Uitspraak
Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 24 april 2006
Parketnummer: 17/781094-05
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 10 april 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.A. Tamourt, advocaat te Heerenveen.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
PARTIËLE VRIJSPRAAK
De verdachte moet van het primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht het subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 december 2004 te Heerenveen, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (op korte afstand) op de borst van die [slachtoffer] gericht en gericht gehouden en vervolgens deze [slachtoffer] daarbij (dreigend) de woorden toegevoegd: "Je geld of je leven".
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op het misdrijf:
subsidiair: Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het adviesrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte ter zake het subsidiair telastegelegde tot een werkstraf van 150 uren alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan bedreiging van een vrouw met een neppistool. Het was op een koopavond na sluitingstijd van de winkels en het was donker. Het slachtoffer heeft in een schriftelijke slachtofferverklaring aangegeven dat zij zich maandenlang angstig heeft gevoeld, met name als het stil of donker was. Zij hoopt weer van het leven te kunnen genieten zonder argwaan en wantrouwen.
Bij de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie. Ook het aandeel dat verdachte heeft gehad in het strafbare feit, waarbij de medeverdachte het neppistool daadwerkelijk op het slachtoffer heeft gericht, heeft een rol gespeeld. Verdachte heeft echter wel op zeer korte afstand erbij gestaan en heeft eerder die avond zelf ook mensen het pistool laten zien. Verdachte heeft geen afstand genomen van de medeverdachte, zoals hij heeft aangegeven ter zitting, maar is de hele tijd met de medeverdachte rondjes door Heerenveen blijven lopen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf een passende straf is. Om te voorkomen dat verdachte zich weer in groepsverband laat verleiden tot ongewenst gedrag zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
BENADEELDE PARTIJ
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade in ieder geval tot een bedrag van ? 500,00 voldoende aannemelijk is geworden en (hoofdelijk) toewijsbaar is nu deze schade in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht het meer-gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het toegewezen bedrag aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14 a (oud), 14b(oud), 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 285(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen een som geld ten bedrage van ? 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 500,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. G. Bracht en mr. J.Y.B. Jansen, rechters, bijgestaan door mr. G.R.C. Veurink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2006.