Uitspraak
H.04.1620 / 290011
(AV)
9 maart 2005
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
i n d e z a a k v a n :
[eiser]
wonende te [woonplaats],
e i s e r in conventie bij dagvaarding van 7 april 2004,
v e r w e e r d e r in reconventie,
procureur mr. A. Volders,
t e g e n :
Gretta DUISENBERG-NIEUWENHUIZEN,
wonende te Amsterdam,
g e d a a g d e in conventie,
e i s e r e s in reconventie,
procureur mr. L.P. Broekveldt.
Partijen worden hierna [eiser] en Duisenberg genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
In conventie en in reconventie
- dagvaarding met bewijsstukken,
- conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie, met bewijsstukken,
- ambtshalve gewezen tussenvonnis van 27 oktober 2004, waarbij een comparitie van par-tijen is gelast,
- proces-verbaal van comparitie van partijen van 26 januari 2005 met de daarin vermelde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie,
- het vragen van vonnis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In conventie en in reconventie
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde bewijs-stukken, staat in deze zaak het volgende vast:
a. [eiser] schrijft ten behoeve van het landelijk dagblad Metro, dat gratis wordt ver-spreid op stations en vliegvelden, een tweewekelijkse column. Alle sinds 1999 van zijn hand verschenen columns zijn door [eiser] ook geplaatst op zijn website www.koelman.com. Bezoekers van voornoemde website kunnen reacties plaatsen op de door [eiser] gepubliceerde columns.
b. In de Metro van 16 oktober 2003 is de volgende column verschenen van de hand van [eiser] over Duisenberg, welke column [eiser] tevens heeft gepubliceerd op zijn website.
c. Duisenberg heeft in verband met de publicatie van de column op de website van [eiser], een kortgeding aangespannen. De voorzieningenrechter te Breda heeft bij vonnis van 14 november 2003 [eiser] bevolen de column, inclusief reacties, van zijn internetsite te verwijderen.
In conventie:
2. [eiser] vordert -kort gezegd- , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de door hem geschreven column “Menselijk schild in Ramallah” niet on-rechtmatig is jegens Duisenberg, [eiser] toestemming te geven de column opnieuw te publiceren door herplaatsing op zijn website, Duisenberg te veroordelen tot betaling van € 989,16 aan gemaakte proceskosten in de tussen partijen gevoerde kortgeding procedure en tenslotte Duisenberg te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
3. [eiser] stelt dat hij het recht heeft om middels een satirische column zijn mening te ventileren. Aanleiding voor de column was, aldus [eiser], de zoveelste episode in de haast persoonlijke strijd van Duisenberg voor de Palestijnse zaak. [eiser] wijst in dat verband onder meer op:
- De kort voor publicatie van de omstreden column door Duisenberg uitgesproken bereidheid om te fungeren als menselijk schild voor de Palestijnse leider Yassar Arafat;
- De omstandigheid dat Duisenberg omstreeks april/mei 2002 actief de publici-teit heeft gezocht door demonstratief een Palestijnse vlag op te hangen aan het balkon van haar woning in Amsterdam-Zuid;
- Het antwoord van Duisenberg in het radio-interview van 28 september 2002 op de vraag hoeveel handtekeningen zij dacht te gaan verzamelen ten behoeve van de Palestijnse zaak, welk antwoord luidde “zes miljoen”, gevolgd door een lach, waarin velen een misplaatste verwijzing zagen naar het aantal (Joodse) slachtoffers van de holocaust tijdens de Tweede Wereldoorlog;
- Haar veelbesproken missie in januari 2003 naar de bezette Palestijnse gebieden in Israël waarbij zij voor het oog van de verzamelde wereldpers demonstratief hand in hand met Arafat uit diens hoofdkwartier kwam en vervolgens haar arm om hem heensloeg, welke publiciteit nog werd verstrekt door een rel rondom het feit dat zij voor die missie gebruik had gemaakt van het diplomatieke pas-poort waarover zij vanwege de functie van haar echtgenoot beschikte;
- En tenslotte de ferme uitspraak van Duisenberg na terugkeer van haar missie dat “met uitzondering van de holocaust de Israëlische bezetting van de Pales-tijnse gebieden erger is dan de nazi-bezetting van Nederland”.
De naïviteit van Duisenberg is de basis geweest voor zijn column, die hij nadrukkelijk heeft bedoeld als een parodie op de bemoeienissen van Duisenberg met de Palestijnse zaak. [eiser] vraagt zich af hoe Duisenberg zo radicaal één kant in het complexe en zeer gevoelige conflict tussen Israëli en Palestijnen kan kiezen. Met behulp van een metafoor heeft hij de naïviteit en blinde bewondering van Duisenberg voor Arafat en de Palestijnse zaak op humoristische wijze onderstreept, waarbij hij gebruik heeft ge-maakt van het beeld van iemand die haar idool blind adoreert. De kort voor publicatie door Duisenberg uitgesproken bereidheid om zelfs als menselijk schild voor Arafat te willen fungeren, heeft daarbij een doorslaggevende rol gespeeld. Voortbordurend op dat beeld heeft [eiser] Duisenberg in zijn column via de stijlfiguur van de overdrij-ving opgevoerd als een soort groupie van Arafat. De seksuele context waarin [eiser] haar in zijn column plaatst, is daarvan het logische verlengde. [eiser] stelt in zijn column overduidelijk geen realiteit te hebben beschreven. Hij heeft satire bedreven door middel van een totaal fictief scenario, met als uitsluitend doel de lezer middels spottende humor zijn visie over te brengen dat mevrouw Duisenberg in haar blinde adoratie voor Arafat naïef bezig is. Omdat de column zo overduidelijk een fictief sce-nario beschrijft, zal niemand na lezing daarvan de indruk kunnen overhouden dat Dui-senberg daadwerkelijk Arafat verkiest boven haar echtgenoot. De zinsnede in de co-lumn waarin haar echtgenoot wordt genoemd is een verwijzing naar het feit dat Dui-senberg voornamelijk dankzij de bekendheid van haar man publiciteit genereert. Met de afwijzende reactie van Arafat in het laatste stuk van de column heeft [eiser] de tegenstellingen tussen Duisenberg en Arafat gesymboliseerd: vrouw-man, christen-moslim, westen-oosten, groot-klein, verzorgd-onverzorgd. Voor Arafat is Duisenberg iemand uit een compleet andere wereld. De zinsnede “nog erger dan een Israëlische vergeldingsaanval” is een satirische verwijzing naar de publieke uitspraak van Dui-senberg dat de Israëlische bezetting erger is dan de nazi-bezetting van Nederland. Dui-senberg en de wijze waarop zij haar strijd voor de Palestijnen voert werden in de co-lumn weliswaar op de hak genomen, maar op een overduidelijk satirische wijze via een evenzeer overduidelijk niet op de realiteit berustend fictief scenario. Tenslotte be-toogt [eiser] dat hij met de parodiërende metafoor die hij heeft gebruikt in de be-streden column, allerminst de bedoeling heeft gehad om Duisenberg te kwetsen of te beschadigen.
4. Duisenberg stelt zich op het standpunt dat de column onnodig grievend en daarmee onrechtmatig is jegens haar. [eiser] heeft met zijn column de grenzen van het toe-laatbare overschreden. Duisenberg is in de column ten onrechte neergezet als een
naïeve groupie die in blinde adoratie intiem contact zoekt met Yassar Araft tegen diens wil. Met name met de erotische context, waarbij bovendien de vergelijking met een Is-raëlische vergeldingsaanval wordt gemaakt, overschrijdt [eiser] de grenzen van het betamelijke. Niet alleen wordt Duisenberg neergezet als een onaantrekkelijke heks met wie het gruwelijk zou zijn intiem contact te hebben, ook wordt met zoveel woorden gesteld dat zij Arafat verkiest boven haar eigen echtgenoot. [eiser] is hiermee, zon-der aanleiding, diep en zeer kwetsend doorgedrongen tot de persoonlijke levenssfeer van Duisenberg. Met name de laatste passage van de column (die erop neerkomt dat intiem, één op één, contact met deze heks een gruwelijke beproeving zou zijn, nog er-ger dan een Israëlische vergeldingsaanval) is wat Duisenberg betreft onnodig grievend en lijkt geen andere bedoeling te hebben dan haar hard te treffen. Volgens Duisenberg dient ook een in een column gebruikte metafoor voldoende steun te vinden in de fei-ten. Duisenberg stelt dat [eiser] de feiten die voor hem aanleiding waren voor de column te zeer oprekt en uit hun verband rukt. De bereidheid van Duisenberg om deel uit te maken van een menselijk schild, kan, aldus Duisenberg, in redelijkheid geen aanleiding vormen voor een column waarin zij wordt neergezet als een gruwelijke heks met wie intiem contact nog erger zou zijn dan een Israëlische vergeldingsaanval. Voorts valt volgens Duisenberg niet in te zien waarom het feit dat Duisenberg op per-soonlijke titel aandacht vraagt voor het standpunt van de Palestijnen, als naïef moet worden beschouwd. De omstandigheid dat Duisenberg een “public figure” is kan [eiser], aldus Duisenberg, niet baten. De ruimere mate van vrijheid van een colum-nist met betrekking tot een public figure geldt alleen indien de column betrekking heeft op het publieke optreden van de betrokken persoon. Duisenberg heeft in haar pu-blieke optreden nimmer enige aanleiding gegeven om in een sterk erotische en vooral kwetsende context te worden geplaatst, aldus nog steeds Duisenberg.
5. In reactie op het verweer van Duisenberg voert [eiser] nog aan dat het onjuist is dat een door een columnist gebruikte metafoor voor wat betreft de beschreven feiten in de basis op waarheid moet berusten. De bedoeling en de kracht van het gebruik van een metafoor in een column is nu juist dat een vergelijking met een geheel andere (veelal ficitieve) situatie wordt gemaakt, teneinde de feiten die aanleiding zijn voor de column aan de kaak te stellen. Bij lezing van de gewraakte column is het een ieder duidelijk dat de beschreven situatie niet is gebaseerd op feiten die daadwerkelijk hebben plaats-gevonden, aldus steeds [eiser].
6. De rechtbank heeft in de omstandigheden van dit geval aanleiding gezien de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer. Voorts overweegt de rechtbank als volgt.
7. Allereerst dient te worden onderzocht of Duisenberg door de column in haar eer en goede naam is aangetast en of haar persoonlijke levenssfeer is geschonden. Indien de-ze vraag bevestigend wordt beantwoord, moet worden bezien of de aantasting ook on-rechtmatig is. Bij die beoordeling staan in beginsel twee gelijkwaardige belangen te-genover elkaar; het recht van Duisenberg op bescherming van haar persoonlijke le-venssfeer en het recht van [eiser] op uitingsvrijheid. Welke van deze belangen de doorslag geven, hangt af van de omstandigheden van het geval.
8. [eiser] heeft niet, althans niet gemotiveerd betwist dat de column afbreuk doet aan de eer en goede naam van Duisenberg. Gelet op de wijze waarop Duisenberg in de column wordt neergezet, waarbij ook haar naam wordt vermeld, is de rechtbank van oordeel dat moet worden aangenomen dat Duisenberg in haar eer en goede naam is aangetast. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de seksuele context waarin Duisen-berg in de column is geplaatst, waarbij ook haar echtgenoot wordt vermeld, haar per-soonlijke levenssfeer schendt. Bij het beantwoorden van de vraag of die aantasting ook onrechtmatig is, dient beoordeeld te worden of de uitlatingen ook (zoals door Duisen-berg is betoogd en door [eiser] wordt betwist) opzettelijk beledigend en onnodig grievend te noemen zijn.
9. In het onderhavige geval is sprake van een satirische column waarbij [eiser] met behulp van een metafoor en overdrijving in een kenbaar fictief scenario aandacht van zijn lezers heeft gevraagd voor zijn mening over de acties van Duisenberg. In een der-gelijke column worden prikkelende en choquerende uitlatingen door lezers over het algemeen met een korreltje zout genomen, aangezien overdrijving en een scherpe toonzetting aan dergelijke publicaties niet vreemd is. De door Duisenberg als zeer grievend ervaren slotparagraaf van de column is zo evident overdreven en absurd dat deze niet anders dan als humoristisch bedoeld kan worden beschouwd, hetgeen ook met betrekking tot de rest van de column het geval is. Gelet op de context waarin de slotparagraaf is opgenomen, namelijk als sluitstuk van een satirisch bedoelde column waarin als metafoor het beeld van een naïeve groupie is gebruikt die haar idool blind adoreert, kan niet geoordeeld worden dat de gebezigde woorden nodeloos grievend zijn. Daarbij verdient nog opmerking dat, zoals terecht door [eiser] is betoogd, het optreden van Duisenberg in de publiciteit haar tot een public figure maakte, waardoor een dergelijke conclusie minder snel zal worden getrokken. Voorts behoort het tot de vrijheid van meningsuiting van een columnist een dergelijke metafoor te bezigen.
10. Nu [eiser] met zijn column niet de indruk heeft gewekt een op feiten gebaseerd be-toog te houden, is de rechtbank van oordeel dat daaraan niet de eis kan worden gesteld dat de daarin beschreven feiten op waarheid berusten. Voor het publiek is het bij le-zing van de column evident dat het scenario een verzinsel van de columnist betreft en dat een en ander humoristisch is bedoeld. Het voorgaande laat onverlet dat de aanlei-ding voor de column wel gevonden dient te worden in het (destijds) actuele debat en de rol van de betrokkene daarin. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] zulks vol-doende aannemelijk heeft gemaakt, nu hij per fragment (zie hiervoor onder 3) heeft aangegeven wat hij met de door hem gebruikte metafoor beoogt. Een en ander leidt de rechtbank tot de conclusie dat alle omstandigheden in aanmerking genomen, in dit ge-val het belang van [eiser] om zijn mening in een column te uiten zwaarder weegt dan het belang van Duisenberg om gevrijwaard te blijven van inbreuken op haar per-soonlijke levenssfeer, zodat van een onrechtmatige column geen sprake is. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht ligt dan ook voor toewijzing gereed.
11. De door [eiser] gestelde afspraak dat Duisenberg de door [eiser] aan haar naar aanleiding van de kortgeding procedure betaalde proceskosten van € 989,16 zou te-rugbetalen, indien hij in de onderhavige procedure terzake van de rechtmatigheid van de column in het gelijk zou worden gesteld, heeft Duisenberg niet betwist. De vorde-ring tot betaling van voornoemd geldbedrag ligt derhalve, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, eveneens voor toewijzing gereed.
12. Tenslotte zal Duisenberg, als de in conventie in het ongelijk gestelde partij, in de pro-ceskosten worden veroordeeld.
In reconventie
13. Gelet op hetgeen in conventie is overwogen ligt de reconventionele vordering tot be-taling van (immateriële) schadevergoeding voor afwijzing gereed, waarbij Duisenberg als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van [eiser] in reconventie dient te dragen.
BESLISSING
De rechtbank:
In conventie
- verklaart voor recht dat de publicatie van de als productie 2 bij dagvaarding in het ge-ding overgelegde column van [eiser] niet onrechtmatig is jegens Duisenberg;
- verleent [eiser] toestemming om vanaf heden deze column opnieuw te publiceren door herplaatsing op zijn website www.koelman.com;
- veroordeelt Duisenberg binnen veertien dagen na heden te betalen aan [eiser] een bedrag € 989,16 (negenhonderd negenentachtig euro en zestien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het verstrijken van die termijn;
- veroordeelt Duisenberg in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 324,78,= aan verschotten en € 904,= voor salaris procureur;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt Duisenberg in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 452,=;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mrs. M. van Hees, N.C.H. Blankevoort en E. Pennink, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.