Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Financiële afwikkeling van een samenleving zonder samenlevingscontract.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK DORDRECHT

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 85569 / HA ZA 10-2173

Vonnis van 8 juni 2011

in de zaak van

[EISER],

wonende te Zwijndrecht,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. F.C. de Wit- Facchetti,

tegen

[GEDAAGDE],

wonende te Zwijndrecht,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. F.C. Frederiks.

Partijen zullen hierna de man en den vrouw genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 2 juni 2010, waarin een comparitie van partijen is gelast, met de daarin genoemde processtukken;

- het proces-verbaal van comparitie van 13 oktober 2010.

2. De feiten

2.1. Partijen hebben vanaf medio 1997 tot eind januari 2008 een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie is op [geboortedatum] uit de vrouw geboren de dochter van partijen, [dochter].

2.2. Partijen hebben samengewoond van 2001 tot eind 2008, zonder een samenlevingscontract te hebben gesloten. Partijen hebben gezamenlijk de woning aan de [adres] (hierna: de woning) bewoond. De woning is eigendom van de vrouw.

2.3. Op de woning rusten drie hypothecaire leningen, te weten een schuld van

€ 272.500,-, aangegaan op 26 juli 2002 (hierna ook: de eerste hypothecaire lening), een schuld van € 54.000,- aangegaan op 7 april 2003 (hierna ook: de tweede hypothecaire lening) en een schuld van € 220.000,- eveneens aangegaan op 7 april 2003 (hierna ook: de derde hypothecaire lening). De eerste lening staat op naam van partijen, de tweede en de derde staan op naam van de man. De man heeft de lasten van de leningen betaald.

3. Het geschil

in conventie

3.1. De man vordert de rechtbank om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,

A. de vrouw te veroordelen om binnen twee dagen na het vonnis aan de man te betalen:

I. het bedrag van € 83.516,- terzake van zijn investering in de woning;

II. het bedrag van € 26.826,38 wegens de door de man betaalde rente ten behoeve van de vrouw, te vermeerderen met de rente vanaf de datum van betaling van de rente tot aan de dag van algehele voldoening van het verschuldigde bedrag door de vrouw aan de man;

III. het bedrag van € 4.800,- terzake van kosten die de man ten behoeve van de vrouw heeft betaald, te vermeerderen met de rente vanaf de datum van betaling van de rente tot aan de dag van algehele voldoening van het verschuldigde bedrag door de vrouw aan de man;

IV. het bedrag van € 10.984,- ter zake van de auto;

V. de wettelijke rente over de onder I tot en met IV gevorderde bedragen vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

B. te bepalen dat de vrouw gehouden is om schadevergoeding ten aanzien van de volgende posten aan de man te betalen, welke schade opgemaakt zal dienen te worden bij staat dan wel later in de procedure wordt gespecificeerd:

I. ter zake van beschadiging van de persoonlijke bezittingen van de man;

II. ter zake van beschadiging van de roerende zaken die aan de man toebehoren;

III. ter zake van vervangende waarde van de goederen die aan de man toebehoren doch door de vrouw zijn ontvreemd;

IV. ter zake van de verkoop van de kavel, zoals in het fundamentum petitum uiteengezet;

V. ter zake van de buitengerechtelijke kosten die de man heeft moeten maken;

een en ander met veroordeling van de vrouw in de proceskosten en de kosten van de gelegde

beslagen, met bepaling dat, indien de vrouw de proceskosten niet binnen veertien na het vonnis heeft betaald, zij gehouden is om de wettelijke rente daarover te betalen.

3.2. De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man.

in reconventie

3.3. De vrouw vordert de rechtbank om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,

I. de man te veroordelen tot betaling van € 25.500,- aan de vrouw uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking ter zake van de betaalde (schade)vergoeding aan Ruimte voor Ruimte, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het in deze te wijzen vonnis;

II. te verklaren voor recht dat ieder van partijen de helft van de rekening van Boeren-Kuijpers Makelaars ad € 2.986,71 plus rente en kosten moet voldoen, althans dat deze kosten door ieder van partijen voor de onverdeelde helft moet worden gedragen;

III. de man te veroordelen om € 220.000,- aan de vrouw te betalen uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking ter zake van de uit de hypothecaire lening betaalde belastingschulden van de man, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het in deze te wijzen vonnis;

IV. de man te veroordelen om € 1.261,31 aan de vrouw te betalen uit hoofde van de over de periode 2008/2009 nog verschuldigde onroerende zaakbelasting, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het in deze te wijzen vonnis;

V. de man te gelasten het beslag op de gelden, die ter zake van de verkoop van de woning bij notaris Groeneveld en Van Houdt te Barendrecht in depot worden gehouden, op te heffen alsmede te verklaren voor recht dat het gehele bedrag van

€ 56.221,62 dat in depot wordt gehouden, te vermeerderen met de daarover ontvangen rente, aan de vrouw toekomt c.q. aan haar dient te worden uitbetaald.

3.4. De man voert verweer.

in conventie en reconventie

3.5. De vorderingen van partijen houden verband met de financiële afwikkeling van de beëindigde samenwoning van partijen, die acht jaar heeft geduurd. Hierna zullen de afzonderlijke vorderingen worden besproken, waarbij, voor zover relevant, nader zal worden ingegaan op de stellingen van partijen.

4. De beoordeling

in conventie

de investeringen in de woning (A I)

4.1. De man vordert een bedrag van € 83.516,- van de vrouw. Hij stelt hiertoe het volgende. De man heeft uit eigen kapitaal in totaal € 83.516,- geïnvesteerd in de bouw van de woning, terwijl de woning per abuis alleen op naam van de vrouw is gezet. De man had zich niet gerealiseerd dat nu de grond van de vrouw was, de woning ook van haar zou zijn. Het was de bedoeling van partijen dat de woning eigendom van hen beiden zou zijn.

4.2. De vrouw voert hier tegen - onder meer - aan dat niet goed te achterhalen is wie de rekeningen voor de woning feitelijk heeft betaald, maar dat duidelijk is dat de tweede en derde hypothecaire lening in verband met deze kosten zijn aangegaan en de daaruit verkregen gelden ook gebruikt zijn voor de voldoening van deze kosten. Feitelijk heeft de man een groot aantal kosten voor de woning in die periode uit zijn besloten vennootschappen en/of van zijn privérekening betaald, doch uiteindelijk is dit aan de man en/of zijn besloten vennootschappen terugbetaald middels de tweede en derde hypothecaire leningen. De vrouw stelt verder dat de man niet heeft aangetoond welke kosten hij voor de woning uit zijn privévermogen heeft betaald en betwist dat de man per saldo een bedrag ad € 83.516,- uit privémiddelen in de woning heeft geïnvesteerd.

4.3. Met de stelling dat duidelijk is dat de tweede en derde hypothecaire lening in verband met de kosten voor de woning zijn aangegaan, de daaruit verkregen gelden ook gebruikt zijn voor de voldoening van deze kosten en dat een groot aantal feitelijk door de man betaalde kosten uiteindelijk aan hem en/of zijn vennootschappen is terugbetaald met de tweede en derde hypothecaire leningen, erkent de vrouw in wezen de stelling van de man dat hij € 83.516,- uit zijn privékapitaal in de bouw van de woning heeft geïnvesteerd. De tweede en de derde hypothecaire leningen, die gezamenlijk € 83.516,- overschrijden, staan immers op naam van de man alleen en de man heeft weliswaar de geleende gelden ontvangen, doch daarvoor in de plaats gekomen is een op hem rustende terugbetalingsverplichting aan de hypotheekbank.

4.4. De man heeft de stelling van de vrouw dat de privé investeringen in de woning zijn geherfinancierd door middel van hypothecaire leningen verder niet meer betwist. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het bedrag van € 83.516,- is opgenomen in die hypothecaire geldleningen. De drie hypothecaire leningen zijn vervolgens afgelost bij de verkoop van de woning. Hiermee heeft de vrouw (als eigenaar van de woning gerechtigd tot ontvangst van de gehele koopsom) aan de man terugbetaald wat hij heeft geleend ter investering, zodat de vordering van de man zal worden afgewezen.

de door de man betaalde hypothecaire rentelast (A II) en kosten van gas, water, licht en UPC (AIII)

4.5. Als gesteld en niet weersproken staat - naast hetgeen in rechtsoverweging 2.3. is overwogen - tussen partijen vast dat de man na het verbreken van de relatie tot eind 2008 in de woning heeft verbleven. Nu geen van partijen een concrete datum noemt, houdt de rechtbank het ervoor dat de man tot en met 31 december 2008 in de woning heeft verbleven.

Als gesteld en niet weersproken staat voorts vast dat de man over de periode januari 2009 tot en met augustus 2009 de kosten van gas, water, licht en UPC heeft voldaan behorende bij de woning.

4.6. De man vordert thans € 26.826,38 van de vrouw. Hij stelt hiertoe dat de vrouw de rentelasten van de hypothecaire leningen voor haar rekening dient te nemen vanaf het moment dat de man de woning heeft verlaten, hetgeen zij niet heeft gedaan, en dat op de man geen onderhoudsverplichting jegens de vrouw rust. De man stelt voorts in zijn dagvaarding dat hij de rentelast ad € 1.916,17 per maand van januari 2009 tot en met februari 2010 heeft doorbetaald, doch ter comparitie heeft hij deze stelling gecorrigeerd, in die zin dat de rente geen veertien maar twaalf maanden is doorbetaald, te weten over heel 2009.

De man vordert daarnaast € 4.800,- ter zake van de kosten van gas, water, licht en UPC. Hij stelt hiertoe dat hij al deze kosten heeft doorbetaald zodat de vrouw wat “kon regelen”. Voorts stelt hij geen alimentatieverplichting te hebben jegens de vrouw en dat hij daarom de betaalde kosten terugvordert.

4.7. De vrouw verweert zich ten aanzien van de hypotheekrente met de stelling dat het doorbetalen van de hypotheekrente over het tijdvak eind 2008 tot maart 2010 moet worden beschouwd als een schenking dan wel een vrijwillig betaalde bijdrage in het levensonderhoud van [dochter] en de vrouw, welke als een natuurlijke verbintenis moet worden gezien.

Ook ten aanzien van de kosten van gas, water, licht en UPC beroept de vrouw zich op schenking aan haar en [dochter] c.q een vrijwillige bijdrage in het levensonderhoud van [dochter] en haar, die als een natuurlijke verbintenis moet worden gezien.

4.8. De rechtbank stelt voorop dat rente is aan te merken als een gebruiksvergoeding voor een geleende som geld . De onderhavige geldleningen zijn aangegaan - de tweede en derde lening (ten bedrage van € 54.000,- en € 272.500,-) door de man en de eerste (ten bedrage van € 272.500,-) door partijen samen - ten behoeve van de financiering van de woning van de vrouw. Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat de derde lening (ook) is aangegaan voor het betalen van twee belastingschulden van de man, maar deze stelling is, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende onderbouwd en daarmee niet komen vast te staan. Aldus staat vast dat de woning van de vrouw (in ieder geval) voor het grootste deel is gefinancierd door de man.

4.9. Voor zover de rentevergoeding alsook de kosten voor gas, water, licht en UPC zijn voldaan tijdens de samenleving van partijen worden zij aangemerkt als kosten van de gemeenschappelijke huishouding van partijen. Tussen partijen gold kennelijk de stilzwijgende afspraak dat de man deze kosten volledig voor zijn rekening zou nemen.

4.10. Ten aanzien van de rentevergoeding en de kosten voor gas, water, licht en UPC voldaan ná de beëindiging van de samenleving moet echter in beginsel anders worden geoordeeld. Na verbreking van de samenleving betreffen deze kosten namelijk niet langer kosten van de gemeenschappelijke huishouding, maar kosten van de huishouding van de vrouw, meer in het bijzonder de kosten van de financiering van het huis van de vrouw. Aangezien de man niet onderhoudsplichtig is voor de vrouw - immers er is geen sprake van huwelijk of geregistreerd partnerschap -, rust op deze grond op de man in beginsel geen verplichting voor het betalen van deze kosten en heeft de man voor wat betreft deze kosten in beginsel - behoudens het slagen van een verweer van de vrouw - een vergoedingsrecht op de vrouw.

4.11. Een natuurlijke verbintenis is een rechtens niet-afdwingbare verbintenis die bestaat wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt.

4.12. Om ten aanzien van de doorbetaalde rentelasten en de kosten van gas, water, licht en UPC een natuurlijke verbintenis aan te nemen, zijn alle omstandigheden in de periode dat door de man de kosten zijn doorbetaald, van belang. Geen rol speelt hoe partijen er later financieel blijken voor te staan.

4.13. Vast staat voor die periode dat de man een aanzienlijk inkomen had uit dienstbetrekking en daarnaast winst uit onderneming als zelfstandige genoot. De vrouw had in de periode van maart 2008 tot medio januari 2010 een parttime baan van achttien uur per week. De man genoot gelet op het voorgaande een aanzienlijk hoger inkomen dan de vrouw. De vrouw heeft vanaf de geboorte van [dochter] en ook na het uiteengaan van partijen de verzorging van [dochter] voor haar rekening genomen. De vrouw is na het verbreken van de samenwoning met [dochter] achtergebleven in de voor haar (te) dure woning waar het de financieringslasten en de zakelijke lasten betreft, nu deze lasten bij het aangaan ervan waren gebaseerd op het inkomen van de man. De ingangsdatum van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] ad € 706,- per maand is 1 september 2009.

4.14. Onder deze omstandigheden wordt het doorbetalen van de kosten van gas, water licht en UPC alsmede het doorbetalen van de rentelasten door de man tot aan de ingangsdatum van de kinderalimentatie als een dringende morele verplichting van zodanige aard gezien dat naleving daarvan naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan de vrouw toekomende prestatie moet worden aangemerkt. Derhalve is voor wat betreft de door de man tot 1 september 2009 doorbetaalde rentelasten en kosten van gas, water, licht en UPC sprake van een natuurlijke verbintenis. Dat de man dit zelf ook zo voelde, blijkt ook wel uit het feit dat hij ter comparitie heeft verklaard dat hij zowel de rentelasten als de kosten van gas, water, licht en UPC heeft doorbetaald, zodat de vrouw “iets kon regelen”. In dit opzicht slaagt het verweer van de vrouw voor wat betreft de periode tot 1 september 2009. Met het slagen van het verweer van de vrouw komt de man geen vorderingsrecht toe over die periode.

Nu de man sinds 1 september 2009 door middel van de kinderalimentatie aan zijn onderhoudsverplichting jegens [dochter] voldoet, kan vanaf die datum niet langer een natuurlijke verbintenis worden aangenomen. Het verweer van de vrouw faalt dan ook voor zover het de periode na 1 september 2009 betreft. De man heeft derhalve over de maanden oktober, november en december 2009 een vorderingsrecht terzake de door hem doorbetaalde rentelasten. Als gesteld en niet weersproken staat vast dat de totale rentelast voor de drie hypothecaire leningen € 1.916,17 per maand betreft. Vordering AII zal zodoende worden toegewezen voor een bedrag van € 5.748,51 en voor het overige worden afgewezen. Vordering AIII zal in het geheel worden afgewezen.

de auto (A IV)

4.15. Tussen partijen staat vast dat de man in 2005 een Hyundai Tucson heeft aangeschaft, waarvoor hij, na inruil van een Peugeot , € 10.984,- heeft betaald. Voorts staat vast dat de Hyundai door de man op naam van de vrouw is gezet, dat de vrouw in de auto heeft gereden in de periode 2005-2009, dat zij hem in april 2009 op naam van haar vader heeft gezet en de auto inmiddels heeft ingeruild bij de koop van een andere.

4.16. De man vordert thans een schadevergoedingsbedrag van € 10.984,- in verband met de auto. Hij stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat de vrouw de auto in april 2009 op naam van haar vader heeft gezet om te voorkomen dat de man maatregelen zou treffen om het door hem geïnvesteerde terug te halen. De man stelt dat de vrouw de schade hiervan zal dienen te vergoeden, althans het door hem gefinancierde bedrag aan hem terug zal dienen te betalen.

4.17. De vrouw voert primair het verweer dat de man de auto aan haar heeft geschonken. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de man haar het gebruiksrecht van de auto heeft verschaft in 2005 tot en met 2009 en de kosten van de auto voor haar heeft betaald zonder ooit een terugbetalingsverplichting of schuld van de vrouw aan hem ter sprake te brengen. De vrouw stelt ter motivering van haar verweren dat de man het onacceptabel vond dat de vrouw in een goedkopere auto zou rijden in verband met de veiligheid van [dochter].

4.18. Aangezien de man de auto geleverd heeft gekregen, was de auto eigendom van de man. De man heeft de stelling van de vrouw dat zij de auto van de man geschonken heeft gekregen, gemotiveerd weersproken. Omdat het de vrouw is die zich beroept op de rechtsgevolgen van het door haar gestelde feit dat de auto aan haar is geschonken door de man en de man dat gemotiveerd betwist, rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast en het bewijsrisico van die stelling op de vrouw. Aangezien de vrouw geen bewijsaanbod heeft gedaan, zal zij echter niet tot het leveren van bewijs worden toegelaten. Schenking - en een daarmee gepaard gaande eigendomsoverdracht - is derhalve niet komen vast te staan.

4.19. Omdat schenking niet is komen vast te staan en ook anderszins niet is gebleken dat de vrouw bevoegd was tot het overschrijven of inruilen van de auto, heeft de vrouw onrechtmatig jegens de man gehandeld. Zij heeft immers een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de man en van een rechtvaardigingsgrond is niet gebleken; een gebruiksrecht levert, zo dit al zou komen vast te staan, geen rechtvaardigingsgrond op. Derhalve is sprake van een onrechtmatige daad van de vrouw jegens de man. Deze onrechtmatige daad kan de vrouw worden toegerekend en heeft - zoals gesteld en niet weersproken - de man schade toegebracht. Het door de man gevorderde schadebedrag van

€ 10.984,- is op zichzelf niet door de vrouw weersproken en zal daarom worden toegewezen.

de wettelijke rente (A V)

4.20. De vrouw verzet zich tegen betaling van de door de man gevorderde wettelijke rente per datum dagvaarding. Nu de vorderingen A I en AIII in conventie zullen worden afgewezen, treft de vordering tot betaling van de wettelijke rente ten aanzien van die vorderingen hetzelfde lot.

4.21. In geval van onrechtmatige daad treedt het verhaal zonder ingebrekestelling in. De wettelijke rente loopt dan vanaf het moment dat de verbintenis opeisbaar is. Nu niet duidelijk is geworden wanneer de vrouw exact de inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van de man en de man dientengevolge schade heeft geleden, doch deze datum in ieder geval is gelegen voor de datum waarop de dagvaarding is uitgebracht, zal de gevorderde wettelijke rente over vordering A IV worden toegewezen vanaf de datum dagvaarding, zoals gevorderd.

4.22. Voor wat betreft de ingangsdatum van de gevorderde rente met betrekking tot de doorbetaalde rentelasten neemt de man blijkens zijn petitum onder AII en AV geen eenduidig standpunt in: enerzijds vorderdert hij rente per datum waarop hij de rentelast van de hypothecaire lening heeft betaald en anderzijds per datum dagvaarding. Wat hier echter ook van zij, de vrouw betwist eerder rente verschuldigd te zijn dan per datum vonnis, omdat zij niet in verzuim is geraakt.

Weliswaar heeft de man ter comparitie gesteld dat al eerder was gevraagd om betaling van zijn vorderingen (waaronder vordering AII), maar hij heeft nagelaten te stellen wanneer hij de vrouw in gebreke heeft gesteld danwel dat verzuim is ingetreden zonder ingebrekestelling. De stelplicht en bewijslast dat aan het vereiste van ingebrekestelling is voldaan rust op de schuldeiser. Nu de man niet heeft voldaan aan de stelplicht in dezen, volgt dat de gevorderde wettelijke rente voor wat betreft vordering AII zal worden toegewezen per datum vonnis.

de gehoudenheid tot betaling van schadevergoeding ter zake van beschadiging van de persoonlijke bezittingen van de man (B I)

4.23. De man heeft deze vordering ter comparitie ingetrokken. De vordering behoeft derhalve geen bespreking.

de gehoudenheid tot betaling van schadevergoeding ter zake van de roerende zaken die aan de man toebehoren (B II)

4.24. De man vordert de rechtbank te bepalen dat de vrouw is gehouden schadevergoeding aan de man te betalen ter zake van de beschadiging van de aan de man toebehorende roerende zaken.

Gelet op de toelichting op die vordering doelt de man kennelijk op de zaken die in beslag zijn genomen in de woning aan de Koekoeksbloem en waarvan de vrouw tijdens een tussen partijen gemaakte afspraak na het kort gedingvonnis heeft verklaard dat deze op 5 februari 2010 om 16.00 uur aan de man teruggeven konden worden.

4.25. Als ter comparitie gesteld en niet weersproken staat vast dat de man de bedoelde zaken van de vrouw heeft ontvangen nadat partijen naar de woning aan de Koekoeksbloem zijn gegaan en de man daar heeft aangewezen om welke zaken het ging, te weten twee poefjes, een dressoir, twee lampen, een bed, een kinderwiegje, twee Ikea-kasten en een kast van de logeerkamer. De man stelt daarbij dat van de hiervoor genoemde zaken twee lampen beschadigd waren en het bed en de Ikea-kasten incompleet waren. De vrouw stelt in haar conclusie van antwoord - die is opgesteld na 5 februari 2010 - dat zij geen zaken van de man heeft beschadigd.

4.26. Wat er echter al zij van de gestelde schade, de man heeft - hoewel daartoe ter comparitie in de gelegenheid gesteld - in het licht van de betwisting van de vrouw dat zij geen zaken van de man heeft beschadigd, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld ter onderbouwing van zijn vordering. De vordering zal daarom worden afgewezen.

de gehoudenheid tot betaling van schadevergoeding ter zake van de vervangende waarde van de goederen die aan de man toebehoren doch door de vrouw zijn ontvreemd (B III)

4.27. De man vordert de rechtbank te bepalen dat de vrouw gehouden is om de schade te vergoeden aan de man ter zake van vervangende waarde van goederen die aan de man toebehoren maar door de vrouw zijn ontvreemd. Hij wijst daarbij op de lijst met goederen die als produktie 17 bij dagvaarding is overgelegd (hierna: de lijst).

4.28. De man stelt dat de goederen op de lijst door hem zijn gekocht en aldus zijn eigendom zijn en dat de vrouw deze goederen heeft ontvreemd door haar nieuwe woning ermee in te richten en goederen op te slaan. De man stelt verder dat de vrouw gehouden is om de daardoor ontstane schade te vergoeden.

4.29. Door de vrouw is - behoudens twee fietsen - in de onderhavige procedure niet bestreden dat de goederen vermeld op de lijst eigendom zijn van de man en dat deze goederen door haar zijn meegenomen naar haar nieuwe woning of door haar zijn opgeslagen. Zodoende is dit komen vast te staan voor de goederen, met uitzondering van de fietsen.

4.30. De vrouw stelt voor wat betreft die fietsen dat zij deze via het fietsenplan van haar werkgever heeft gekregen en dat zij deze via haar salaris zelf heeft betaald. De vrouw betwist hiermee de eigendom van de man voor wat betreft die fietsen. Gelet op deze gemotiveerde betwisting, lag het op de weg van de man zijn stelling dat de fietsen zijn eigendom zijn nader te onderbouwen. Nu hij dit - hoewel daartoe ter comparitie in de gelegenheid gesteld - niet heeft gedaan, heeft hij zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Aan een bewijsopdracht op dit punt komt de rechtbank daarom niet toe.

4.31. Ten aanzien van de overige goederen van de man staat voorop dat de man voldoende heeft gesteld voor de grondslag onrechtmatige daad en dat, gelet op hetgeen is komen vast te staan, zijn vordering in beginsel - behoudens het slagen van verweren - kan worden toegewezen.

4.32. De vrouw stelt in het kader van haar verweer ten eerste dat de man afstand heeft gedaan van zijn eigendomsrecht, met de mededeling dat zij de hele inboedel kon houden omdat het zijn smaak niet was. De man heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Het lag daarom op de weg van de vrouw haar stelling nader te onderbouwen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Dit verweer kan reeds daarom niet slagen.

4.33. De vrouw beroept zich ten tweede op schenking door te stellen dat op de lijst goederen staan die de man aan haar cadeau heeft gedaan voor haar verjaardag. De vrouw heeft echter onvoldoende gesteld ter onderbouwing van dit verweer, alleen al omdat zij heeft nagelaten in deze procedure te specificeren om welke goederen het gaat. Ook dit verweer kan daarom niet slagen.

4.34. Uit het voorgaande volgt dat de man recht heeft op vergoeding door de vrouw van de waarde van de goederen die staan vermeld op de lijst. Dit echter met uitzondering van de Hyundai Tucson die onder nummer 46 op de lijst staat vermeld en de Raleigh herenfiets die onder nummer 30 op de lijst staat vermeld; voor wat betreft deze auto heeft de man immers een afzonderlijke vordering ingediend waarop in rechtsoverweging 4.19. reeds is beslist en voor wat betreft deze fiets heeft de man zijn stellingen onvoldoende onderbouwd (zoals in rechtsoverweging 4.30. overwogen).

4.35. Gezien de door de man genoemde - en niet weersproken - aanschafdata van enkele goederen - varierend van data in 1999, 2000, 2001, 2003, 2004, 2006, 2007 en 2008 - en de omstandigheid dat electrische apparaten en electronica snel in waarde dalen, kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de omvang van de schade thans te schatten en de vaststelling van de schade niet te verwijzen naar een schadestaatprocedure.

4.36. Gelet op de aard van de goederen en de aanschafdata wordt de (dag)waarde geschat op een totaalbedrag van € 2.500,-. De vordering zal voor dat bedrag worden toegewezen.

de gehoudenheid tot betaling van schadevergoeding ter zake van verkoop van kavel (B IV)

4.37. De man heeft deze vordering ter comparitie ingetrokken. De vordering behoeft daarom geen bespreking.

de gehoudenheid tot betaling van schadevergoeding ter zake van de buitengerechtelijke kosten die de man heeft moeten maken (B V)

4.38. De man vordert te bepalen dat de vrouw gehouden is om schadevergoeding te betalen ter zake van de buitengerechtelijke kosten die de man heeft moeten maken, welke schade opgemaakt zal dienen te worden bij staat dan wel later in de procedure wordt gespecificeerd.

4.39. Gelet op de stellingen van de man doelt hij kennelijk op buitengerechtelijke kosten die verband houden met het tussen partijen en Ruimte voor Ruimte gerezen geschil over het afnemen van een door partijen gekochte kavel in Sint Willebrord.

4.40. De man stelt dat hij schade heeft geleden door het handelen van de vrouw in genoemd geschil: de vrouw heeft - zo stelt de man - op geen enkele wijze haar medewerking verleend aan de oplossingen die door de man, al dan niet met rechtsbijstand, zijn aangedragen. De man stelt dat tot de schade in ieder geval behoort het maken van aanzienlijke juridische kosten die voorkomen hadden kunnen worden als de vrouw had meegewerkt aan het zoeken naar oplossingen.

4.41. De vrouw stelt dat de vordering moet worden afgewezen nu deze niet is onderbouwd. Zij betwist dat zij niet wenste mee te werken aan een oplossing voor het probleem met Ruimte voor Ruimte en stelt ook zelf oplossingen te hebben aangedragen.

De vrouw stelt dat de man begin 2009 heeft toegezegd dat hij het probleem ter zake van de grond zou regelen en dat de vrouw ter zake daarvan niets hoefde te ondernemen. Aan de door de man voorgestelde oplossingen werden voorwaarden verbonden die voor de vrouw onbekend waren, waardoor de vrouw de gevolgen niet kon overzien.

4.42. De man heeft nagelaten een grondslag te stellen voor zijn vordering. Indien en voor zover hij onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW als grondslag heeft beoogd, heeft hij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld voor het aannemen van een onrechtmatige daad in de zin van het tweede lid van genoemd artikel. Naast onrechtmatige daad - waartoe door de man onvoldoende is gesteld - of een door partijen gemaakte afspraak omtrent buitengerechtelijke kosten in de kwestie Ruimte voor Ruimte - welke afspraak is gesteld noch gebleken -, bestaat geen rechtsgrond voor het bepalen dat de vrouw gehouden is tot schadevergoeding jegens de man, zoals gevorderd. De vordering moet dan ook worden afgewezen.

in reconventie

(schade)vergoeding Ruimte voor Ruimte (I)

4.43. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de man € 25.500,- aan de vrouw verschuldigd is in verband met de schuld aan Ruimte voor Ruimte, waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn en welke schuld de vrouw volledig heeft voldaan. De man heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van het in deze te wijzen vonnis. De vordering zal daarom worden toegewezen.

de rekening van Boeren-Kuijpers Makelaars (II)

4.44. De vrouw vordert dat de man de helft van de nota van Boeren-Kuijpers Makelaars, welke verband houdt met de kavel in Sint Willebrord, voldoet, zijnde een bedrag van

€ 2.986,71. Ter comparitie heeft de vrouw verklaard dat zij de nota nog niet heeft voldaan omdat zij hiertoe niet in staat is.

4.45. De man heeft ter comparitie erkend dat de helft van de nota voor zijn rekening komt. Hij heeft voorgesteld de helft van de nota zelf te voldoen aan de makelaar en daarnaast toestemming te geven aan de notaris om het bedrag gelijk aan de helft van de nota - welke helft de vrouw voor haar rekening dient te nemen - vrij te geven uit het depot, zodat hiermee dan de nota zal zijn voldaan. De vrouw is ter comparitie akkoord gegaan met dit voorstel van de man. De vordering hoeft daarom geen verdere bespreking.

de belastingschulden van de man (III)

4.46. De vrouw vordert de man te veroordelen om € 220.000,- aan de vrouw te betalen uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking van de man ten koste van de vrouw ter zake van de uit de hypothecaire lening betaalde belastingschulden van de man. Zij stelt hiertoe dat in verband met de belastingschulden van de man over de jaren 1999 en 2000 partijen in maart 2006 een derde hypothecaire lening hebben afgesloten op de woning aan de Koekoeksbloem in het kader waarvan in maart 2006 een bedrag van € 220.000,- is opgenomen. De vrouw verwijst hierbij naar mededelingen van de belastingdienst van 25 maart 2006 (bijlage 21 bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie) aan de man ter zake van de ontvangen betalingen ad € 179.894,- en € 110.243,- op zijn belastingschulden over respectievelijk de jaren 1999 en 2000. De vrouw stelt dat op de eerste mededeling een handgeschreven aantekening van de man staat dat deze is betaald van de hypothecaire lening van de bank.

4.47. De man betwist de stelling van de vrouw en voert aan dat de hypothecaire lening van € 220.000,- is gebruikt voor de woning.

4.48. De rechtbank stelt voorop dat de vrouw niet eenduidig is in haar standpunt betreffende de bestemming van de derde - op naam van de man staande - hypothecaire geldlening ad € 220.000,-, aangezien zij in het kader van vordering AI in conventie nog heeft gesteld dat deze lening is aangegaan ter financiering van de woning. Mede in het licht hiervan, heeft de vrouw - zoals eerder in rechtsoverweging 4.8. al overwogen - in aanmerking nemende de betwisting van de man, haar stelling onvoldoende onderbouwd. De vordering zal daarom worden afgewezen.

de over de periode 2008/2009 verschuldigde onroerende zaakbelasting (IV)

4.49. De vrouw vordert van de man € 1.261,31, dat wil zeggen de helft van de nog verschuldigde onroerende zaakbelasting over de periode 2008/2009. Zij legt aan deze vordering ten grondslag dat dit kosten betreffen van de gezamenlijke huishouding van partijen. De vrouw stelt dat de man de helft van de totaal verschuldigde onroerende zaakbelasting voor zijn rekening dient te nemen. Zij stelt dat nog € 1.278,74 verschuldigd is over het jaar 2008 en € 1.243,89 over het jaar 2009.

4.50. De man heeft hiertegen aangevoerd dat hij geen eigenaar was van de woning en dat hij in 2009 ook niet in de woning heeft gewoond, hoewel hij daar nog wel stond ingeschreven.

4.51. De onroerend zaakbelasting dient evenals de hypothecaire rente te worden beschouwd als kosten van de gemeenschappelijke huishouding over de periode van samenwoning van partijen. Nu de samenleving eerst per 1 januari 2009 als verbroken moet worden beschouwd en tot die datum de gezamelijke huishouding van partijen nog bestond, zal de vordering van de vrouw voor zover het betreft de belasting over 2008 worden toegewezen. Dat wil zeggen dat de man de helft van het door de vrouw gestelde en door de man niet weersproken bedrag van € 1.278,74, te weten € 639,37, verschuldigd is. De vordering zal in zoverre worden toegewezen.

4.52. Vanaf het moment van beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding per 1 januari 2009 betreft de onroerend zaakbelasting kosten van de huishouding van de vrouw; het is immers niet langer tevens de huishouding van de man. De vrouw zal dan ook de belasting over 2009 voor haar rekening moeten nemen en de vordering zal worden afgewezen voor zover die ziet op de belasting over 2009.

opheffing beslag en vrijgeven van in depot gehouden gelden (V)

4.53. Als gesteld en niet weersproken staat vast dat de resterende verkoopopbrengst van de woning aan de [adres] ad € 56.221,62 op het notariskantoor Groeneveld en Van Houdt in depot werd gehouden. Voorts staat als gesteld en niet weersproken vast dat de man conservatoir derden beslag heeft gelegd op dit bedrag en dat het in depot gehouden bedrag inmiddels is verlaagd tot iets meer dan € 40.000,- omdat er dwangsommen zijn verbeurd die door de man via het beslag zijn geïnd. Daarnaast heeft de man ter comparitie aan de vrouw toegezegd dat hij € 1.493,35 uit het depot zal vrijgeven in het kader van vordering II in reconventie.

4.54. De vrouw vordert de rechtbank de man te gelasten het beslag op de gelden die in depot worden gehouden op te heffen alsmede te verklaren voor recht dat het gehele bedrag ad € 56.221,62 dat in depot wordt gehouden, te vermeerderen met de daarover ontvangen rente, aan de vrouw toekomt c.q. aan haar dient te worden uitbetaald.

4.55. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.

4.56. Door de man is aangevoerd dat het beslag niet dient te worden opgeheven omdat het zijn enige verhaalsmogelijkheid is. De vrouw heeft ter comparitie aangegeven rekeningen niet te kunnen voldoen en heeft daarbij ten aanzien van meerdere vorderingen de man gevraagd mee te werken aan het vrijgeven van bedragen uit het depot.

Aangezien de man - gelet op hetgeen is overwogen in het kader van de vorderingen in conventie en reconventie - per saldo een hoger bedrag (te weten € 26.139,37) zal moeten betalen aan de vrouw dan dat de vrouw aan de man dient te betalen (te weten € 19.232,51), brengt de wederzijdse belangenafweging mee, dat de man zal worden gelast het beslag op te heffen voor zover het boven het bedrag van € 19.232,51, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 5.748,51 vanaf datum vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, en te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 10.984,- vanaf de datum dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, uitstijgt.

Voorts zal voor recht worden verklaard dat aan de vrouw toekomt het verschil tussen het bedrag dat daadwerkelijk in depot wordt gehouden bij de notaris en het bedrag van

€ 19.232,51 vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 5.748,51 vanaf datum vonnis tot aan de dag van algehele voldoening en met de wettelijke rente over het bedrag van € 10.984,- vanaf de datum dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening.

verder in conventie en in reconventie

proceskosten

4.57. In het gegeven dat partijen ex-partners zijn en de vorderingen een financiële afwikkeling van een samenleving betreffen, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.

5. De beslissing

De rechtbank:

in conventie

5.1. veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 5.748,51, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;

5.2. veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 10.984,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;

5.3. veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 2.500,-;

5.4. verklaart het vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

5.5. bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

5.6. wijst af de vorderingen A I, A II voor zover deze het bedrag van € 5.748,51 te boven gaat, A III, A V voor zover niet toegewezen onder 5.1. en 5.2., B II, B III voor zover deze het bedrag van € 2.500,- te boven gaat, en B V;

in reconventie

5.7. veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 25.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;

5.8. veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 639,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;

5.9. gelast de man op te heffen het beslag op de gelden die in depot worden gehouden bij notaris Groeneveld en Van Houdt, voor zover deze gelden het bedrag van € 19.232,51, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 5.748,51 vanaf datum vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, en te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 10.984,- vanaf de datum dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, te boven gaan;

5.10. verklaart voor recht dat aan de vrouw toekomt het verschil tussen het bedrag dat daadwerkelijk in depot wordt gehouden bij notaris Groeneveld en Van Houdt en het bedrag van € 19.232,51 vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 5.748,51 vanaf datum vonnis tot aan de dag van algehele voldoening en met de wettelijke rente over het bedrag van € 10.984,- vanaf de datum dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, onder vermeerdering van dit verschil met de daarover ontvangen rente;

5.11. verklaart het vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

5.12. bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

5.13. wijst af de vorderingen III, IV voor zover deze het bedrag van € 639,37 te boven gaat, en V voor zover niet toegewezen onder 5.9. en 5.10.

Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bakker en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.(


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature