Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Eiser verblijft in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught. In dit kort geding gaat het over de vraag of de aanwezigheid van een glazen scheidingswand bij de gesprekken tussen eiser en zijn raadsman rechtmatig is jegens eiser. De

aanwezigheid van de scheidingswand is verplicht op grond van de huisregels van de EBI. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de toepassing van de huisregels van de EBI in algemene zin niet onrechtmatig jegens eiser. Voor zover eisers vordering gericht is tegen de weigering van de directeur van de EBI om in het specifieke geval van eiser af te wijken van de algemene regel betreffende het contact tussen een gedetineerde en zijn raadsman, is eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering. De weg naar de burgerlijke rechter lag voor hem niet open, omdat er tegen deze weigering een andere rechtsgang openstond. Op grond van de Penitentiaire beginselenwet had hij de mogelijkheid om tegen de beslissing van de directeur beklag te doen bij de beklagcommissie van de EBI en eventueel beroep in te stellen bij de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.

Uitspraak



RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

sector civiel recht - voorzieningenrechter

Vonnis in kort geding van 2 oktober 2006,

gewezen in de zaak met rolnummer KG 06/1080 van:

[eiser],

thans verblijvende te Vught,

eiser,

procureur mr. E. Grabandt,

advocaat mr. A. Moszkowicz te Amsterdam,

tegen:

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),

zetelende te 's-Gravenhage,

gedaagde,

procureur mr. F.W. Bleichrodt.

Gedaagde wordt hierna ook 'de Staat' genoemd.

1. Het verloop van de procedure

Eiser heeft de Staat doen dagvaarden tegen de zitting van 20 september 2006. In verband met de veiligheid van de betrokken personen en op grond van een voorafgaand aan die zitting genomen besluit van de Minister van Justitie, heeft die zitting plaatsgevonden in de extra beveiligde zittingzaal van de rechtbank Amsterdam ("de bunker"). Ter zitting hebben partijen hun standpunten (verder) doen toelichten. Het vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 20 september 2006 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1. Eiser is verdachte in een zeer complexe strafzaak. Op of omstreeks 30 januari 2006 is hij in voorlopige hechtenis genomen. Sinds (ongeveer) 2 juni 2006 verblijft hij in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), onderdeel van de Penitentiaire Inrichtingen Vught. Tegen zijn plaatsing in de EBI heeft eiser bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is in dit kort geding niet aan de orde.

2.2. Conform de huisregels van de EBI, worden eiser en zijn raadsman (zijn advocaat in dit kort geding) tijdens hun gesprekken steeds van elkaar gescheiden door een doorzichtige glazen wand.

2.3. Bij brief van 12 juni 2006 heeft de raadsman van eiser de unitdirecteur van de EBI, kort gezegd, meegedeeld dat het door deze glazen wand voor hem en zijn cliënt ondoenlijk is om eisers strafzaak te bespreken, mede doordat het dossier in deze zaak uit vele tientallen ordners bestaat.

2.4. Bij brief van 16 juni 2006 heeft de unitdirecteur van de EBI onder meer als volgt geantwoord:

'De aanwezigheid van een glazen scheidingswand in de bezoekruimte heeft ten doel om te allen tijde fysiek contact [..] te vermijden. Het betreft hier één van de essentiële veiligheidsmaatregelen in de EBI. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting acht ik het dan ook niet opportuun om ten behoeve van u en uw cliënt van deze regel af te wijken.

Uiteraard heb ik begrip voor het feit dat u de aanwezigheid van een glaswand tijdens de bezoeken aan uw cliënt als vervelend ervaart. Ik ben echter van mening dat de aanwezige glaswand de communicatie geenszins hindert. In het geval dat er tussen u en uw cliënt tijdens het bezoek stukken uitgewisseld moeten worden, kan het aanwezige personeel u daarbij behulpzaam zijn. U heeft altijd de mogelijkheid om voorafgaand aan een bezoek uw cliënt van te bespreken stukken of kopieën te voorzien. De aanwezigheid van een glaswand maakt het uitwisselen van dossiers tijdens het bezoek wellicht wat omslachtiger, maar zeker niet onmogelijk. Ik ben er dan ook van overtuigd dat de bezoekprocedure zoals die bestaat in de EBI geen belemmering vormt voor een goede rechtsgang. [..] Gezien voorgaande acht ik het dan ook niet noodzakelijk om voor u en uw cliënt een uitzondering op de regelgeving te maken.'

2.5. Bij brief van 13 juli 2006 heeft de raadsman van eiser de unitdirecteur van de EBI onder meer het volgende bericht:

'De heer [eiser] is, wat de anonieme bron ook over hem beweert, niet vluchtgevaarlijk. Ik realiseer mij dat de EBI-plaatsing als zodanig aan beroep onderhevig is [..] maar reeds vooruitlopende op dat beroep moeten kanttekeningen bij de vluchtgevaarlijkheid worden geplaatst. [..]

Hoe dan ook; door die EBI-plaatsing [..] wordt de heer [eiser] in zijn verdedigingsrechten aangetast. Zonder overdrijving is het dossier [eiser] verreweg het grootste dossier dat ik ooit in behandeling heb gehad. [..]

De eerder door U aangedragen suggestie, waarbij het personeel mij behulpzaam zou moeten zijn bij het uitwisselen van stukken, is onwerkbaar. Je voorziet stukken van aantekeningen in de marge, die uit de aard der zaak vertrouwelijk zijn en ook op die voet zouden moeten worden behandeld. Het doorbreekt een overleg, als er steeds bij elk wissewasje de hulp van een bewaarder moet worden ingeroepen. Ik heb ook nog andere zaken te bepleiten en kan niet altijd hele dagen vrij maken voor dergelijk overleg, nog los van de kosten die dat voor mijn cliënt meebrengt. [..]

Voor mijn veiligheid hoeft U niet bang te zijn, de heer [eiser] zal mij geen haar krenken. Andere (gewelds-)dreiging kan stellig worden ingedamd bij wege van maatregelen jegens de heer [eiser] en mijzelf afzonderlijk. Er kunnen extra visitatiemaatregelen worden getroffen. Er kan toezicht (visueel!!) worden uitgeoefend.[..]'

2.6. Bij brief van 17 juli 2006 heeft de algemeen directeur van de Penitentiaire Inrichtingen Vught de raadsman van eiser onder meer meegedeeld dat het deze raadsman, kort gezegd, niet wordt toegestaan om eiser te spreken zonder glazen scheidingswand.

3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer

3.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - de Staat te bevelen hem in staat te stellen om met zijn raadsman zijn verdediging voor te bereiden in een 'normale advocatenruimte (zonder auditief toezicht en zonder dat hij door een glaswand van zijn raadsman wordt gescheiden)'.

3.2. Daartoe voert eiser - zakelijk weergegeven - het volgende aan.

Het fundamentele recht van een verdachte op een vrije en onbelemmerde toegang tot zijn advocaat is neergelegd in artikel 50 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Het is de bedoeling van het EVRM om rechten te garanderen die 'praktisch en effectief' zijn. Het wordt eiser echter praktisch onmogelijk gemaakt om rustig en ongestoord overleg te voeren met zijn raadsman.

Het dossier in de strafzaak tegen eiser beslaat inmiddels op zijn minst 12.000 pagina's. Om dit dossier goed te kunnen bespreken is, het nodig dat eiser en zijn raadsman samen aan tafel kunnen zitten, dat zij de stukken samen ter hand kunnen nemen en dat zij daarop aantekeningen kunnen maken en accentueringen kunnen aanbrengen. Het is onmogelijk om iedere bladzijde tegen het raam te houden. Ook de suggestie om met hulp van het personeel van de EBI stukken uit te wisselen is onwerkbaar. De op de stukken aangebrachte aantekeningen zijn immers strikt vertrouwelijk en deze gang van zaken zou teveel tijd kosten. Verder heeft het voeren van overleg achter glas voor eiser de vervelende connotatie dat zijn raadsman van hem wordt vervreemd, terwijl deze raadsman de persoon is in wie hij bij uitstek zijn vertrouwen kan stellen.

Het (vermeende) gevaar dat eiser zou vluchten is slechts gebaseerd op een anonieme bron. Inmiddels heeft de Staat dit (vermeende) gevaar aanzienlijk genuanceerd. Ook de officier van justitie heeft er geen bezwaar tegen dat eiser zijn raadsman zal spreken in een ruimte zonder glazen scheidingswand.

Verder zouden er ook andere maatregelen genomen kunnen worden. Eisers raadsman is bereid om zich zowel voor als na besprekingen met eiser uitgebreid te laten fouilleren en zaken als een vulpen, mobiele telefoon of sleutels in bewaring te geven. Ook zou bijvoorbeeld kunnen worden ingestemd met de aanwezigheid van een of meer bewaarders in de ruimte waarin de gesprekken plaatsvinden, mits buiten gehoorsafstand.

Door zijn bestreden maatregelen handelt de Staat onrechtmatig jegens eiser. Dit volgt ook uit de beslissing van 9 juli 1981 van de Europese Commissie voor de rechten van de mens (ECRM) in de zaak Kröcher en Möller tegen Zwitserland. In die zaak is bepaald dat het recht op toegang tot de advocaat niet per definitie onrechtmatig wordt belemmerd door de aanwezigheid van een glazen wand. Overwogen werd echter ook dat in dat geval geen sprake was van een onrechtmatige belemmering, omdat het niet om een complexe zaak ging. De zaak van eiser is echter zeer complex.

De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft meermalen geoordeeld dat hij de huisregels van penitentiaire inrichtingen, waaronder de EBI, niet aan een beoordeling kan onderwerpen. De Raad beoordeelt alleen concrete gevallen. In dit geval gaat het echter om de toetsing van de rechtmatigheid van algemene regels jegens eiser.

3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat voor zover nodig hierna zal worden besproken.

4. De beoordeling van het geschil

4.1. Eiser heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven. Hij heeft bij zijn vordering ook een voldoende, op zichzelf ook niet betwist, spoedeisend belang. Ook in dit opzicht is de voorzieningenrechter dus bevoegd tot kennisneming van de vordering.

4.2. De kern van dit kort geding wordt gevormd door de vraag of de permanente aanwezigheid van de glazen scheidingswand bij de (vertrouwelijke en zeer uitvoerige) gesprekken tussen eiser en zijn raadsman rechtmatig is. Tegenover elkaar staan hierbij: enerzijds het recht van eiser, als verdachte in een zeer complexe zaak, om zonder belemmeringen persoonlijk overleg met zijn raadsman te kunnen voeren - in elk geval zonder belemmeringen die dat recht in de kern aantasten - en anderzijds de verantwoordelijkheid van de Staat om zorg te dragen voor de veiligheid van derden en te voorkomen dat verdachten van zeer ernstige misdrijven ontvluchten.

4.3. In dit kort geding staat de plaatsing van eiser in de EBI op zichzelf niet ter discussie. Eiser betwist de noodzaak daartoe, maar in deze zaak is zijn plaatsing een gegeven. In dit kort geding kan er voorts van worden uitgegaan (1) dat eiser en zijn raadsman door de aanwezigheid van de glazen wand niet worden belemmerd in de mogelijkheid om met elkaar te spreken en elkaar daarbij goed te verstaan en (2) dat hun persoonlijke en naar hun aard vertrouwelijke gesprekken niet door derden, zoals bewaarders, worden afgeluisterd, noch op enigerlei manier worden opgenomen op geluids- of beelddragers. Eisers raadsman heeft in zijn aangehaalde brief van 13 juli 2006 wel iets geschreven over "meeluisteren en opnemen", maar eiser heeft in dit kort geding deze mededeling niet herhaald of toegelicht, terwijl van dergelijke gedragingen ook niets aannemelijk is geworden. Van belang is ten slotte dat bij beide partijen kennelijk de bereidheid bestaat om de ander in allerlei praktische opzichten tegemoet te komen; zo heeft eisers raadsman zich bereid verklaard zich te onderwerpen aan fouillering en heeft de directie van de EBI aangeboden ervoor te zorgen dat alle processtukken die de raadsman in een bepaald gesprek met eiser wil bespreken, voor eiser tijdens dat gesprek binnen handbereik liggen. Het enige werkelijke geschilpunt is, zoals gezegd, de permanente aanwezigheid van de glazen wand bij alle persoonlijke contacten tussen eiser en zijn raadsman.

4.4. De Staat heeft betwist dat eiser in zijn vordering ontvankelijk is bij de burgerlijke rechter. Volgens de Staat staat voor eiser een bijzondere, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open, namelijk de mogelijkheid van een klacht bij de beklagcommissie bedoeld in artikel 62 lid 1 Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en eventueel beroep bij de in artikel 69 lid 2 Pbw bedoelde beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.

4.5. Op zichzelf is deze mogelijkheid van bezwaar en beroep een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Eiser heeft dit ook niet betwist. Hieruit volgt dat eiser in beginsel niet-ontvankelijk is in zijn directe vordering bij de burgerlijke rechter, indien en voor zover voor hem de weg naar de beklagcommissie respectievelijk de beroepscommissie openstaat.

4.6. Eisers vordering is primair gebaseerd op de stelling dat de toepassing van de huisregels in algemene zin jegens hem onrechtmatig is. Daardoor wordt volgens hem ook los van de bijzondere omstandigheden van zijn geval een inbreuk gemaakt op zijn recht op vrij en onbelemmerd persoonlijk contact met zijn raadsman ter bespreking van het strafdossier. In dit opzicht is de vordering dus gericht tegen een algemene regel en niet tegen een beslissing van de directeur van de EBI. In zoverre ontbreken voor eiser de mogelijkheden van beklag of beroep, die immers niet beschikbaar zijn voor klachten over algemene regelingen. Dit betekent dat hij voor deze grondslag van zijn vordering ontvankelijk is in dit kort geding.

4.7. Anders moet worden geoordeeld over de vordering voor zover deze - subsidiair - berust op de stelling dat de directeur in het specifieke geval van eiser diens verzoek niet heeft ingewilligd. Weliswaar voorzien de huisregels, voor zover in dit kort geding overgelegd, niet met zoveel woorden in de mogelijkheid van afwijking van de daarin opgenomen algemene regels op grond van bijzondere omstandigheden, maar deze mogelijkheid bestaat op ook voor eiser kenbare wijze klaarblijkelijk wel. In zijn (hiervoor geciteerde) brief van 16 juni 2006 heeft de unitdirecteur van de EBI aan de raadsman van eiser bericht dat hij het "niet opportuun" acht om ten behoeve van eiser en diens raadsman "van deze regel [te weten de verplichte aanwezigheid van een scheidingswand, toevoeging voorzieningenrechter] af te wijken". Even verderop in deze zelfde brief heeft de directeur zijn standpunt aldus verwoord dat hij het "niet noodzakelijk" acht om voor eiser en diens raadsman "een uitzondering op de regelgeving te maken". In dit opzicht was er dus wel degelijk sprake van een beslissing van de directeur in het specifieke geval van eiser. Daartegen (dan wel tegen de weigering om een beslissing te nemen tot afwijking van de huisregel in kwestie op grond van de bijzondere omstandigheden van eiser) stond voor eiser dus de mogelijkheid van beklag en beroep open.

4.8. Het ware beter geweest als in de brief van 16 juni 2006 zou zijn vermeld welke rechtsgang voor eiser openstond indien hij het met de daarin gegeven beslissing van de directeur oneens was. Het ontbreken van een dergelijke verwijzing heeft echter niet tot gevolg dat de weg naar de burgerlijke rechter openligt. Te minder is dit het geval nu eiser werd bijgestaan door een raadsman.

4.9. Eiser is dus niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover deze is gericht tegen de weigering van de directeur om van de hier in het geding zijnde algemene regel af te wijken. Dit zou anders kunnen liggen als eiser niet binnen een redelijk korte termijn een uitspraak van de beklagcommissie of de beroepscommissie had kunnen verkrijgen (en hij daarbij wel een spoedeisend belang zou hebben), maar eiser heeft niet gesteld dat dit geval zich voordoet. Dit is ook niet aannemelijk geworden; als eiser kort na de afwijzing van 16 juni 2006 beklag zou hebben gedaan, zou er hoogst waarschijnlijk al een uitspraak van de beklagcommissie zijn geweest.

4.10. Het voorgaande leidt ertoe dat in dit kort geding alleen over de onder 4.6 vermelde primaire grondslag van eisers vordering een inhoudelijk oordeel kan worden gegeven.

4.11. Deze grondslag is niet toereikend. In algemene zin kan niet worden gezegd dat het een penitentiaire inrichting als de EBI, waar een zeer hoog beveiligingsniveau geldt, niet vrijstaat om een algemeen verbod uit te vaardigen ten aanzien van direct, persoonlijk contact tussen een gedetineerde en diens raadsman, mede nu het blijkbaar mogelijk is om onder bijzondere omstandigheden een uitzondering op dat verbod te maken. De plaatsing van de glazen scheidingswand levert onmiskenbaar een belemmering in het verkeer tussen de gedetineerde en zijn raadsman op. Gegeven de belangen die de Staat moet behartigen, is die belemmering echter niet per definitie ongerechtvaardigd of disproportioneel. Dit volgt overigens ook uit de door eiser genoemde uitspraak van de ECRM in de zaak Kröcher en Möller tegen Zwitserland, wat er ook zij van de uitleg die eiser (verder) aan die uitspraak wil geven.

4.12. Voor zover eiser in zijn vordering kan worden ontvangen, is deze dus niet toewijsbaar.

4.13. Voor een nadere afweging van de belangen van partijen is hier geen plaats. Het is aan de beklagcommissie en eventueel de beroepscommissie om de bijzondere omstandigheden van dit geval - waaronder ook de buitensporige omvang van het procesdossier en de aard en de ernst van de strafbare feiten waarvan eiser wordt verdacht - nader te beoordelen.

4.14. De slotsom is dat de vordering wordt afgewezen voor zover deze berust op de primaire grondslag en dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering voor zover deze stoelt op de subsidiaire grondslag. Bij deze uitkomst past een kostenveroordeling ten laste van eiser.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter:

wijst de vordering af voor zover deze is gebaseerd op de stelling dat de toepassing van de huisregels in algemene zin onrechtmatig is jegens eiser;

verklaart eiser voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;

veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.064,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 248,-- aan griffierecht;

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 2 oktober 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.

jwo


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature