Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

verdeling nalatenschap

Uitspraak



Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:

Registratienummer: AR 49018/11 - H 147/16

Uitspraak: 16 augustus 2016

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en

van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

V O N N I S

in de zaak van:

1. [appellant 1],

2. [appellant 2],

3. [appellant 3],

allen wonende in Curaçao,

oorspronkelijk eiseressen,

thans appellanten,

gemachtigde in hoger beroep: aanvankelijk mr. R.M.L. Conquet,

thans procederende in persoon,

tegen

1. [geïntimeerde 1],

zonder bekend woon- of verblijfplaats,

2. [geïntimeerde 2],

wonende in Rotterdam, Nederland,

oorspronkelijk gedaagden,

thans geïntimeerden,

niet verschenen in hoger beroep.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Bij akte van appel van 2 november 2015 zijn appellanten in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 21 september 2015 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA).

1.2

Bij op 14 december 2015 ingekomen memorie van grieven, met producties, hebben appellanten zes grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en hun vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten in beide instanties.

1.3

Een memorie van antwoord is niet ingekomen.

1.4

Op 31 mei 2016 hebben appellanten een pleitnota in hoger beroep ingediend. Vonnis is bepaald op heden.

2 De beoordeling

2.1

Tussen partijen staat het volgende vast.

2.1.1

Op [datum] is op Curaçao geboren: [geïntimeerde 2] (hierna: de erflater).

2.1.2

Op [datum huwelijk eerste echtgenote] is de erflater in gemeenschap van goederen in het huwelijk getreden met [eerste echtgenote van de erflater].

Uit dit huwelijk zijn geboren:

[appellant 1] (appellante 1) op 6 november 1948;

[dochter van de erflater I] op 7 juni 1950;

[dochter van de erflater II] op 25 september 1951;

[appellant 2] (appellante 2) op 30 maart 1954; en

[appellant 3] (appellante 3) op 13 december 1956.

Op [datum ontbinding huwelijk] is het huwelijk van erflater en

[eerste echtgenote van de erflater] door echtscheiding ontbonden.

2.1.3

Op [datum huwelijk tweede echtgenote]is de erflater buiten elke vermogensgemeenschap in het huwelijk getreden met [tweede echtgenote van de erflater].

Uit dit huwelijk zijn geboren:

[geïntimeerde 1] op 17 november 1961 (geïntimeerde 1); en

[geïntimeerde 2] op 5 december 1969 (geïntimeerde 2).

2.1.4

Bij testament van 19 juli 1979 heeft de erflater als volgt verklaard:

"I. Ik herroep alle vroeger door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen.

II. Ik legateer, vrij van rechten en kosten, aan mijn echtgenote, mevrouw

[TWEEDE ECHTGENOTE VAN DE ERFLATER] voornoemd:

a. het woonhuis plaatselijk bekend als [woonhuis] nummer 1 op Curaçao,

b. al de in de woning [woonhuis] nummer 1 aanwezige inboedelgoederen,

c. de op het tijdstip van mijn overlijden bij mijn echtgenote, mevrouw

[tweede echtgenote van de erflater], in gebruik zijnde auto.

III. Onder de last van voormelde legaten benoem ik tot mijn enige erfgenamen: mijn erfgenamen bij versterf, zulks voor de delen en op de wijze als door de wet bij erfopvolging bij versterf bepaald, alzo met het recht van plaatsvervulling.

IV. Ik bepaal dat al hetgeen uit mijn nalatenschap zal worden verkregen niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen als bedoeld in het Eerste Boek van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen, waarin de verkrijgers verkeren of mochten komen te verkeren, evenmin als de vruchten ervan."

2.1.5

Op [datum overlijden tweede echtgenote]is [tweede echtgenote van de erflater] (de tweede echtgenote van de erflater) overleden.

2.1.6

Op [datum] is de erflater overleden.

2.1.7

Op [datum] is [dochter van de erflater] (dochter van de erflater) overleden.

2.1.8

Op [datum] is [eerste echtgenote van de erflater] (de eerste echtgenote van de erflater) overleden.

2.1.9

Op [datum] is [dochter van de erflater II] (dochter van de erflater) overleden.

2.2

In dit geding hebben de drie huidige appellanten en ook

[dochter van de erflater II] bij inleidend verzoekschrift van 17 mei 2011 het GEA verzocht over te gaan tot de vereffening van de nalatenschap van de erflater, een vereffenaar te benoemen die in de plaats van de beide huidige geïntimeerden kan optreden, voor zover nodig een boedelnotaris te benoemen en een boedelbeschrijving op te maken.

[dochter van de erflater II] is in de loop van het geding in eerste aanleg overleden. Bij akte van 5 maart 2012 heeft de toenmalige gemachtigde van de drie huidige appellanten en van [dochter van de erflater II] bericht dat de procedure werd voortgezet door uitsluitend de drie huidige appellanten.

Bij pleidooi in eerste aanleg hebben de drie huidige appellanten hun eis gewijzigd tot, samengevat weergegeven, het volgende:

a. bevel tot verdeling van de nalatenschap van de erflater;

b. benoeming van een vereffenaar die in de plaats van de beide huidige geïntimeerden kan optreden;

c. hoofdelijke veroordeling van beide huidige geïntimeerden tot betaling van NAf 300.000,- en van NAf 180.000,-;

d. machtiging van de drie huidige appellanten tot het namens de erfgenamen aanvragen van verlenging van het recht op erfpacht op het perceel

[woonhuis] #1, taxatie van de daarop gebouwde woning, verkoop van de woning, gelijkelijke verdeling van de verkoopopbrengst onder de drie huidige appellanten en de beide huidige geïntimeerden met verrekening van de door de huidige appellanten gedane uitgaven betreffende water en elektra, grondbelasting, taxatie en schoonmaak;

e. verklaring voor recht dat het testament rechtsgeldig is en dat

[naam echtgenoot van de dochter van de erflater II] ] uitgesloten is van de boedelverdeling.

2.3

Het GEA heeft bij tussenvonnis van 3 november 2014 de zaak naar de rol verwezen voor de indiening van een recente verklaring van erfrecht.

Bij het thans bestreden eindvonnis van 21 september 2014 heeft het GEA, samengevat weergegeven, mr. P. van de Laarschot, advocaat in Curaçao, benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van de erflater en het meer of anders gevorderde afgewezen. Daartegen is het hoger beroep gericht.

2.4

De grieven richten zich onder meer tegen de beslissing om een vereffenaar te benoemen. Volgens de appellanten heeft hun voormalige gemachtigde buiten hen om hierom verzocht. Wat daarvan zij, het staat appellanten vrij om in hoger beroep een in eerste aanleg ingestelde vordering of verzoek geheel of gedeeltelijk in te trekken. Nu in hoger beroep geen verzoek meer voorligt om een vereffenaar te benoemen en het Hof slechts op verzoek tot een dergelijke benoeming kan overgaan (zie art. 4:203 en 4:204 BW), dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd voor zover daarbij een vereffenaar is benoemd. Het Hof zal dat in dit vonnis doen.

2.5

Voorshands oordeelt het Hof als volgt. Bij inleidend verzoekschrift is een verklaring van erfrecht (zie art. 4:188 BW) van 4 juni 1986 betreffende de erflater overgelegd. Hierin is vermeld:

"Derhalve zijn ingevolge het wettelijk erfrecht van de Nederlandse Antillen, de enige erfgenamen van de gehele nalatenschap van erflater, zijn zeven kinderen, ieder voor één/zevende gedeelte, hebbende erflater, voorzover kon worden nagegaan, geen andere afstammelingen achtergelaten."

Twee van deze zeven kinderen van de erflater, namelijk

[dochter van de erflater] en [dochter van de erflater II], zijn overleden nadat de verklaring van erfrecht is opgesteld, zonder dat de nalatenschap van de erflater is verdeeld. Dit resulteert erin:

a. dat het erfdeel dat volgens de verklaring van 4 juni 1986 toekomt aan

[dochter van de erflater], thans toekomt aan de gezamenlijke erfgenamen van [dochter van de erflater]; en b. dat het erfdeel dat volgens de verklaring van 4 juni 1986 toekomt aan [dochter van de erflater II], thans toekomt aan de gezamenlijke erfgenamen van [dochter van de elflater II].

Tot deze gezamenlijke erfgenamen van [dochter van de erflater] en die van [dochter van de erflater II] kunnen ook anderen behoren dan de huidige appellanten en geïntimeerden. Die anderen delen dan ook mee in de nalatenschap van de erflater. Dit volgt uit het systeem van de wet. Geen enkele bepaling uit het testament van de erflater staat daaraan in de weg.

De stelling van appellanten dat de vijf nog in leven zijnde kinderen van de erflater ieder gerechtigd zijn tot één/vijfde gedeelte van de nalatenschap van de erflater, moet dus als in strijd met het recht worden verworpen.

Ad a. In verband met het overlijden van [dochter van de erflater] is een verklaring van erfrecht van 31 december 1991 in het geding gebracht (productie 7 bij inleidend verzoekschrift; zie art. 4:188 BW). Hierin is vermeld dat zij is overleden zonder gehuwd te zijn geweest, zonder nakomelingen achter te laten en zonder bij testament over haar nalatenschap te beschikken.

Dit leidt in voornoemde verklaring van erfrecht tot de volgende conclusie:

"dat erflaatster (...) ingevolge de wet tot haar enige erfgenamen heeft nagelaten haar moeder mevrouw [EERSTE ECHTGENOTE VAN DE ERFLATER] (...), voor een/vierde onverdeeld aandeel, mevrouw [APPELLANT 1], mevrouw [DOCHTER VAN DE ERFLATER II], mevrouw [APPELLANT 2], en mevrouw [APPELLANT 3] (...), ieder voor vijftien/zesennegentigste onverdeeld aandeel en de heren [GEÏNTIMEERDE 1] en [GEÏNTIMEERDE 2] (...), ieder voor een/zestiende onverdeeld aandeel (...)"

Twee van de in deze verklaring als erfgenamen genoemde personen zijn

na 31 december 1991 overleden, namelijk [eerste echtgenote van de erflater] en [dochter van de erflater II]. Dat betekent dat hun erfgenamen meedelen in de nalatenschap van [dochter van de erflater] en via deze weg ook in de nalatenschap van de erflater.

Ad b. In verband met het overlijden van [dochter van de erflater II] is geen verklaring van erfrecht in het geding gebracht. Wel is een geschrift met inlichtingen uit de Burgerlijke Stand en de Basisadministratie Persoonsgegevens van Curaçao van 18 september 2012 overgelegd (bijlage 5 bij de in eerste aanleg ingediende pleitnota). Hierin staat vermeld dat [dochter van de erflater II] op 17 december 1998 in het huwelijk is getreden met [naam echtgenoot van de dochter van de erflater II] ] en dat uit dit huwelijk, voor zover na te gaan, geen kinderen zijn geboren. Ook heeft appellante 1 een overlijdensakte van [dochter van de erflater II] overgelegd, waarin [naam echtgenoot van de dochter van de erflater II] ] als echtgenoot van de overledene wordt genoemd. Aangenomen moet daarom worden dat [dochter van de erflater II] ten tijde van haar overlijden gehuwd was met [naam echtgenoot van de dochter van de erflater II] ], en dat [naam echtgenoot van de dochter van de erflater II] ] daarom (enige) erfgenaam is van [dochter van de erflater II], die op haar beurt erfgename is van de erflater, en dat [naam echtgenoot van de dochter van de erflater II] ] via die weg meedeelt in de nalatenschap van de erflater. Bepaling IV in het testament van erflater staat daaraan niet in de weg. De daar bedoelde gemeenschap van goederen betreft de (eventuele) huwelijksgoederengemeenschap. De omstandigheid dat het erfdeel van [dochter van de erflater II] niet in een eventuele huwelijksgoederengemeenschap met [naam echtgenoot van de dochter van de erflater II] ] is gevallen, staat er niet aan in de weg dat [naam echtgenoot van de dochter van de erflater II] ] als erfgenaam van [dochter van de erflater II] meedeelt in de nalatenschap van de erflater.

2.6

Om voldoende zekerheid te verkrijgen over de vraag wie tot welk deel meedeelt in de nalatenschap, is het nodig dat appellanten een recente verklaring van erfrecht in het geding brengen (zoals ook het GEA heeft verzocht). Appellanten zullen in de gelegenheid worden gesteld dat alsnog bij akte te doen. Indien een door appellanten aangezochte notaris een verklaring van erfrecht opstelt waarmee appellanten het niet eens zijn, doen zij er verstandig aan die verklaring van erfrecht toch in het geding te brengen en hun bezwaren ertegen aan te voeren in hun akte. Het Hof zal dan over die bezwaren oordelen. Indien zij weigeren een verklaring voor erfrecht over te leggen, omdat zij het over de inhoud daarvan niet eens kunnen worden met de notaris, kan het Hof de verdeling niet vaststellen en dient het verzoek om verdeling te worden afgewezen.

2.7

Zoals het GEA ook terecht heeft overwogen, dienen, indien uit de over te leggen recente verklaring voor erfrecht blijkt dat er meer erfgenamen zijn dan thans in het geding zijn opgeroepen, ook die erfgenamen in deze procedure te worden opgeroepen.

2.8

Nu nog niet duidelijk is wie de erfgenamen zijn en wat de eventueel niet of niet correct opgeroepen erfgenamen zouden vinden van verkoop van de woning aan de [woning ] #1, ziet het Hof thans geen voldoende grond voor een machtiging aan appellanten om de woning aan [woning ] #1 te verkopen.

Hierover kan wellicht in een later stadium anders worden geoordeeld. In elk geval zal de verdeling van de verkoopopbrengst dan via een notaris dienen te geschieden.

2.9

Het is het Hof niet duidelijk welke vermogensbestanddelen volgens appellanten tot de nalatenschap behoren. Bij de memorie van grieven hebben appellanten in dat verband verwezen naar een productie 2, maar het Hof heeft bij die memorie geen productie aangetroffen die daar enig licht op werpt.

Het Hof wijst er overigens op dat stellingen zoals verwoord onder 4 van de memorie van grieven (over het rechttrekken van onrechtmatig verkregen gelden), onvoldoende specifiek zijn om tot enige toewijzing in rechte te kunnen leiden, terwijl de stellingen ook niet of onvoldoende duidelijk met bewijsstukken zijn onderbouwd. Gelet hierop verdient het overweging dat appellanten zich bij het vervolg van deze procedure laten bijstaan door een advocaat of andere rechtsbijstandsverlener. Deze kan dan een overzicht maken van de nalatenschap en een concreet voorstel tot verdeling uitwerken. Overigens kan een notaris of een vereffenaar in dit verband ook goede diensten bewijzen om deze langlopende zaak (de erflater is meer dan dertig jaar geleden overleden) tot een goede oplossing te brengen. Deze functionarissen hebben (anders dan een rechtsbijstandsverlener) weliswaar niet de taak eenzijdig de belangen van appellanten te behartigen, maar zij zijn onpartijdig, onafhankelijk, deskundig en professioneel.

Wellicht is het, indien appellanten zich met een rechtsbijstandverlener tot een notaris wenden, zelfs niet nodig dat deze procedure wordt vervolgd.

2.10

Indien appellanten de procedure bij het Hof wel willen vervolgen, komt het zinvol voor op enig moment een meervoudige comparitie te gelasten. Dat heeft echter pas zin als er een recente verklaring van erfrecht voorhanden is. Thans zal het Hof daarom volstaan met een verwijzing naar de rol.

B E S L I S S I N G

Het Hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover mr. Van de Laarschot daarbij is benoemd tot vereffenaar;

verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 13 september 2016 om appellanten in de gelegenheid te stellen een recente verklaring van erfrecht ter zake van de nalatenschap van de erflater in het geding te brengen (zie rov. 2.6);

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en D. Radder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 16 augustus 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature