Uitspraak
RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer : 16/200167-03
Datum uitspraak: 22 november 2005
Tegenspraak
Raadsman: mr. B.G. van Haren
G/T: Nee
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen:
[verdachte]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2005.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Van de dagvaarding is een kopie als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in de bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Onder 1 primair:
Als ambtenaar een gift aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende, dat deze hem gedaan, verleend of aangeboden wordt, teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd,
en
Als ambtenaar een gift aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende, dat deze hem gedaan, verleend of aangeboden wordt, ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd.
Onder 2:
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Onder 3:
Als ambtenaar opzettelijk deelnemen, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen of leveranties
waarover hem op het tijdstip van de handeling geheel of ten dele het bestuur of toezicht is opgedragen, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen de zeer ernstige aard van het bewezenverklaarde. Verdachte heeft gedurende een lange periode frequent, op grove wijze misbruik gemaakt van zijn positie en bevoegdheden als ambtenaar in dienst van het Ministerie van VROM en werkzaam bij de Rijksgebouwendienst. In die functie heeft hij uit winstbejag op grote schaal als ambtenaar steekpenningen aangenomen, opzettelijk gebruik gemaakt van een vals geschrift en als ambtenaar zelf werkzaamheden verricht en zich daarvoor laten betalen in projecten die hij zelf had uitgegeven uit hoofde van zijn functie. Als gevolg van het laakbaar handelen van verdachte is de overheid voor een aanzienlijk bedrag benadeeld en is het vertrouwen van de samenleving in die overheid geschaad.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 7 september 2005, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens feiten als tenlastegelegd en bewezenverklaard is veroordeeld.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 200 uren met aftrek van het voorarrest en een geldboete van € 5000,--.
De rechtbank acht oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, een taakstraf in de vorm van een werkstraf als na te melden en na te melden geldboete passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met een strafoplegging als door de Officier van Justitie gevorderd niet worden volstaan, nu in deze eis onvoldoende rekening lijkt te zijn gehouden met het navolgende:
Verdachte heeft willens en wetens gedurende langere tijd eraan meegewerkt dat tussen (andere) ambtenaren werkzaam binnen de Rijksgebouwendienst en (andere) adviseurs en / of aannemers werkzaam in de private sector verhoudingen zijn ontstaan welke hebben geleid tot het elkaar over en weer in strijd met de wet gunnen van bepaalde voordelen .
Een dergelijke handelwijze verdient scherpe afkeuring. Immers het vertrouwen van de burgers in de objectiviteit van overheidsbeslissingen is in het geding. Omkoping (en alle daarmee gelijk te stellen handelingen) corrumpeert het ambtelijk apparaat en kan aldus gevaarlijk zijn voor het functioneren van de staat.
Wanneer dergelijke feiten bewezen worden verklaard is in casu naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen van aanmerkelijke duur geïndiceerd.
Daarvan kan worden afgeweken indien zich bijzondere omstandigheden voordoen. Zulks is hier het geval:
In de eerste plaats zijn de bewezen verklaarde feiten geruime tijd geleden begaan.
In de tweede plaats heeft verdachte blijk gegeven het onjuiste van zijn handelen in te zien en is hij persoonlijk geconfronteerd met de gevolgen van zijn handelen.
In de derde plaats is verdachte niet eerder met justitie en politie in aanraking geweest.
In de vierde plaats dient opgemerkt te worden dat uit het onderzoek ter terechtzitting bij de rechtbank de indruk is ontstaan dat binnen het overheidsorgaan waar hiervan sprake is enige directe controle op het handelen van verdachte heeft ontbroken en ook anderszins het uitdragen en aanscherpen van normen en waarden geen hoge prioriteit lijkt te hebben gehad.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225 (oud), 363 en 376 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlagen II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIER MAANDEN.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van
de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van TWEE HONDERD uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen, indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Veroordeelt de verdachte voorts tot betaling van een GELDBOETE van € 10.000,-- ( tien duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 185 dagen.
Dit vonnis is gewezen door Mrs. P. Bender, voorzitter, P.J.M. Mol en A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters, bijgestaan door F.P.L. van der Lee, als griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2005.