Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Snelheidsovertreding (WAHV)

Uitspraak



RECHTBANK ROERMOND

SECTOR KANTON, LOCATIE ROERMOND

Zaaknr: 122727 \ MU VERZ 04-104

CJIB-nr: 66562741

Adm-nr: 44823

Kenteken: [kentekennummer]

Beschikking d.d.: 27 mei 2004

BESCHIKKING

van de kantonrechter te Roermond.

Gelezen het op 2 maart 2004 ter griffie van de rechtbank ontvangen beroepschrift, ingediend door [C.M.J.E.P. M], wonende te [woonplaats] aan de [adres], ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie te Roermond met CJIB-nr 66562741.

Zowel betrokkene als de officier van justitie zijn verschenen ter openbare terechtzitting van 13 mei 2004.

Beiden hebben hun standpunt nader mondeling toegelicht.

Op verzoek van de officier van justitie hebben de heren [Th.M. J] (werkzaam als technisch manager bij Gatsometer B.V. te Haarlem) en [D.J.S B] (senior docent Bijzondere politiekunde en leiderschap op de Politieacademie te Apeldoorn) als deskundigen, na daartoe te zijn ondervraagd, een verklaring afgelegd.

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de inhoud van zijn beschikking.

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:

? dhr. [M] was op 5 oktober 2003 kentekenhouder van het voertuig met het kenteken [kentekennummer];

? Aan hem is bij beschikking van 14 november 2003 een sanctie opgelegd ten bedrage van € 28,00 vanwege het met vorenvermeld voertuig op die dag om 12.26 uur op de Napoleonsweg in Haelen overschrijden van de maximum-snelheid binnen de bebouwde kom (S 100A);

? De beschikking vermeldt een gemeten snelheid van 57 km/h, een gecorrigeerde snelheid van 54 km/h en de toegestane snelheid van 50 km/h;

? Tegen deze beschikking is [M] in beroep gekomen bij de officier van justitie;

? Bij de op 13 februari 2004 verzonden beschikking heeft de officier van justitie het beroep ongegrond verklaard. De motivering luidt "de door betrokkene / gemachtigde aangevoerde argumenten waarom de administratieve sanctie niet had moeten worden opgelegd, zijn, gelet op de wettelijke bepalingen en afgewogen tegen de overige gegevens in deze zaak, naar het oordeel van de officier van justitie ontoereikend om de beschikking te vernietigen of de sanctie te matigen. De officier van justitie verklaart daarom het beroep ongegrond".

? Bij beroepschrift d.d. 11 februari 2004, door het arrondissementsparket Roermond ontvangen op 16 februari 2004, is [M] in beroep gekomen tegen laatstgemeld beschikking;

? [M] heeft zekerheid gesteld voor het bedrag van € 28,00;

? De bij de onderhavige snelheidsmeting gebruikte Gatsometer is een in Nederland goedgekeurd en toegestaan middel voor snelheidsmetingen;

Voorafgaande aan de zitting van 13 mei 2004 zijn op verzoek van de officier van justitie op 6 mei 2004 de volgende zaken nog toegevoegd aan het dossier:

1. een brief van dhr. [B] voornoemd aan de officier van justitie d.d. 28 april 2004;

2. een (aanvullend) proces-verbaal opgemaakt door [J.J. C], B.O.A. van politie Verkeershandhavingsteam, regio Noord-Limburg d.d. 7 april 2004;

3. een brief van [H.W.J. P], parketsecretaris, hierover aan dhr. [Th.M. J] d.d. 13 april 2004 (kenmerk A-43612);

4. een schriftelijke reactie hierop van [Th.M. J] aan de officier van justitie d.d. 20 april 2004;

5. een (aanvullend) proces-verbaal opgemaakt door [L.M.J. V], brigadier van politie Verkeershandhavingteam, regio Limburg-Noord d.d. 7 april 2004;

6. een brief van [H.W.J. P], parketsecretaris, hierover aan dhr. [Th.M. J] d.d. 13 april 2004 met als kenmerk A-43158;

7. de schriftelijke reactie hierop van [Th.M. J] aan de officier van justitie d.d. 20 april 2004.

Met een begeleidend schrijven d.d. 6 mei 2004 heeft de griffier een afschrift van deze stukken aan [M] doen toekomen.

Op 12 mei 2004 heeft [M] pleitnotities met bijlagen ter griffie bezorgd, welke aan het dossier zijn toegevoegd.

Ter zitting hebben zowel de officier van justitie als [M] verklaard afschriften van alle stukken te hebben ontvangen.

Het ingestelde beroep is ontvankelijk.

[M] heeft in zijn beroepschrift, verder bepleit ter zitting, een aantal gronden voor beroep aangevoerd, die als volgt kunnen worden samengevat:

1. de beslissing van de officier van justitie is niet gemotiveerd. Hij heeft daarnaast gehandeld in strijd met de goede procesorde door de hierboven genoemde aanvullende stukken te laat in te dienen;

2. de beschikking had moeten worden uitgereikt aan de feitelijke bestuurder van het

voertuig [kentekennummer] en niet aan de kentekenhouder. Deze gang van zaken is strijdig met Europese regelgeving.

3. de van de overtreding gemaakte foto is geen bewijsmiddel;

4. de foto is in strijd met de regelgeving digitaal opgeslagen;

Verder heeft [M] verzocht om vergoeding van door hem gemaakte kosten.

De kantonrechter overweegt het navolgende:

Met betrekking tot grond 1:

[M] heeft allereerst aangevoerd dat de beslissing van de officier van justitie op zijn beroepschrift niet gemotiveerd is: er is gebruik gemaakt van een standaard tekstblok en er is niet ingegaan op de aangevoerde gronden.

De officier van justitie heeft daarover ter zitting betoogd dat het gebruik van een standaardmotivering niet inhoudt dat er geen acht is geslagen op door betrokkene aangevoerde argumenten. In casu acht de officier van justitie het standpunt van betrokkene voldoende onderzocht. Indien de kantonrechter van oordeel mocht zijn dat dat in het onderhavige geval niet is gebeurd, dan dient de kantonrechter zulks alsnog te doen.

De kantonrechter is van oordeel dat, indien de door de officier van justitie in zijn beschikking gehanteerde motivering al het motiveringsbeginsel zou schenden,

zulks in casu niet kan leiden tot een gegrondverklaring van het beroep. Een dergelijk motiveringsgebrek kan immers in de beschikking van de kantonrechter hersteld worden.

De kantonrechter stelt vast dat het beroepschrift zoals ingediend tegen de initiële sanctie niet dermate uitgebreid en gedetailleerd was, dat een uitgebreidere motivering geboden c.q. gewenst zou zijn geweest: [M] heeft namelijk in dat geschrift enkel gemeld dat de constatering van de overtreding niet conform de voorschriften heeft plaatsgevonden, daarbij verwijzend naar de hierna te noemen uitspraak van de kantonrechter te Roermond, zonder nadere motivering. [M] hanteert daarbij een onjuiste lezing van deze uitspraak (waarover meer).

Voor zover [M] stelt dat de beslissingen van de kantonrechter te Roermond d.d.

9 oktober 2003 en van de kantonrechter te Venlo d.d. 4 maart 2004 de officier van justitie noodzaakten zijn beslissing uitgebreid te motiveren, is de kantonrechter van oordeel dat deze beslissingen zien op het (aanvullend) motiveren door de officier van justitie in het kader van een mondelinge behandeling van het beroep in geval betrokkene een uitgebreid verweer voert, en niet doelen op een gebrek in de beschikking van de officier van justitie.

[M] heeft verder aangevoerd dat het beginsel van goede procesorde is geschonden omdat hij de hierboven vermelde aanvullende stukken te laat zou hebben ontvangen.

De officier van justitie is van mening dat het is toegestaan aanvullende stukken toe te voegen, dat deze als extra service aan betrokkene zijn gestuurd, alsook dat het betrokkene vrijstond om in verband daarmee een verzoek tot aanhouding te doen, hetgeen hij heeft nagelaten.

Gelet op de inhoud van deze stukken is de kantonrechter van oordeel dat betrokkene door toezending daarvan kort voor de zittingsdatum niet in zijn verdediging is geschaad. Integendeel. Door het reeds op voorhand kennis kunnen nemen van de inhoud van deze stukken, kon hij voorbereid zijn op hetgeen zijdens het openbaar ministerie te horen deskundigen en verbalisanten (eventueel) ter zitting zouden verklaren. De kantonrechter ziet niet in waarom op een en ander geen acht zou moeten worden geslagen.

Daarbij komt dat [M] zelf heeft verklaard dat hij de aanvullende stukken heeft ontvangen op 8 mei 2004. Gelet op de periode tot aan de zitting (van 13 mei 2004) acht de kantonrechter zulks niet onredelijk kort, temeer daar de aanvullende stukken uiterst beperkt in omvang zijn.

[M] heeft zelf een pleitnota overgelegd de dag voor de zitting. Enige verplichting daartoe bestond niet. Voorzover hij in verband met die aanvullende stukken te weinig tijd heeft gehad voor het maken van deze nota, kan hij zulks niet tegenwerpen aan het Openbaar Ministerie.

Met betrekking tot grond 2, voor zover deze grond nog ter beoordeling voorligt

(waarover meer):

[M] heeft in zijn beroepschrift gesteld dat volgens de beleidsinstructie (van justitie aan politie) de beschikking had moeten worden vernietigd en opnieuw uitgereikt had moeten worden aan de feitelijke bestuurder van voertuig [kentekennummer]. De auto stond die dag alsmede gedurende een termijn van langer dan drie maanden ter beschikking van alleen mw. [I.G.T. V].

Aan het begin van de zitting heeft [M] verklaard deze grond in te trekken, terwijl hij aan het einde van de zitting nog heeft aangegeven dat het opleggen van de sanctie aan de kentekenhouder in plaats van aan de feitelijk bestuurder in strijd is met in het Europese recht vastgelegde waarborgen.

De officier van justitie heeft daartegenover aangegeven dat de in artikel 181 WVW1994 vastgelegde mogelijkheid van het bekend maken van de feitelijk bestuurder door de kentekenhouder, in casu niet aan de orde is. Artikel 5 WAHV bepaalt immers dat de sanctie wordt opgelegd aan de kentekenhouder.

De kantonrechter is (ambtshalve) van oordeel dat de aangevoerde grond niet kan slagen: artikel 5 WAHV bepaalt uitdrukkelijk dat in geval de gedraging heeft plaats gevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven en niet aanstonds (zoals in casu het geval is) kan worden vastgesteld wie de bestuurder is, wordt de sanctie, tenzij de in artikel 8 WAHV genoemde situaties zich voordoen, opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven, zijnde in casu [M]. In een dergelijk geval wordt de kentekenhouder niet een in artikel 2 WAHV bedoelde gedraging verweten, doch komt op hem slechts de last te rusten het bedrag van de opgelegde sanctie voor de bestuurder als degene die zich aan de desbetreffende gedraging schuldig heeft gemaakt, te voldoen, om dat bedrag desgewenst te verhalen. (HR 15 juli 1993, NJ 1994, 177)

Gesteld noch gebleken is dat er sprake zou zijn van een in artikel 8 WAHV genoemde uitzonderingssituaties.

Voor zover [M] aanvoert dat artikel 5 WAHV in strijd zou zijn met de in artikel 6 lid 2 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens vastgelegde presumtie van onschuld, stelt de kantonrechter vast dat dat niet het geval is. Hij verwijst daarvoor naar de uitgebreide motivering van de Hoge Raad op een identiek verweer, vastgelegd in vorenvermeld arrest van 15 juli 1993, waarin de Hoge Raad uitdrukkelijk heeft gesteld dat artikel 5 WAHV niet onverenigbaar is met artikel 6 lid 2 EVRM .

Met betrekking tot grond 3:

[M] heeft allereerst betoogd dat de door het openbaar ministerie als deskundige opgeroepen heer [B], niet beschouwd kan worden als een onpartijdige deskundige als bedoeld in artikel 12 lid 5 WAHV , aangezien hij [M] heeft opgeleid en geëxamineerd als snelheidswaarnemer.

Ook ten aanzien van de heer [J] voornoemd heeft [M] de onpartijdigheid in twijfel getrokken door te stellen dat [J] belang heeft bij de voortzetting van het gebruik van Gatso-apparatuur door de politie.

De kantonrechter verwerpt de bezwaren van [M] tegen de opgeroepen deskundigen. Er is onvoldoende grond om aan te nemen dat de deskundigen partijdig zouden zijn c.q. in het nadeel van [M] zouden verklaren. Iemand die betrokken is bij de ontwikkeling en vervaardiging van de meetapparatuur is bij uitstek geschikt de werking daarvan uit te leggen. Juist in verband met zijn functie als opleider en examinator van snelheidswaarnemers is de deskundige [B] bij uitstek geschikt voor het geven van een toelichting in casu. Dat hij ook [M] heeft opgeleid en geëxamineerd maakt dat niet anders. Bovendien hebben de deskundigen feitelijk slechts de werking van de snelheidsmeting en de apparatuur uiteengezet en de door [M] in verband daarmee opgeworpen vragen beantwoord.

De van de gesanctioneerde gedraging gemaakte foto mag volgens [M] niet als bewijs gebruikt worden aangezien de gedraging niet volgens de voorschriften is geconstateerd: de apparatuur zou niet juist zijn opgesteld, hetgeen [M] afleidt uit het feit dat het kenteken en een deel van de achterkant van de auto niet op de juiste wijze doorsneden worden door de desbetreffende diagonaallijn van het sjabloon.

De heren [B] en [J] hebben op verzoek van de officier van justitie ter zitting uitgebreid aangegeven hoe het verkeersmeetmiddel -in casu de radar van het merk Gatso- werkt en gebruikt moet worden. Zij hebben de door [M] gestelde vragen en opgeworpen bezwaren afdoende weerlegd. De radar meet de snelheid en de camera registreert slechts. De foto zegt niets over de juistheid van de snelheidsmeting. Het sjabloon is enkel een hulpstuk in geval er meerdere auto's in dezelfde rijrichting, op de foto staan. Indien er, zoals in casu, sprake is van één voertuig hoeft het sjabloon niet gebruikt te worden aangezien er in dat geval zich geen storende omstandigheden hebben voorgedaan. Het juist opstellen van het verkeersmeetmiddel is doorslaggevend, niet de van de gedraging gemaakte foto.

Gelet op de verklaringen van de deskundigen en de ambtsedige verklaring van de verbalisant dat de apparatuur op de juiste wijze is geinstalleerd en op de voorgeschreven wijze is gebruikt, staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat de snelheid juist is gemeten.

De stelling van [M] dat de verklaring van de verbalisant te summier is dient te worden gepasseerd. In beginsel is het enkele feit dat er van de zijde van een betrokkene een uitgebreide reactie op het opleggen van een sanctie volgt, geen grond voor het vragen aan de verbalisant van een uitgebreid aanvullend proces-verbaal.

In casu zijn door [M] geen feiten of omstandigheden aangevoerd welke een nadere uitgebreide reactie van de verbalisant zouden rechtvaardigen.

Met betrekking tot grond 4.

Anders dan [M] heeft gesteld, blijkt de van de onderhavige gedraging gemaakte foto op celluloid te zijn opgeslagen en digitaal te worden verwerkt. Zulks is niet in strijd met de geldende richtlijnen.

Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

De kantonrechter acht geen termen aanwezig betrokkene een kostenvergoeding als verzocht toe te kennen.

BESCHIKKENDE:

De kantonrechter verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. T.P.M. Pluymaekers, kantonrechter te Roermond, en ter openbare terechtzitting van 27 mei 2004 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

typ: MJP

coll:

Datum verzending:

Bent u het met de beslissing op uw beroep niet eens, dan kunt u binnen zes weken na de onder de beschikking vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, doch alleen indien:

a) de bij deze beslissing opgelegde administratieve sanctie meer dan € 70,00 bedraagt, of

b) het beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld.

Het beroepschrift moet tijdig worden ingediend bij de rechtbank, sector kanton, locatie Roermond en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.

De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift om een zitting wordt gevraagd om uw standpunt mondeling toe te lichten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature