Uitspraak
RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer : 16/350117-03
Datum uitspraak: 22 november 2005
Tegenspraak
Raadsvrouwe: mr. D.G.M. van den Hoogen
G/T: Nee
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2005.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Zulks geldt met name voor het onder 1 primair tenlastegelegde met betrekkking tot de gedachtenstreepjes 7 (gedeeltelijk) en 8, nu met betrekking tot deze projecten is gebleken dat daarvoor deels wel werkzaamheden zijn verricht.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Onder 1 primair:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Onder 2 primair:
Een ambtenaar een gift doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd
en
Een ambtenaar een gift doen tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door deze in zijn huidige of vroegere bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd.
Onder 3:
Medeplegen van poging tot oplichting.
Onder 4:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouwe van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte niet strafbaar is, nu hem door een medewerker van de uitkerende instantie was medegedeeld dat hij niet telkens, doch slechts periodiek door het indienen van zijn jaarstukken, op de informatieformulieren mededeling van omstandigheden behoefde te doen als in de tenlastelegging aangegeven.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu het gestelde uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden. Ten overvloede overweegt de rechtbank, dat zelfs indien hiervan wel uitgegaan zou worden, de verdachte het hem gegeven advies niet heeft opgevolgd, door niet tijdig de jaarstukken over de jaren 1998 tot en met 2001 aan de uitkeringsinstantie over te leggen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat het ad informandum gevoegde strafbare feit ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank wordt gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met dat feit rekening houdt.
Nu verdachte het feit heeft bekend zal de rechtbank rekening houden met 1 ad informandum gevoegde feit, zoals vermeld op in bijlage III, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen de zeer ernstige aard van het bewezenverklaarde. Verdachte, ex-ambtenaar van de Rijksgebouwendienst zijnde, heeft in het kader van het verkrijgen van opdrachten voor zijn bouw-adviesbedrijf van de Rijksgebouwendienst, gedurende een lange periode frequent:
- samen met een ander offertes en/of facturen van zijn bouwbedrijf, dat als adviseur van de Rijksgebouwendienst optrad, valselijk opgemaakt, door op die facturen te vermelden dat voor de Rijksgebouwendienst werkzaamheden waren verricht, terwijl zulks niet het geval was, terwijl die facturen door de Rijksgebouwendienst werden betaald en verdachte daardoor financieel voordeel heeft genoten;
- ambtenaren van de Rijksgebouwendienst meermalen steekpenningen aangeboden, teneinde deze ambtenaren gunstig te stemmen zodat zijn bedrijf meer opdrachten zou verkrijgen;
- in zijn werkzaamheden als adviseur van de Rijksgebouwendienst, samen met anderen, gepoogd de Rijksgebouwendienst op te lichten door aldaar in het kader van het adviseren met betrekking tot een bouwproject bewust veel te hoge offertes op te doen maken als nodig voor het betreffende project met het doel een deel van het door de Rijksgebouwendienst te betalen bedrag te eigen bate of ten bate van zijn mededaders aan te wenden;
- terwijl hij uit hoofde van zijn vroegere werkzaamheden een uitkering krachtens het Rijkswachtgeldreglement ontving, informatieformulieren van de uitkeringsinstantie valselijk opgemaakt door daarop niet te vermelden dat hij ook werkzaamheden verrichtte als zelfstandig ondernemer voor zijn bouwbedrijf en daaruit inkomsten had of te goed had.
Als gevolg van het laakbaar handelen van verdachte is de overheid voor een aanzienlijk bedrag benadeeld, is het vertrouwen van de samenleving in die overheid geschaad, en heeft hij op oneerlijke wijze geconcurreerd.
Daarnaast dient opgemerkt te worden dat uit het onderzoek ter terechtzitting de rechtbank de indruk heeft gekregen dat binnen het overheidsapparaat enige directe controle op het handelen van diens ambtenaren lijkt te hebben ontbroken. Zulks beïnvloedt de strafmaat nu – ware die controle wel aanwezig geweest – de strafbare handelingen van verdachte vermoedelijk eerder waren ontdekt en dan ook een minder grote omvang hadden gekregen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 september 2005, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor feiten als tenlastegelegd en bewezenverklaard is veroordeeld.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 365 met aftrek van het voorarrest, waarvan 340 dagen voorwaardelijk;
- een werkstraf van 240 uur;
- een geldboete van € 10.000,--.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf en een geldboete als na te melden passend en geboden. Hierbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op het aanzienlijke tijdsverloop in deze zaak.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 45, 47, 57, 177 (oud)177, 225 (oud) en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZES MAANDEN.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van TWEE HONDERD EN VEERTIG uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen, indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Veroordeelt de verdachte voorts tot betaling van een GELDBOETE van € 10.000,-- ( tien duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 185 dagen.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs P. Bender, voorzitter, P.J.M. Mol en A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters, bijgestaan door F.P.L. van der Lee, als griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2005.