Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Vreemdelingenbewaring; zicht op uitzetting Somalië

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam

Team Bestuursrecht 2

zaaknummer: AWB 13/16193, V-nummer: […]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2013 in de zaak tussen

[voorletters en familienaam eiser], eiser,

gemachtigde: mr. L. de Roode,

en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.J. Hofland.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser op 5 april 2013 in vreemdelingenbewaring gesteld.

Bij faxbericht van 24 juni 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, nadat de rechtbank het vorige beroep van eiser tegen het voortduren van zijn bewaring bij uitspraak van 12 juni 2013 ongegrond heeft verklaard.

De zaak is op 10 juli 2013 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. N. Brands, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1.

Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000), gelezen in samenhang met het eerste lid van deze bepaling, verklaart de rechtbank het beroep tegen het voortduren van de vrijheidsontneming gegrond indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.

Op grond van artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.

2.1.

De beroepsgrond dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ontbreekt, slaagt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.

2.2.

Verweerder wijst erop dat uitzetting naar Somalië mogelijk is op basis van een EU‑staat. Per maand kunnen één of twee vreemdelingen op deze manier worden uitgezet. Het is nog niet bekend wanneer eiser uitgezet kan worden. Dit is afhankelijk van de prioriteitstelling door verweerders Dienst Terugkeer & Vertrek en (wat verweerder noemt) de werkvoorraad, die thans 41 personen bedraagt. Van tijd tot tijd komen er uit te zetten vreemdelingen bij en verweerder geeft voorrang aan het uitzetten van vreemdelingen met criminele antecedenten.

2.3.

Eiser betoogt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat verweerder met deze uiteenzetting onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat in eisers geval sprake is van zicht op uitzetting naar Somalië binnen een redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat eiser inmiddels ruim drie maanden in vreemdelingenbewaring verblijft zonder dat verweerder een datum heeft vastgesteld voor zijn voorgenomen uitzetting. Ter zitting is besproken dat verweerder in twee zaken, waarin de rechtbank op 5 juni 2013 uitspraak heeft gedaan (AWB 13/12308 en AWB 13/12815), wel een concrete uitzettingsdatum kon noemen (6 juli 2013 en 5 oktober 2013), op grond waarvan de rechtbank in die zaken zicht op uitzetting heeft aangenomen. Gezien het beperkte aantal vreemdelingen dat naar Somalië kan worden uitgezet en de hoeveelheid kandidaten ligt het niet in de rede om te veronderstellen dat eiser binnen afzienbare tijd zal worden uitgezet. Dat verweerder een uitzetting naar Somalië heeft gepland op 5 oktober 2013, terwijl in het geval van eiser nog geen uitzettingsdatum bekend is, wijst eerder in de richting dat uitzetting in eisers geval nog geruime tijd op zich zal laten wachten. Dat niet valt uit te sluiten dat verweerder alsnog met een redelijk te achten uitzettingsdatum komt, is voor de rechtbank onvoldoende om anders te oordelen. Verweerder heeft meer dan drie maanden de tijd gehad om met een datum te komen, terwijl de thans bekende informatie in de richting wijst dat eiser niet binnen een redelijk te achten termijn zal worden uitgezet.

2.4.

De rechtbank volgt verweerder evenmin in zijn standpunt dat het uitzettingstraject richting Ethiopië kans van slagen heeft. In de asielprocedure van eiser, die tot verlening van een verblijfsvergunning heeft geleid, is verweerder ervan uitgegaan dat eiser de Somalische nationaliteit heeft. Dat eiser in Ethiopië heeft gewoond, is geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de Somalische nationaliteit van eiser en maakt zonder nadere toelichting van verweerder, die ontbreekt, ook niet aannemelijk dat er een redelijke kans bestaat dat eiser tot Ethiopië zal worden toegelaten.

3.

De beroepsgrond dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door het uitzettingstraject richting Ethiopië niet eerder in te zetten, faalt. Omdat er geen zicht is op uitzetting van eiser naar dat land, was verweerder niet gehouden dat traject in te zetten.

4.

Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring bevelen.

5.

De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn eerder dan op 10 juli 2013 is komen te vervallen. Het verzoek om schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.

6.

De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;

-

wijst het verzoek om schadevergoeding af;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 944,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, door verweerder te betalen aan de gemachtigde van eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Heins, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2013.

griffier rechter

Afschrift verzonden op: 10 juli 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen 1 week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature