Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Politieagent veroordeeld voor valsheid in geschrifte

Uitspraak



Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-003892-13

Uitspraak : 6 juni 2014

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 19 november 2013 in de strafzaak met parketnummer 03-866116-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1961],

wonende te [adres].

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - valsheid in geschrift veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van twee jaren.

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen vervangende hechtenis.

Namens verdachte is primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair vrijspraak bepleit. Indien het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, is primair verzocht om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen en subsidiair om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd. Gewijzigd zijn de delictsperiode en de plaats delict.

Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:

hij in het tijdvak van 28 augustus 2012 tot en met 30 augustus 2012 te Stein, althans in het arrondissement Limburg, in elk geval in Nederland een (gedeelte van een) proces-verbaal bevindingen, genummerd 2012090064-50 - zijnde een door hem, verdachte, en/of andere(n) opsporingsambtenaren en/of verbalisanten opgemaakt geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte valselijk (digitaal) wijzigingen op pagina 2 in genoemd proces-verbaal aangebracht en/of (vervolgens) deze gewijzigde versie geprint en/of (vervolgens) pagina 2 van de oorspronkelijke versie van genoemd proces-verbaal verwijderd en/of (vervolgens) pagina 2 van de gewijzigde versie in de oorspronkelijke versie van genoemd proces-verbaal gevoegd, terwijl hij, verdachte, deze wijziging(en) niet ter accordering en/of ondertekening heeft voorgelegd aan de medeverbalisanten van genoemd proces-verbaal, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman, op gronden zoals verwoord in de overgelegde pleitnota, het volgende aangevoerd. De beslissing om alleen verdachte te vervolgen en niet ook [medeverbalisant], de medeverbalisant die de wijzigingen in het proces-verbaal heeft gezien en heeft goedgekeurd, levert een zodanig ernstige schending van het gelijkheidsbeginsel en daarmee van de goede procesorde op dat zulks dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Het hof overweegt als volgt.

Het verweer berust op de veronderstelling dat de strafrechtelijke positie van de verdachte en [medeverbalisant] gelijk is. Deze veronderstelling is echter niet juist. Het hof stelt vast dat het handelen van verdachte wezenlijk anders is geweest dan het handelen van de [medeverbalisant]. [medeverbalisant] heeft immers geen proces-verbaal aangepast noch de oorspronkelijke bladzijde 2 van het origineel vervangen door de aangepaste bladzijde 2. De wijzigingen zijn eigenhandig, op zijn eigen initiatief en uitsluitend door de verdachte aangebracht en aan de papieren versie van het originele proces-verbaal toegevoegd. [medeverbalisant] heeft enkel de gewijzigde tekst gelezen “ter goedkeuring” (verklaring [medeverbalisant], dossierpagina 38). Reeds daarom kan niet worden gesproken van gelijke of sterk vergelijkbare gevallen. Dat [medeverbalisant] van de door verdachte aangebrachte wijzigingen op de hoogte was, doet hieraan niet af.

Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij in het tijdvak van 28 augustus 2012 tot en met 30 augustus 2012 te Stein een proces-verbaal bevindingen, genummerd 2012090064-50 - zijnde een door hem, verdachte, en andere opsporingsambtenaren opgemaakt geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - heeft vervalst, immers heeft verdachte valselijk (digitaal) wijzigingen op pagina 2 in genoemd proces-verbaal aangebracht en vervolgens deze gewijzigde versie geprint en vervolgens pagina 2 van de oorspronkelijke versie van genoemd proces-verbaal verwijderd en vervolgens pagina 2 van de gewijzigde versie in de oorspronkelijke versie van genoemd proces-verbaal gevoegd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de

feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman - voor zover thans van belang en op gronden zoals verwoord in de overgelegde pleitnota - kort gezegd het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van vervalsen, nu de door verdachte aangebrachte wijzigingen geen onwaarheden bevatten. Voorts heeft verdachte geen oogmerk van misleiding gehad, doch juist een oogmerk van juiste en integere informatieverstrekking aan het openbaar ministerie.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast.

- Er vindt door het [team], waar verdachte deel van uitmaakte, op

28 augustus 2012 een aantal aanhoudingen plaats, die dezelfde dag worden gerelateerd in een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2400 20122090064-50. Dit is het in de tenlastelegging bedoelde proces-verbaal, gedateerd op 28 augustus 2012 en ondertekend door vijf verbalisanten onder wie [medeverbalisant] (als eerste ondertekenaar) en verdachte.

Door verdachte is bij de aanhoudingen enig geweld gebruikt, met name tegen de verdachte [naam 1]. Verdachte heeft dit geweld gemeld bij zijn superieuren, met name de hulpofficier van justitie inspecteur [inspecteur] en dit geweld is gerelateerd in het reeds genoemde proces-verbaal. Door een andere aangehouden verdachte, [naam 2], wordt ook melding gemaakt van enig geweld, gepleegd door verdachte. Hiervan heeft verdachte geen melding gemaakt in het proces-verbaal, naar verdachte heeft verklaard omdat het een lichte tik was die hij niet ziet als geweld. [inspecteur] heeft nog aan verdachte gevraagd of deze nader wilde relateren met betrekking tot het gebruikte geweld - naar later blijkt ten aanzien van de verdachte [naam 2] - maar verdachte heeft verklaard dat hij dit begreep als betrekking hebbend op het geweld tegen [naam 1] waarover hij reeds had gerapporteerd.

Op 30 augustus 2012, na een dag verlof, bekijkt verdachte in het digitale systeem het opgemaakte proces-verbaal nogmaals omdat hij meent dat [inspecteur] mogelijk nog zal ingaan op de zaak [naam 1]. Omdat verdachte van oordeel is dat hetgeen rondom de wederspannigheid van [naam 1] niet zorgvuldig genoeg in het proces-verbaal is opgenomen, vult hij het proces-verbaal in het digitale systeem op dat punt aan.

Verdachte kijkt vervolgens waar het originele ondertekende proces-verbaal is. Dit proces-verbaal blijkt zich nog in de map bij de dossiersamensteller te bevinden. De dossiersamensteller is niet aanwezig en verdachte, die, zoals later blijkt ten onrechte, denkt dat het proces-verbaal nog niet is ingestuurd naar het openbaar ministerie, vervangt de bladzijde met de oude tekst in het proces-verbaal door de bladzijde met de door hem vervaardigde nieuwe tekst.

Verdachte heeft de veranderingen aan medeondertekenaar [medeverbalisant], die aanwezig was bij de wederspannigheid van [naam 1], laten zien.

Het gaat om de volgende cursief gezette aanvulling. Na de zin “Ik, [medeverbalisant] kreeg de verdachte (hof: [naam 1]) niet uit het voertuig op dat moment.”, zijn toegevoegd de volgende zinnen: “Ik schreeuwde dat hij zich niet moest verzetten en dat ik anders geweld zou gebruiken. Ik zag dat hij zich schrap zette door zich uit te strekken in zijn autostoel, waardoor ik hem niet uit de stoel kreeg. Ik, [verdachte], hoorde mijn collega [medeverbalisant] schreeuwen tegen de verdachte dat hij zich niet moest verzetten en mee moest werken.[ Ik, (…), zag dat mijn collega [medeverbalisant] de verdachte niet terstond onder controle kreeg] doordat deze zich verzette.”

Voorts is de volgende cursief gezette wijziging aangebracht. De oorspronkelijke passage “Ik (hof: [verdachte]) ] gaf de verdachte (hof: [naam 1]) derhalve één (1) vuistslag in zijn gelaat. Ik, [medeverbalisant] voelde direct hierna dat de verdachte zijn verzet staakte en mee werkte.” is gewijzigd in:

“Ik (hof: [verdachte]) gaf de verdachte (hof: [naam 1]) derhalve één (1) vuistslag in zijn gelaat. Wij, verbalisanten zagen dat de verdachte hierna zijn verzet staakte en mee werkte.”

De eerste vraag waar het hof zich voor gesteld ziet, is of sprake is geweest van vervalsen als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof beantwoord deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt. Verdachte heeft aan een door verschillende verbalisanten op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt en op 28 augustus 2012 ondertekend proces-verbaal op 30 augustus 2012 eigenhandig iets wezenlijks toegevoegd waardoor de oorspronkelijke inhoud van het proces-verbaal gewijzigd is. Dit levert naar het oordeel van het hof vervalsen op. Hierbij is niet van belang of de aanpassingen zelf al dan niet op waarheid berusten. Het gaat erom dat het oorspronkelijke geschrift als zodanig van inhoud is gewijzigd. Dát levert op het plegen van een materiële valsheid. Dat verdachte de wijzigingen aan [medeverbalisant] heeft laten zien en dat deze met de wijzigingen akkoord was, is dus niet van belang voor het antwoord op de vraag of het oorspronkelijke proces-verbaal is vervalst.

Voorts dient het hof de vraag te beantwoorden of de verdachte het voor bewezenverklaring van valsheid in geschrifte benodigde oogmerk van misleiding heeft gehad. Ook deze vraag wordt door het hof bevestigend beantwoord.

Met de wettelijke term oogmerk in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht – een geschrift vervalsen “met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken” – wordt bedoeld het oogmerk tot misleiding (aldus de Memorie van Toelichting, Smidt II, p. 254). Dit oogmerk behelst doelbewustheid. Dit houdt in dat het de bedoeling moet zijn geweest van de vervalser dat het vervalste geschrift zou worden gebruikt als echt en onvervalst.

Het was de bedoeling van de verdachte, zo heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, dat het door hem gewijzigde proces-verbaal door anderen als echt en onvervalst zou worden gebruikt. Door aldus te handelen, heeft verdachte de indruk gewekt dat er immer één oorspronkelijk proces-verbaal is geweest – namelijk het proces-verbaal zoals dat tot stand was gekomen na de door verdachte aangebrachte wijzigingen – dat als origineel proces-verbaal heeft te gelden. Hiermee staat naar het oordeel van het hof het oogmerk van misleiding vast.

Het hof ziet in het feit dat de verdachte de in zijn ogen waarheidsgetrouwe aanpassingen van het oorspronkelijke proces-verbaal niet heeft neergelegd in een aanvullend proces-verbaal, op te maken en te ondertekenen door hemzelf en [medeverbalisant] als de verbalisanten op wier bevindingen de aanpassingen betrekking hadden, een aanwijzing dat de verdachte minst genomen niet de aandacht wilde vestigen op deze aanpassingen.

Het hof verwerpt het verweer.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

valsheid in geschrift,

strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Gelet op de ernst van het feit ziet het hof geen termen aanwezig om over te gaan tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zoals bepleit door de advocaat van de raadsman.

De verdachte, een politieambtenaar, heeft in een - naar hij meende nog niet aan het openbaar ministerie ingestuurd - op ambtseed/ambtsbelofte door meerdere verbalisanten opgemaakt en ondertekend proces-verbaal wijzigingen aangebracht, met het oogmerk dat proces-verbaal door anderen als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Dit is een ernstig feit. Het is in het Nederlandse strafrecht immers van groot belang dat de procespartijen en de rechter en meer in het algemeen de samenleving er op moeten kunnen vertrouwen dat processen-verbaal, gelet op hun bijzondere bewijswaarde, nauwgezet en naar waarheid zijn opgemaakt. Het op eigen houtje aanpassen van een proces-verbaal zonder dat blijkt dat het proces-verbaal is aangepast, schendt dit vertrouwen. Verdachte had ervoor kunnen kiezen om een aanvullend proces-verbaal op te maken, maar heeft dat niet gedaan.

De ernst van het feit weegt voor het hof zwaarder dan de omstandigheid dat verdachte (slechts) waarheden aan het proces-verbaal heeft toegevoegd.

Nu het hof niet kan vaststellen dat de verdachte onwaarheden heeft toegevoegd aan het proces-verbaal, ziet het geen aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen.

Naar het oordeel van het hof kan evenwel niet worden volstaan met een voorwaardelijke (werk)straf, zoals door de verdediging bepleit. Nu verdachte echter al behoorlijk gestraft is door zijn eigen organisatie - verdachte is in afwachting van deze procedure vanuit een rechercheursfunctie overgeplaatst naar een baliefunctie - en andere (disciplinaire) maatregelen tegen hem niet ondenkbaar zijn, zal het hof aan de verdachte een lagere werkstraf opleggen dan door de advocaat-generaal gevorderd. Het hof zal aan de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van dertig uren opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.

Aldus gewezen door

mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,

mr. N.J.M. Ruyters en mr. T. Kooijmans, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. C.C. Silanoe-Lemmers, griffier,

en op 6 juni 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. Kooijmans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature