Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

asbest, mesothelioom, werkgeversaansprakelijkheid

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector handel

Zaaknummer : 200.009.997/01

Rolnummer rechtbank : 806623 CV EXPL 07-15427

arrest van de negende civiele kamer d.d. 22 december 2009

inzake

[appellante]

wonende/gevestigd te Capelle aan den IJssel,

appellant,

hierna te noemen: [appellante],

advocaat: mr. E. Grabandt te 's-Gravenhage,

tegen

Garage Goudriaan B.V.,

gevestigd te Capelle aan den IJssel,

geïntimeerde,

hierna te noemen: Goudriaan,

advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 12 juni 2008 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van

3 april 2008 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellante] vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft Goudriaan de grieven bestreden. Partijen hebben schriftelijk gepleit. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.1 [appellante] was partner van de heer [partner], geboren op 22 juni 1951 en overleden op 21 oktober 2004 (hierna: Laetemia). [appellante] is bevoegd tot het instellen van de in het geding zijnde vorderingen en treedt in deze procedure zowel voor zichzelf op als ook in haar hoedanigheid van erfgename van Laetemia.

2.2 Laetemia is in 1969 en 1970 als automonteur in dienst van Goudriaan werkzaam geweest. Laetemia is in de uitvoering van zijn werkzaamheden voor Goudriaan blootgesteld aan witte asbest. Onderdeel van zijn werk was het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan remvoeringen en koppelingsplaten. Deze remvoeringen (frictiemateriaal) en koppelingsplaten bevatten witte asbest. Bij het schoonmaken van remvoeringen werd het asbeststof weggeblazen of met een kwast verwijderd.

2.3 Goudriaan heeft in 1969 en/of 1970 geen specifieke maatregelen getroffen in verband met de blootstelling aan (witte) asbest.

2.4 Laetemia is op 21 oktober 2004 aan de gevolgen van een mesothelioom overleden.

2.5 In eerste aanleg heeft [appellante] (i) een verklaring voor recht gevorderd dat Goudriaan jegens Laetemia en [appellante] verwijtbaar tekort is geschoten, althans jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld en daardoor jegens [appellante] schadeplichtig is geworden, en gevorderd dat Goudriaan wordt veroordeeld tot betaling aan [appellante] van (ii) een immateriële schadevergoeding van € 60.000,-- , (iii) een vergoeding van de materiële schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, (iv) een vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 2.115,03, (v) alle vergoedingen te vermeerderen met rente, en (vi) de proceskosten.

2.6 De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.

3. De grieven richten zich tegen het oordeel dat Goudriaan heeft voldaan aan haar zorgplicht ex artikel 7:658 lid 1 BW en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4. Uit het hetgeen hiervoor sub 2.2 tot en met 2.4 is overwogen volgt dat Goudriaan jegens Laetemia aansprakelijk is tenzij zij aantoont dat zij de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht is nagekomen. Dat Laetemia ( mogelijk ) ook bij andere werkgevers aan witte asbest is blootgesteld staat gezien het bepaalde in artikel 6:99 BW (alternatieve aansprakelijkheid) niet aan aansprakelijkheid van Goudriaan in de weg.

5. [appellante] stelt dat er in de wetenschap in 1969/1970 consensus was dat asbest levensgevaarlijk was. Aan de gevaren van asbest is in de publiciteit veel aandacht gegeven. Die gevaren waren algemeen bekend en moesten dus ook bij Goudriaan bekend zijn. In die periode werd geen onderscheid gemaakt tussen de gevaren van de verschillende soorten asbest: alle soorten asbest werden levensgevaarlijk geacht. Goudriaan heeft zijn onderzoeksplicht naar het treffen van veiligheidsmaatregelen verzaakt. Goudriaan had tegen de gevaren van het werken met asbest veiligheidsmaatregelen moeten treffen en voor die gevaren moeten waarschuwen. Daarmee had het risico op het ontstaan van een mesothelioom verminderd kunnen worden. Goudriaan heeft dit nagelaten, zodat zij haar zorgplicht heeft verzaakt en dus aansprakelijk is, aldus nog steeds [appellante].

6. Goudriaan stelt dat in 1969/1970 de heersende opvatting was dat werken met witte asbest, anders dan het werken met blauwe en bruine asbest, niet levensgevaarlijk was. Voor automonteurs, zoals Laetemia, werd geen verhoogd risico op schade als gevolg van het werken met witte asbest gezien. Daar komt bij dat Laetemia slechts incidenteel reparaties behoefde te verrichten aan met witte asbest gevoerde remsystemen. Goudriaan was als klein bedrijf niet bekend met de status quo van wetenschappelijke opvattingen over het werken met witte asbest, nog behoefde zij daarmee bekend te zijn. Van Goudriaan mocht niet verlangd worden dat zij maatregelen zou treffen in verband met mogelijke blootstelling aan witte asbest, aldus nog steeds Goudriaan.

7. Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW rust op Goudriaan de bewijslast en daarmee het bewijsrisico ter zake van de juistheid van haar verweer. Met het oog op de omstandigheid dat het hier gaat om een situatie van thans (afgerond) veertig jaar geleden, mogen aan het bewijs geen hoge eisen worden gesteld. Voldoende voor het slagen van het verweer is dat Goudriaan aannemelijk maakt dat zij in die periode ervan mocht uitgaan dat de blootstelling van Laetemia aan asbeststof, mede gelet op de aard van de werkzaamheden van automonteur, geen risico voor mesothelioom, asbestose of longkanker opleverde (vergelijk HR 17 februari 2006, LJN: AU6927). Daarbij acht het hof het risico voor het ontstaan van asbestose of longkanker mede van belang nu dat risico, evenals het risico voor het ontstaan van mesothelioom, wordt bepaald door de blootstelling aan asbeststof. Om die reden mag ervan worden uitgegaan dat maatregelen tegen en waarschuwingen voor de gevaren van het werken met asbest, los van de soort asbest (wit, blauw of bruin), ook het risico voor het ontstaan van mesothelioom zouden hebben verminderd.

8. Gelet op een en ander heeft het hof behoefte aan nadere informatie van een deskundige. [appellante] heeft een notitie uit een andere procedure overgelegd over asbestblootstelling bij automonteurs, van de hand van dr . ir. A. Burdorf, gecertificeerd Arbeidshygiënist RAH, geregistreerd Epidemioloog B. Goudriaan heeft gesuggereerd

dr . ir. Burdorf zonodig (als deskundige) te bevragen. [appellante] heeft de specifieke deskundigheid van dr . ir. Burdorf niet gemotiveerd weersproken. Om die reden lijkt het het hof geraden om dr . ir. Burdorf als deskundige te benoemen. Daarbij wordt aangetekend dat het hof voorshands meent dat met één deskundige en de volgende vragen kan worden volstaan:

a. Werd naar heersende opvattingen in de wetenschap en techniek in de jaren 1969 en/of 1970, toegespitst op de garage/onderhoudsbranche voor vrachtauto’s, voor het vak van automonteur een significant verhoogd risico gezien voor het ontstaan van mesothelioom, asbestose of longkanker?

b. Indien vraag a. bevestigend wordt beantwoord: werd naar heersende opvattingen in de wetenschap en techniek in de jaren 1969 en/of 1970, toegespitst op de garage/onderhoudsbranche voor vrachtauto’s, het nemen van veiligheidsmaatregelen noodzakelijk geacht, en zo ja: welke?

c. Zijn er naar uw expertise andere feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een juiste beoordeling van deze zaak?

9. Het hof acht het passend om het te betalen voorschot te baseren op de kostenraming van de deskundige en te bepalen dat dit voorschot door Goudriaan zal moeten worden betaald, nu op haar de bewijslast en daarmee het bewijsrisico ter zake van de juistheid van haar verweer rust.

10. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich omtrent hetgeen sub 8 en 9 is overwogen uit te laten, eerst Goudriaan, daarna [appellante]. Het hof geeft partijen om redenen van proceseconomie in overweging een en ander vooraf met elkaar af te stemmen en zo mogelijk tot een eensluidend standpunt te komen.

11. Het hof zal verder iedere beslissing aanhouden.

Beslissing

Het hof:

- verwijst de zaak naar de rol van 26 januari 2010 voor het nemen van een akte, als bedoeld sub 10., aan de zijde van Goudriaan;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, M.H. van Coeverden en

V. Disselkoen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2009 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature