Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Perspublicatie in Parool waarin journalist Hans Knoop een sjacheraar is genoemd. Niet onrechtmatig.

Uitspraak



H 04.3540 / 302736

(AV)

10 augustus 2005

RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM

EERSTE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER

VONNIS

i n d e z a a k v a n :

A,

wonende te ( woonplaats )

e i s e r bij dagvaarding van 28 oktober 2004,

procureur mr. H.M. Punt,

t e g e n:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

HET PAROOL B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

2. B,

wonende te ( woonplaats ),

3. C,

met gekozen domicilie te ( plaatsnaam ),

allen g e d a a g d e n ,

procureur mr. W.C. van Manen.

Eiser wordt hierna A genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid met gedaagden dan wel afzonderlijk met Het Parool, B en C.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:

- dagvaarding, met bewijsstukken;

- conclusie van antwoord, met bewijsstukken;

- ambtshalve gewezen tussenvonnis van 2 februari 2005, waarbij een comparitie van partijen is gelast, die op 26 april 2005 heeft plaatsgevonden en het daarvan opgemaakte proces-verbaal, met de daarin vermelde stukken.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. Vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde bewijsstukken, staat in deze zaak het volgende vast:

a. A heeft een klacht ingediend bij de Raad voor de Journalistiek naar aanleiding van een artikel van D in de Volkskrant van 2 maart 2004 waarin de volgende zin voorkomt:

“En Twee Vandaag introduceerde niemand minder dan de oude journalistieke sjacheraar A als haar nieuwe correspondent bij het gerechtsgebouw te Aarlen”. Bij beslissing van 6 juli 2004 heeft de Raad voor de Journalistiek de klacht van A gegrond geoordeeld.

b. B is hoofdredacteur van Het Parool.

2. De vordering

2.1 A vordert, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de publicatie van C in Het Parool van 5 augustus 2004 onrechtmatig is jegens A, gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van

€ 25.000,= aan immateriële schadevergoeding, althans tot betaling van een zodanig bedrag als de rechtbank juist zal achten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2004 tot aan de voldoening en met de hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.

2.2 A heeft aan zijn eis ten grondslag gelegd dat hij door de publicatie van het artikel van C op een onrechtmatige wijze is aangetast in zijn eer en goede naam. A voert daartoe aan dat het artikel de suggestie wekt dat A zich begeeft tussen criminelen, hand en spandiensten voor hen verricht en ook deel uitmaakt van het criminele circuit, waardoor de reputatie van A is beschadigd. De door C geuite beschuldigingen vinden geen steun in de feiten en het betreffen aantijgingen uit de oude doos. Ten aanzien van de door C in zijn artikel vermelde feiten voert A het volgende aan:

a. A maakte in de jaren zeventig niet als verslaggever van de Telegraaf, maar als hoofdredacteur van het weekblad “Accent” naam met de Menten-affaire;

b. A was niet in 1979, maar in 1969 medeoprichter van de Joodse Defensie Liga (hierna: JDL). A was wel bij de oprichtingsvergadering van de JDL uit 1979 aanwezig, maar uitsluitend omdat hij tien jaar eerder betrokken was geweest bij de oprichting van een organisatie die deze naam droeg. Van de heropgerichte JDL werd A geen lid, laat staan bestuurslid;

c. A is niet betrokken geweest bij het ingooien van ruiten bij het weekblad Haagse Post;

d. A vestigde zich al in 1977 als pr-consultant en dus niet nadat de politieke partij Realisten ’81 een voortijdige dood stierf;

e. het is onjuist dat een van de eerste klanten van A de seksbaas E was. A trad pas halverwege de jaren tachtig kortstondig voor E (alias E) op nadat deze zonder enige vorm van wederhoor in Het Parool door C ervan was beschuldigd tegenstanders te laten doden en vervolgens in beton te gieten;

f. A houdt zich bezig met crisis-pr, maar hij heeft zich niet gespecialiseerd in crisis-pr ten behoeve van “dubieuze, in opspraak geraakt en soms ronduit louche bedrijven”;

g. A is niet door de politie “aan de tand gevoeld” in verband met een onderzoek naar de achtergronden van de brandstichting in Club 26;

h. A is in 1984 niet als voorzitter van Club Cabala “katvanger van een illegaal gokhuis van E en de Cosa Nostra” geworden. A is gedurende drie weken voorzitter van het nieuwe bestuur van Club Cabala geweest in welke functie hij Club Cabala heeft geadviseerd zelfstandig tot sluiting over te gaan en het niet op een confrontatie te laten aankomen met justitie die dreigde de club te sluiten in verband met het volgens de politie niet langer besloten karakter van de club en het door de club geëxploiteerde casino. Anders dan C in zijn artikel heeft geschreven is A nooit door de politie benaderd of gehoord in verband met zijn lidmaatschap van het bestuur van Cabala;

i. Tenslotte is het onjuist dat F en A begin 1995 “poogden bij het stadsbestuur van Antwerpen een vergunning los te krijgen voor ‘een eroscenter’”. A behartigde in de betreffende periode de mediabelangen van G. G was op zijn beurt een zakenpartner van F. A heeft eenmalig in een discussieprogramma op de Belgische televisie de standpunten van F inzake de vergunningaanvraag verwoord. De vergunning was toen reeds door de burgemeester van Antwerpen aan F toegezegd. Tijdens het discussieprogramma werd zowel door de discussieleider als door A benadrukt dat A aanwezig was als een externe media-consultant. Met de daadwerkelijke vergunningaanvraag van een eroscentrum heeft A dus nooit iets te maken gehad.

3. Het verweer

3.1 Gedaagden hebben de vordering gemotiveerd betwist. Op hun verweren zal hieronder nader worden ingegaan.

4. Beoordeling

4.1 Allereerst dient te worden onderzocht of A door het artikel in zijn eer en goede naam is aangetast. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, moet worden bezien of de aantasting ook onrechtmatig is. Bij die beoordeling staan in beginsel twee gelijkwaardige belangen tegenover elkaar; het recht van A op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en in dat verband zijn belang niet door publicaties te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen, en aan de andere kant het recht van C op uitingsvrijheid en in dat verband het belang dat misstanden die de samenleving raken niet verborgen blijven voor het grote publiek. Welke van deze belangen de doorslag geven, hangt af van de omstandigheden van het geval.

4.2 Gedaagden hebben niet, althans niet gemotiveerd bestreden dat het gewraakte artikel afbreuk doet aan de eer en goede naam van A. Het karakter van de in het artikel geuite beschuldigingen waarbij A onder meer katvanger van de Cosa Nostra is genoemd, is van dien aard dat moet worden aangenomen dat hij in zijn eer en goede naam is aangetast.

4.3 Bij de beoordeling van de vraag of de aantasting van de eer en goede naam van A ook onrechtmatig is, dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat

het artikel van C een opini ërend stuk betreft, dat slechts deels bestaat uit als feiten gepresenteerde gebeurtenissen. Voor een opiniërend artikel geldt dat een schrijver daarbij grote vrijheid geniet; hem is het toegestaan door middel van overdrijving, een scherpe toonzetting en uitvergroting extra aandacht te vragen voor zijn mening of waardeoordeel. Dit is anders voor zover C in zijn artikel ook gegevens heeft verwerkt die niet anders dan als feiten zijn te lezen. Daarvoor geldt dat deze voldoende steun moeten vinden in ten tijde van het totstandkomen van het artikel beschikbaar feitenmateriaal.

4.4.1. In het kader van de vraag of de in het artikel geuite beschuldigingen aan het adres van A en de als feiten gepresenteerde gebeurtenissen steun vonden in het ten tijde van de publicatie voorhanden feitenmateriaal, hebben gedaagden gewezen op de volgende bronnen.

4.4.2 De Joodse Defensie Liga

- een krantenartikel waaruit blijkt dat A aanwezig was bij de oprichtingsvergadering van de JDL in de woning van H (in het krantenartikel I genoemd );

- een artikel van J uit 1979 waarin hij H en A als leden van de zojuist opgerichte JDL over de JDL interviewde. In dat interview zegt A onder meer dat hij geen pacifist is. Ook staat in het artikel als citaat van A: “Liever één steen verkeerd gegooid dan één keer nalaten überhaupt een steen te gooien”;

- een artikel uit Het Parool van 3 juni 1995 van K waarin een interview met A wordt beschreven. In het artikel staat onder meer: “In 1979 was A mede oprichter van een Nederlands-Joodse Defensie Liga die als eerste beleidsdaad de ruiten bij de Haagse Post ingooide wegens een onwelgevallige publikatie. Dit onder As toenmalige motto ‘Liever een steen verkeerd gegooid dan een keer nagelaten uberhaupt een steen te gooien.’. Wellicht een uitvloeisel van grondige judolessen in zijn jeugd -‘waardoor ik van een permanente droplul iemand vol zelfvertrouwen werd’, verduidelijkte hij ooit in een interview.”

4.4.3 Club Cabala

- bijlage XI deel IV van het rapport van de enquêtecommissie over de IRT affaire waarin is vermeld dat de criminaliteit zich in de loop van de jaren zeventig toelegde op de illegale organisatie van gokspelen. Een van de belangrijkste figuren daarbij was E die de eerste was die echt als een padrone over een deel van de Amsterdamse penoze regeerde. In 1973 legde E contacten met Amerikaanse mafiosi om zijn imperium uit te breiden met enkele gokhuizen. Club Cabala en later Club 26 trokken onafhankelijk van elkaar de aandacht van investigative reporter van het Parool, C en de Amerikaanse criminoloog L;

- een artikel in Vrij Nederland van M en N uit 1984 waarin zij aandacht besteden aan de brand in het sekstheater Casa Rosso, “gokclub Cabala” en vermaakcentrum Club 26, “de drie grote trekpleisters van het nachtelijk uitgaansimperium E. Ook staat in dat artikel: “Tien dagen later sprak O ook uitgebreid met ex-journalist A, die tegenwoordig een pr-adviesbureau beheert en onder andere E onder zijn klanten heeft.”;

- een artikel van P in de Haagse Post van 21 mei 1983 over illegale gokhuizen in Amsterdam. In dat artikel staa t: “Het gokhuis Cabala was opgezet als een vereniging, een besloten club, tot ondersteuning van sport- en andere activiteiten. Die opzet had tot doel vervolging op basis van de wet op de kansspelen te voorkomen.”;

- proces-verbaal van politie van 29 november 1984 waarin, naar aanleiding van de brand in Club 26, Cabala en Casa Rosso op 16 december 1983, de verklaring is opgenomen van Q. Volgens Q heeft E na de brand iedereen bij zich laten komen, om van hen te horen wat zij gezien en gehoord hadden. Daaraan heeft iedereen voldaan behalve O. Q verklaart dat een kennis van E, de journalist A, een gesprek heeft gehad met O. Volgens Q heeft A dat gesprek uitgetypt en aan E gegeven;

- proces-verbaal van politie van 19 december 1984 waarin A verklaart dat hij een kennis is van zowel E als van O. Omdat er na de brand spanningen ontstonden tussen E en O heeft A een afspraak gemaakt met O om hem te spreken. Achteraf bleek dat tijdens dat gesprek de bandrecorder van A aan had gestaan, zodat het hele gesprek was opgenomen. A heeft het gesprek toen uitgetypt en aan E gegeven;

- een artikel van C in Het Parool van 7 september 1984 waarin C A interviewt in verband met zijn voorzitterschap van Club Cabala. A ontkent voorzitter te zijn van een gokclub, hij zegt voorzitter te zijn van een sociëteit, die een ander doel nastreeft dan het zijn van een gokclub. E zou slechts verhuurder zijn van het pand dat door de sociëteit werd gehuurd. Als citaat van hoofdinspecteur van politie R staat in het artikel: “Waarschijnlijk deze week nog krijgt de Cabala een waarschuwing. Wordt die genegeerd dan zullen we een inval doen, en dan zullen we ook zeker meneer A aanhouden. Wie als voorzitter van een sociëteit gelegenheid geeft tot het overtreden van de wet op de Kansspelen gaat ook voor schut, dat is duidelijk.”;

- een artikel uit Het Parool van 8 september 1984 waarin staat dat A de avond daarvoor is afgetreden als voorzitter van Club Cabala.

4.4.4 Het eroscentrum in Antwerpen

- artikel in Het Parool van 28 maart 1995. In dat artikel wordt de (...) wethouder S geïnterviewd over de plannen in de rosse buurt van (..) een eroscentrum op te richten. De bouwvergunning voor het eroscenter is door het vorige stadsbestuur afgegeven. S verwijt het vorige stadsbestuur verregaande naïviteit “alsof men niet kon weten dat hier grof crimineel geld achter zat”. S werd voor het eerst met de plannen voor het eroscentrum geconfronteerd toen zij bezoek kreeg van een delegatie met onder andere T en voormalig journalist A, de pr-man van G en F;

- artikel uit een Belgische krant van woensdag 26 april 1995 van U, waarin is opgenomen dat S in de Belgische pers verschillende malen de verdachte wandelgangen van F heeft aangekaart om te voorkomen dat F in (...) een eroscentrum opent. Met betrekking tot de stilgelegde bouw van het eroscentrum heeft A tegenover de Belgische pers verklaard dat er gezocht wordt naar een koper;

- artikel uit Het Parool van 1 juni 1995. In dat artikel wordt A genoemd als woordvoerder van seksbaron V. S zegt over F dat “de stad met F de georganiseerde misdaad in huis haalt. (...) Wat ze ook neerzetten, het zijn geen gewone mensen. Ze komen uit de onderwereld en proberen zich te legaliseren.”;

- diverse artikelen uit Belgische kranten, die als productie 13 bij conclusie van antwoord zijn overgelegd waarin A als woordvoerder van F wordt genoemd. Onder die artikelen bevindt zich een artikel van 9 mei 1995 van W uit de Gazet van Antwerpen waarin A als “Woordvoerder financier Antwerps eroscentrum” wordt geïnterviewd.

4.5 A heeft in reactie op de door gedaagden genoemde bronnen naar voren gebracht dat uit het interview van J juist blijkt dat de opmerking van C in zijn artikel, dat de eerste beleidsdaad van A als medeoprichter van JDL zou zijn de ruiten bij de Haagse Post aan diggelen te gooien omdat dat blad zich volgens A veel te pro-Palestijns had uitgelaten, niet klopt. In dat artikel staat immers: “Nadat H als spokesman was opgetreden namens degenen, die de ruiten bij HP hadden ingegooid, kwam hij als vanzelf op het idee om zoiets als een Joodse Defensie Liga op te richten;”.

4.6 Het betoog van A, zoals opgenomen onder 2.2 sub a, wordt door gedaagden niet betwist en dient voor juist te worden gehouden. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken niet dat, zoals uit het stuk van C opgemaakt zou kunnen worden, A zelf de ruiten van het weekblad Haagse Post heeft ingegooid (zie 2.2. c) (overigens blijkt wel uit de overgelegde bronnen dat A zich er in ieder geval niet van heeft gedistantieerd en is deze beschuldiging reeds eerder in Het Parool gepubliceerd, namelijk op 3 juni 1995 in het artikel van K ). Evenmin blijkt uit de stukken dat A nadat de politieke partij realisten ’81 “een voortijdige dood stierf”, zich als pr-consultant vestigde (zie 2.2.d) en tenslotte blijkt niet dat een van de eerste klanten van A de seksbaas E was (zie 2.2.e). Alle overige passages vinden echter wel in voldoende mate steun in de door gedaagden aangehaalde bronnen, zodat al met al niet kan worden volgehouden dat in het artikel ongefundeerde, lichtvaardige verdachtmakingen worden geuit.

4.7 Met betrekking tot de JDL blijkt uit het artikel van J dat A zich in ieder geval heeft voorgedaan als lid van de JDL uit 1979. J schrijft immers in zijn artikel dat hij A en H als leden van de zojuist opgerichte JDL interviewde. Ook blijkt uit het als productie 2 bij antwoord overgelegde ongedateerde krantenartikel dat A aanwezig was bij de oprichtingsvergadering van de JDL in de woning van H.

4.8 Over Club Cabala staat vast dat A als woordvoerder van E is opgetreden, dat Cabala een illegaal gokhuis was, dat A bestuurder is geweest toen Cabala met sluiting werd bedreigd en dat A een gesprek heeft gehad met O waarvan hij een schriftelijk verslag aan E heeft overhandigd. Aldus gingen de werkzaamheden van A voor E verder dan alleen het zijn van mediawoordvoerder. In dat licht bezien kan het feit dat C A vervolgens in zijn artikel neerzet als “katvanger van een illegaal gokhuis van E en de Cosa Nostra ” niet worden gezien als een ongefundeerde lichtvaardige verdachtmaking. Voorts kan gelet op het proces-verbaal van politie van 19 december 1984 evenmin worden volgehouden dat C ten onrechte heeft beweerd dat A door de politie aan de tand zou zijn gevoeld.

4.9 Ten aanzien van het eroscentrum staat vast dat A toen er bezwaren waren gerezen tegen de bouw van het eroscentrum diverse malen in de media is opgetreden als woordvoerder van F en dat hij ook samen met F een gesprek heeft gehad met de wethouder van (...), S. In dit verband maakt de enkele omstandigheid dat A niet zelf aanvrager van de vergunning was niet dat er geen sprake is van “seconderen” van F. Evenmin maakt de omstandigheid dat uit de overgelegde bronnen blijkt dat de vergunning al wel was verleend toen A werd ingezet niet dat om die reden sprake is van een onrechtmatige lichtvaardige verdachtmaking in het artikel van C. A was immers wel betrokken bij het be ïnvloeden van de publieke opinie om aan de reeds verkregen vergunning uitvoering te kunnen geven.

4.10 C heeft zijn artikel geschreven naar aanleiding van de uitspraak van de Raad voor de Journalistiek die tot stand is gekomen naar aanleiding van de klacht van A tegen het gebruik van het woord sjacheraar in het artikel dat is gepubliceerd in de Volkskrant. In het opini ërend stuk van C zet hij eerst zijn mening uiteen over de uitspraak van de Raad voor de Journalistiek. Vervolgens beargumenteert hij waarom hij vindt dat sjacheraar geen antisemitische term is om daarna stil te staan bij de carrière van A. Aan de hand van de door C geschetste feiten zet hij uiteen waarom hij van mening is dat A een sjacheraar is en niet alleen in de journalistiek. Hoewel niet alle door C genoemde feiten correct zijn, vindt het merendeel van de feiten in voldoende mate steun in de door gedaagden aangehaalde bronnen zodat niet kan worden volgehouden dat in het artikel lichtvaardige verdachtmakingen worden geuit. De enkele omstandigheid dat zich onder het bronmateriaal ook artikelen bevinden van de hand van C, en andere artikelen die in Het Parool zijn verschenen, noopt de rechtbank niet tot een andere conclusie. Met name de in het artikel gelegde verbanden met E, Club Cabala en het eroscentrum in (...) worden (voldoende) gesteund door het bronmateriaal. De kwalificaties die C aan een en ander meegeeft vallen onder de vrijheid die een schrijver van een opiniestuk geniet. Onder die vrijheid valt in het bijzonder ook de slotopmerking van C, welke opmerking niet anders dan in samenhang met de rest van het (opinie)artikel kan worden gelezen. Van een antisemitische uitlating is, zonder bijkomende omstandigheden, geen sprake. Het woord sjacheraar heeft geen antisemitische lading. De Dikke van Dalen geeft als omschrijving van het woord sjacheraar: iemand die minderwaardige, ongeregelde of bedrieglijke handel drijft (op kleine schaal). Het woord is derhalve niet uitsluitend van toepassing op joden. Het enkele feit dat het woord sjacheraar een Hebreeuwse etymologie heeft maakt evenmin dat er sprake is van een antisemitische lading.

4.11 Tenslotte maakt de enkele omstandigheid dat C geen wederhoor heeft toegepast, het artikel niet onrechtmatig jegens A. De in het artikel weergegeven feiten betreffen allemaal gebeurtenissen uit het verleden die bovendien al eens zijn gepubliceerd en waarbij A menigmaal wel een wederwoord is gegund.

4.12 Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd kan, als reeds in het voorgaande behandeld, dan wel niet terzake dienend, buiten beschouwing blijven.

4.13 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het gevorderde zal worden afgewezen waarbij A als de in het ongelijk gestelde partij, zal worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagden.

BESLISSING

De rechtbank:

- wijst het gevorderde af;

- veroordeelt A in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden begroot op € 550,=aan verschotten en € 1.158,= voor salaris procureur.

Gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 augustus 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature