Uitspraak
8 november 2005
Strafkamer
nr. 03676/04 E
AGJ/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 24 september 2004, nummer 22/002764-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 5 november 2002 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 17 (oud) van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren" veroordeeld tot een geldboete van € 1.200,- subsidiair 24 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat de Tijdelijke regeling landelijke vervoersbeperkingen mond- en klauwzeer 2001 II (Stcrt. 4 april 2001, nr. 67, p. 16), ten tijde van het feit nog niet van kracht was, omdat de regeling op 30 maart 2001, voorafgaand aan plaatsing in de Staatscourant, slechts was bekendgemaakt aan de media en dit niet kan gelden als een behoorlijke wijze van bekendmaking.
3.2. Het middel faalt op de gronden als in de conclusie van de Advocaat-Generaal vermeld (vgl. HR 8 januari 2002, LJN AD5579).
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 8 november 2005.