich niet te laten weerhouden door het feit dat daarmee mogelijk gedeeltelijk vooruitgelopen werd op de definitieve beslissing.

3.13 Onderdeel 6 keert zich tegen rov. 4.10.10 en klaagt allereerst dat het hof bij zijn oordeel dat notities van persoonsgegevens die bij derden of bij [verweerder] zelf zijn opgevraagd, vallen onder het recht op kennisneming ingevolge art. 35 Wbp, niet de eis heeft gesteld dat deze notities in een bestand moeten zijn opgenomen of zijn bestemd om daarin te worden opgenomen. Voor het geval moet worden aangenomen dat het hof van oordeel is geweest dat deze notities naar hun aard deel uitmaken van een bestand of bestemd zijn om in een bestand te worden opgenomen, voert het onderdeel aan dat dit oordeel onjuist dan wel onbegrijpelijk is.

3.14 Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat notities van persoonsgegevens die bij derden of bij [verweerder] zelf zijn opgevraagd naar hun aard deel uitmaken van een bestand of bestemd zijn om in een bestand te worden opgenomen. Dit oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk, nu aannemelijk moet worden geacht dat dergelijke, met een bepaald doel opgevraagde notities bestemd zijn om tezamen met andere persoonsgegevens van [verweerder] te worden bewaard en door Dexia geen omstandigheden zijn aangevoerd die een ander oordeel rechtvaardigen. Het hof heeft voornoemde notities terecht onderscheiden van interne notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers van Dexia bevatten en die uitsluitend zijn bedoeld voor intern overleg en beraad, omdat het bij laatstgenoemde notities veel minder vanzelfsprekend is dat deze bedoeld zijn om tezamen met andere persoonsgegevens in een bestand te worden opgenomen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch;

verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Dexia begroot op € 341,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 juni 2007.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature