Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Verdachte wordt vervolgd wegens valsheid in geschrift en computervredebreuk. Hij heeft een boek geschreven waarin hij gewag maakt van een door hem als ‘gat’ betitelde mogelijkheid van misbruik van het vertrouwen waarop het bancaire systeem van automatische incasso ten dele is gebaseerd en de handelingen beschrijft die nodig zijn om gelden te incasseren zonder dat daaraan een factuur ten grondslag ligt en zonder dat de debiteur een incasso-machtiging heeft verleend. Voor het ‘bewijs’ van de geloofwaardigheid van zijn stellingen dienaangaande heeft verdachte per computer opdrachten verstuurd om van bepaalde rekeninghouders bepaalde geldbedragen te incasseren, terwijl hij wist dat deze rekeninghouders daarvoor geen machtiging hadden gegeven en zij deze geldbedragen niet verschuldigd waren. Die opdrachten zijn uitgevoerd. Aldus heeft verdachte ten laste van 93 rekeninghouders van verschillende banken de bankrekening van zijn (reeds failliete) vennootschap gecrediteerd voor een totaalbedrag van € 739.435,80. De geïncasseerde bedragen zijn door verdachte niet (direct) teruggestort op de rekeningen van de rechthebbenden.

Het hof (dat het verweer dat de vervolging strijdt met art. 10 EVRM) heeft, zonder miskenning van art. 10.2. EVRM, kunnen oordelen dat i.c. door de strafvervolging van verdachte strafbare feiten worden voorkomen en de rechten van anderen worden beschermd a.b.i. die bepaling. Zijn oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



5 december 2006

Strafkamer

nr. 02811/05

SG/AM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 maart 2005, nummer 23/004793-04, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 25 augustus 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegde en voorts ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" bepaald dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Tevens heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

De verdachte wordt door het Openbaar Ministerie vervolgd wegens - kort gezegd - valsheid in geschrift en computervredebreuk.

De verdachte heeft met behulp van het betaalprogramma "Rabo Telebankieren Extra" op zijn computer langs elektronische weg incasso-opdrachten ter verwerking aangeboden aan de Rabobank , welke opdrachten inhielden dat geldbedragen moesten worden geïncasseerd ten gunste van de bankrekening van [A] B.V. Voor het gebruik van dit betaalprogramma heeft die vennootschap, waarvan de verdachte enig feitelijk leidinggevende was, overeenkomsten met de Rabobank gesloten. Op basis van die overeenkomsten was het de vennootschap toegestaan haar vorderingen op rekeninghouders van bankinstellingen te incasseren, onder de voorwaarden dat de incasso berust op een factuur en de debiteur voor die incasso een machtiging heeft gegeven.

De verdachte heeft een boek geschreven getiteld '[B]'. Daarin maakt hij gewag van een door hem als 'gat' betitelde mogelijkheid van misbruik van het vertrouwen waarop het bancaire systeem van automatische incasso ten dele is gebaseerd en beschrijft hij de handelingen die nodig zijn om gelden te incasseren zonder dat daaraan een factuur ten grondslag ligt en zonder dat de debiteur een incassomachtiging heeft verleend.

Voor het 'bewijs' van de geloofwaardigheid van zijn stellingen dienaangaande heeft de verdachte op de hiervoor aangeduide wijze opdrachten verstuurd om van bepaalde rekeninghouders bepaalde geldbedragen te incasseren, terwijl hij wist dat deze rekeninghouders daarvoor geen machtiging hadden gegeven en zij deze geldbedragen niet verschuldigd waren. Die opdrachten zijn uitgevoerd. Aldus heeft de verdachte ten laste van 93 rekeninghouders van verschillende banken de bankrekening van zijn (reeds failliete) vennootschap gecrediteerd voor een totaalbedrag van € 739.435,80. De geïncasseerde bedragen zijn door de verdachte niet (direct) teruggestort op de rekeningen van de rechthebbenden.

3.2. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer, dat het Openbaar Ministerie door de verdachte - in strijd met art. 10 EVRM - te vervolgen niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn strafvervolging, ten onrechte, althans op onjuiste of ontoereikende gronden heeft verworpen.

3.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"In de tweede plaats heeft de raadsman betoogd dat het openbaar ministerie door verdachte te vervolgen heeft gehandeld in strijd met artikel 10 EVRM . De strafvervolging en eventueel veroordeling van de verdachte behelst naar de stelling van de raadsman een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting, waaronder begrepen de vrijheid om informatie te vergaren. De verdachte heeft een - naar zijn zeggen - groot maatschappelijk probleem aan de orde willen stellen, te weten het bestaan van het reeds gememoreerde 'gat' in het bancaire systeem van automatische incasso. Voor zover hij de strafbare feiten zou hebben begaan, waren deze noodzakelijk om de door hem geponeerde journalistieke stellingen te bewijzen. De strafvervolging heeft dan ook de persvrijheid belemmerd, aangezien artikel 10 EVRM niet alleen de inhoud van gedachten en informatie, maar ook de wijze van openbaring beschermt.

Het hof verwerpt ook dit verweer.

(1) Een strafvervolging maakt inbreuk op de in artikel 10, eerste lid EVRM gewaarborgde vrijheid van meningsuiting indien de gedragingen ter zake waarvan blijkens de tenlastelegging strafvervolging is ingesteld vallen binnen het beschermingsbereik van deze verdragsbepaling.

(2) Opmerking verdient allereerst dat jegens verdachte géén strafvervolging is ingesteld wegens de uiting van de meningen en gedachten als verwoord in het boek '[B]' en als uitgesproken in de interviews die hij heeft gegeven en waarvan de tekst is gepubliceerd in het weekblad 'Panorama' en waarvan beelden zijn uitgezonden door de tv-programma's 'Barend en Van Dorp' en 'RTL Boulevard'. In dit opzicht heeft verdachte derhalve zijn uitingsvrijheid zonder enige belemmering kunnen benutten.

(3) De vraag is vervolgens of het verzenden van verscheidene elektronische incasso-opdrachten zonder tot deze incasso te zijn gemachtigd en zelfs zonder grondslag in een bestaande rechtsverhouding (onder 1 ten laste gelegd als valsheid in geschrift en onder 2 als computervredebreuk), zulks - naar het hof in dit verband aanneemt - met geen ander oogmerk dan om langs journalistieke weg een maatschappelijk probleem publiekelijk aan de orde te stellen, zo verbonden is met en daarmee een integrerend onderdeel uitmaakt van de hiervoor beschreven van de verdachte afkomstige uitingen van gedachten en meningen en het vergaren van informatie dat een strafvervolging de verdachte heeft belemmerd in zijn in artikel 10 EVRM beschermd recht.

(4) Alsdan kan zich de situatie voordoen dat de vrijheid informatie te vergaren en (vervolgens) te verspreiden wordt gehinderd, belemmerd of beperkt door strafvervolging wegens al dan niet strafbare gedragingen die samenhangen met het onderbouwen en verifiëren van deze informatie.

(5) Verdachte heeft betoogd dat het ten laste gelegde noodzakelijk was voor de onderbouwing van zijn stelling dat zich een voor misbruik vatbaar 'gat' bevond in het bancaire incassosysteem. "Zonder bewijs, geen nieuws," is hierover van de zijde van verdachte opgemerkt. Het hof wil wel aannemen dat overtuigende ondersteuning voor de juistheid van zijn stelling noodzakelijk is, omdat bij afwezigheid daarvan zijn stelling onvoldoende gesubstantieerd kan worden en een 'slag in de lucht' kan blijken te zijn.

(6) Het hof is dan ook van oordeel dat zonder een ondersteuning van zijn stellingen als door verdachte ondernomen, te weten door het - zonder daartoe gerechtigd te zijn - verzenden van incasso-opdrachten op de wijze die de besloten vennootschap en de Rabobank waren overeengekomen, en zonder een zekere mate van provocatie, de verdachte - zoveel is wel op grond van algemene ervaring aannemelijk - weinig/ nauwelijks voet aan de grond zou hebben gekregen met het oog op de verspreiding en ontvankelijkheid van zijn gedachten en ideeën, noch bij de banken, noch bij de pers, noch door tussenkomst van de pers bij het grotere publiek. Het hof zal de strafvervolging van verdachte dan ook aanmerken als een inbreuk op zijn in artikel 10 EVRM neergelegd recht op vrijheid van meningsuiting.

(7) Dit oordeel kan de verdachte echter in casu niet baten, zoals zal blijken bij de bespreking van de vraag of deze inbreuk geoorloofd is in het licht van het bepaalde in het tweede lid van artikel 10 EVRM , waarin staat aangegeven dat uitoefening van deze vrijheden, plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt en dat daarom deze uitoefening kan worden onderworpen onder andere aan bepaalde beperkingen, die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van onder meer het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van anderen.

(8) Op zichzelf is niet ter discussie dat de strafvervolging en de daarmee beoogde veroordeling van de verdachte bij wet zijn voorzien en hun grondslag vinden in de artikelen 138a en 225 van het Wetboek van Strafrecht. Dat verdachte eveneens opkomt tegen een bewezenverklaring van het tenlastegelegde doet hieraan niet af.

(9) Het hof acht strafvervolging en eventueel veroordeling in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van anderen, doeleinden van een eventuele veroordeling die hun legitimiteit ontlenen aan het tweede lid van artikel 10 EVRM .

(10) In zijn beoordeling van de noodzaak van de strafvervolging heeft het hof in ogenschouw genomen dat de verdachte er kennelijk voor heeft gekozen een groot aantal incasso-opdrachten te versturen, waaronder voor substantiële bedragen, ten laste van (rechts)personen die op geen enkele wijze bij deze kwestie waren betrokken. Hoewel verdachte verwachtte dat deze bedragen binnen korte tijd zouden worden gestorneerd, en deze verwachting ook is uitgekomen, heeft verdachte deze terugboekingen niet zelf bewerkstelligd noch daartoe enige actie ondernomen. Verdachte had ter onderbouwing van zijn stelling bijvoorbeeld kunnen kiezen voor een opdracht tot incasso, al dan niet van een groot bedrag, ten laste van een bij zijn onderzoek betrokken persoon of instelling en daaraan publiekelijk de conclusie kunnen verbinden dat zijn actie evenzeer een niet betrokken persoon of instelling had kunnen betreffen. Nu het aan de verdachte ten laste gelegde het doel van zijn onderzoek (publiekelijk bewijs te vergaren voor zijn stellingen) voorbij is geschoten en hem andere, minder verstrekkende methodes ten dienste stonden, oordeelt het hof de jegens verdachte ingezette strafvervolging ter voorkoming van (soortgelijke) strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen, meer in het bijzonder van die van bovenaangegeven (rechts)personen, zowel passend als geboden."

3.4. Het oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, heeft het Hof, zonder miskenning van art. 10, tweede lid, EVRM, kunnen oordelen dat in het onderhavige geval door de strafvervolging van de verdachte strafbare feiten worden voorkomen en de rechten van anderen worden beschermd als in die bepaling bedoeld. Zijn oordeel is ook niet onbegrijpelijk en het is toereikend gemotiveerd.

3.5. Het middel faalt.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 5 december 2006.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature