Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Voorzieningenrechter schort ontslagbesluit van bestuurder op. De vennootschap heeft een bijzondere zorgvuldigheid in acht te nemen ten aanzien van een minderheidsaandeelhouder. Meerderheidsaandeelhouders hebben in strijd gehandeld met deze norm en zijn er in toenemende mate toe overgegaan om de minderheidsaandeelhouder op een zijspoor te rangeren. Recht op informatie (2:217 BW, 843a Rv).

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht

Sectie handel en insolventie

Locatie Alkmaar

NMB/AS

zaaknummer / rolnummer: C/14/144355 / KG ZA 13-81

datum: 11 april 2013

Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding

in de zaak van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[bedrijfsnaam eiser 1],

gevestigd te Hoorn,

2. [naam eiser 2],

wonend te Zwaag,

eisers bij dagvaarding van 15 maart 2013,

advocaat: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[bedrijfsnaam gedaagde 1],

gevestigd te Bergen,

gedaagde,

2. [naam gedaagde 2],

wonend te Bergen,

gedaagde,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MAKE MY DAY BV,

gevestigd te Heiloo,

gedaagde,

4. [naam gedaagde 4],

wonend te Heiloo,

gedaagde,

advocaten: mrs. R.N. de Jong en P. Roorda te Amsterdam,

5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MANESCHIJN HOLDING B.V.,

gevestigd te Spanbroek,

gedaagde,

6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

OOGCENTRUM NOORDHOLLAND B.V.,

gevestigd te Heerhugowaard,

gedaagde,

advocaat: mr. A.S.K. Terng te Almere.

Eisers worden hierna tezamen respectievelijk aangeduid als [eisers] en gedaagden als [gedaagden] en MH c.s.. Partijen worden waar nodig afzonderlijk aangeduid als WCC en [eiser 2], [gedaagde 1], [gedaagde 2], Make my Day, [gedaagde 4], MH en OCN. De vennootschappen WCC, [gedaagde 1] en Make my Day zullen waar mogelijk ook gezamenlijk met de achterliggende natuurlijke persoon worden aangeduid met de naam van de betreffende natuurlijke persoon.

1. Het verloop van het geding

Ter terechtzitting van 25 maart 2013 zijn verschenen [eiser 2], mede namens WCC, bijgestaan door mrs. R.J.A. Bron-Slis en mr. A.P. Macro te Amsterdam, en voorts [gedaagde 2] en [gedaagde 4], mede namens [gedaagde 1] en Make my Day, bijgestaan door mrs. R.N. de Jong en P. Roorda te Amsterdam, en voor MH en OCN is verschenen mr. A.S.K. Terng te Almere.

[eisers] hebben ter zitting gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding, die in kopie aan dit vonnis is gehecht, met dien verstande dat zij hun eis hebben gewijzigd als gevolg van het op 21 maart 2013 genomen besluit tot ontslag van [eiser 2] als bestuurder van MH.

[gedaagden] en MH. c.s. hebben de vordering bestreden.

De advocaten hebben de standpunten van partijen nader uiteen gezet, mrs. Bron-Slis en De Jong mede aan de hand van pleitnota's die zij hebben overgelegd.

Na verder debat hebben partijen de stukken - te weten van de zijde van [eisers] de dagvaarding en in totaal 50 producties en van de zijde van [gedaagden] in totaal 30 producties - overgelegd en om vonnis gevraagd.

2. Uitgangspunten

2.1. [eiser 2], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] zijn oogartsen. In 2008 hebben zij besloten een specialistisch oogcentrum op te zetten en de Stichting Oog voor Zorg opgericht, gevestigd te Heerhugowaard (verder: de Stichting). [eiser 2], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] zijn gezamenlijk de bevoegde bestuurders van de Stichting. De Stichting beschikt over de benodigde vergunning onder de Wet Toelating Zorginstellingen om rechtsgeldig medisch specialistische zorg in dagbehandelingen aan te bieden. De Stichting kent een Raad van Toezicht, bestaande uit drie leden.

2.2. In februari 2010 hebben [eiser 2], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] Oogcentrum Noordholland geopend. Het Oogcentrum wordt als onderneming gedreven door OCN. De Stichting is de vergunninghouder en sluit de zorgovereenkomsten met de zorgverzekeraars en de

behandelovereenkomsten met de patiënten af. De feitelijke leverancier van de

zorg is OCN. De Stichting heeft daartoe een uitbestedingsovereenkomst

gesloten met OCN. [eiser 2], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben een dienstverband met MH. MH houdt 99,9 procent van de aandelen in OCN.

2.3. [eiser 2], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] zijn via hun persoonlijke vennootschappen (respectievelijk WCC, [gedaagde 1] en Make my Day) ieder voor een gelijk deel indirect eigenaar van het bedrijf. Zij houden ieder 1/3 van de aandelen in de houdstermaatschappij MH en de overige 0,01 % van de aandelen in OCN (ieder 1 aandeel).

2.4. [eiser 2], [gedaagde 2] en [gedaagde 4], en hun persoonlijke vennootschappen en MH (toen nog 'Oog voor Zorg Holding RV.' genaamd) hebben op 29 oktober 2009 een aandeelhoudersovereenkomst gesloten (verder: de aandeelhoudersovereenkomst). In die overeenkomst staat onder meer het volgende:

Artikel 4 Non concurrentie en Geheimhouding

1. Partijen komen onderling over en weer overeen dat zij (...) zonder

voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de andere partijen niet betrokken zijn, of

betrokken zullen zijn, bij de oprichting of vestiging van (...) een onderneming die zich bezig houdt met activiteiten en/of andere soortgelijke producten of diensten (...) dat concurrerend of vergelijkbaar is met of substitueerbaar is voor enig huidig product of dienst welke door de Vennootschap en/of haar huidige en/of toekomstige dochter- en/of zustervennootschappen worden geleverd, noch dat zij enig belang zullen

verwerven of houden in een joint venture of in een ander samenwerkingsverband met

enige onderneming welke direct of indirect concurrerende activiteiten ontplooit, heeft

ontplooid, of in de nabije toekomst zal ontplooien.

2. Behoudens voor zover wettelijk of anderszins vereist, zullen Partijen geen informatie

die betrekking heeft op een vertrouwelijk of geheim aspect van de Vennootschap direct

of indirect publiceren of anderszins voor derden toegankelijk maken, dan wel, ongeacht

of deze informatie vertrouwelijk dan wel geheim is enige lijst van afnemen of

leveranciers of andere informatie met betrekking tot afnemers of leveranciers of

personen of instanties die met de Vennootschap zaken doen of hebben gedaan direct of

indirect gebruiken, publiceren of anderszins voor derden toegankelijk maken.

3. Partijen komen overeen dat zij zich zullen onthouden, om cliënten/opdrachtgevers,

direct of indirect, in hun eigen belang of in het belang van derden te benaderen, teneinde

hen te bewegen de relatie met de Vennootschap en/of haar dochter- en/of

zustervennootschappen ten behoeve van een concurrerende onderneming te beëindigen

4. Onderhavig concurrentiebeding vervalt direct nadat de betreffende Aandeelhouder niet

langer aandeelhouder is van de Vennootschap. De geheimhoudingsplicht blijft bestaan.

5. Het concurrentiebeding en geheimhouding als verwoord in dit artikel onder lid 1 is

evenzeer van toepassing op de Aandeelhouders, leden van de directie, gevolmachtigden

en procuratiehouders en andere vertegenwoordigingsbevoegde (rechts)personen van de

Aandeelhouders, alsmede op alle huidige en toekomstige samenwerkingsvormen en/of

deelnemingen van deze rechtspersonen waarin zij enig belang hebben of verwerven.

6. De Aandeelhouders en de Vennootschap zien erop toe dat alle in dit artikel onder lid 4

genoemde (rechts)personen zich aan deze non-concurrentiebepaling en geheimhoudingsplicht conformeren.

7. Bij overtreding van het in dit artikel bepaalde, verbeurt de inbreukmakende Partij ten

gunste van de overige Partijen een zonder gerechtelijke tussenkomst direct opeisbare

boete van [euro] 40.000,- (zegge: veertig duizend euro) per overtreding. vermeerderd met

[euro] 5.000,- (zegge: vijf duizend euro) voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt,

onverminderd het recht van de wederpartij om integrale vergoeding te vorderen van

door haar deswege geleden schade, voor zover uitgaande boven bet bedrag van de

boete(s). (...) ".

Ook bevat de aandeelhoudersovereenkomst een bepaling dat voor de verkoop van het

Oogcentrum voorafgaande unanieme toestemming nodig is van de aandeelhouders (art. 5 lid 1 jo. lid 2 sub f) en voor het aangaan van samenwerking met een andere onderneming (art. 5 lid 1 jo. lid 2 sub g).

2.5. In maart 2012 hebben partijen een Beleidsplan 2012-2015 voor het Oogcentrum opgesteld. Daarin staat onder meer dat gezocht zal worden naar samenwerking met diverse partijen om bet oogheelkundig aanbod verder te optimaliseren. De samenwerkingsverbanden en partijen die men daarbij voor ogen had staan expliciet opgesomd in het Beleidsplan (p. 8 en 9).

2.6. Begin 2012 werd het Oogcentrum benaderd door Bergman Clinics B.V. (hierna: Bergman) in verband met een mogelijke samenwerking tussen het Oogcentrum en Bergman. Bergman is een medisch specialistische zorgaanbieder met zestien vestigingen verspreid over Nederland. Bergman is niet een van de kandidaten voor samenwerking als genoemd in het Beleidsplan.

2.7. Op 7 maart 2012 hebben [eiser 2], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] een kennismakingsgesprek met Bergman gevoerd. Daarna heeft nog een aantal oriënterende gesprekken plaatsgevonden. De interesse van Bergman bleek niet gericht op samenwerking maar op een overname van, althans het nemen van een meerderheidsbelang in, het Oogcentrum. Naar aanleiding daarvan stond [eiser 2] uitermate kritisch tegenover de belangstelling van Bergman.

2.8. [eiser 2] heeft zowel mondeling als schriftelijk zijn standpunten uiteen gezet tegenover [gedaagde 2] en [gedaagde 4]. In e-mailberichten van resp.11 mei 2012 en 26 juni 2012 schreef hij:

"4 juni (een voorgestelde datum voor een gesprek met Bergman, voorzieningenrechter) lijkt mij geen goede optie omdat:

Ten eerste ik mijn aandelen niet ga verkopen aan Bergman Clinics of welke andere partij dan ook. Ten tweede omdat wij nog met elkaar in overleg zijn op welke manier wij de eventuele samenwerking met Bergman Clinics aan zouden willen gaan.

Deze gesprekken zijn nog niet afgerond."

en

"Voorts ben ik van mening dat jullie onze onderhandelingspositie voor de samenwerking met de Bergman kliniek ernstig ondermijnen door nu wederom gesprekken te voeren. Ik distantieer mij dan ook volledig van deze gesprekken. Ik ben niet voortijdig gekend in dit gesprek anders dan op

vrijdag jl. en had al een verplichting op het OCNH om voorlichting te geven.

Het was dus onmogelijk voor mij om te participeren in het gesprek had ik dat gewild. Jullie kennen mijn overdenkingen aangaande de samenwerking. Hopelijk kunnen jullie deze ook voldoende respecteren. Ik heb al eerder aangegeven en zal dat nu nogmaals herhalen dat ik niet instem met verkoop van mijn aandelen en dat ik tevens op dit moment geen enkel toegevoegde waarde zie in de mogelijke samenwerking met de Bergman groep"

2.9. [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben er bij [eiser 2] op aangedrongen om toch verder met Bergman te overleggen. Tijdens een bespreking op 11 juli 2012 is door hen aan de orde gesteld dat er over en weer bedrijfsinformatie moest worden verstrekt en dat daarom een geheimhoudingsovereenkomst met Bergman diende te worden ondertekend.

2.10. [eiser 2] heeft bij e-mailbericht van 15 juli 2012 aan [gedaagde 2] en [gedaagde 4] geschreven:

"De afgelopen dagen heb ik de bespreking van woensdag 11 juli vele malen de revue laten passeren. Ik ben ondanks de positieve besprekingen tot op heden niet van plan mijn aandelen te verkopen.

Het tekenen van een geheimhoudingsovereenkomst dan wel een intentieverklaring zal ik dan ook niet doen. Dit betekent ondermeer dat er nog geen bedrijfsinformatie voorgelegd kan worden aan Bergman."

Bij dit laatste e-mail bericht is een bijlage gevoegd waarin [eiser 2] zijn standpunt nader uiteen zet. Daarin staat onder meer:

"Vanaf het begin heb ik aangegeven niet over te willen gaan tot een aandelenverkoop. In onze Aandeelhoudersovereenkomst wordt vermeld dat een aandelenverkoop in unanimiteit genomen moet worden. (...)

Met dit schrijven wil ik aangeven dat ik vooralsnog geen intentieverklaring dan wel geheimhoudingsovereenkomst zal tekenen, zie hiertoe het onderwerp "stadium van onderhandelen". Hoewel de geschetste condities van samenwerking als interessant te bestempelen zijn.

In de afgelopen dagen heb ik mij verder verdiept in het al dan niet tekenen van een geheimhoudingsovereenkomst. In deze ben ik dan ook van mening dat ik daar nog niet aan toe ben. Er zijn nog een groot aantal activiteiten nader te analyseren. In het gesprek met [naam 1] en [naam 2] zijn wij hier door hen niet afdoende op gewezen. Onderstaand heb ik een summiere opsomming gemaakt van een aantal onderwerpen die wij nader moeten bestuderen.

Als bestuurders van het Oogcentrum is het uiteraard verstandig om ons te oriënteren. Na de verkennende gesprekken moeten wij in de AvA en in samenspraak met de Raad van Commissarissen een besluit nemen of er een samenwerking wordt aangegaan en/of wordt overgegaan tot een verkoop van aandelen. Er dient dan wel een unaniem besluit te zijn.

Indien overname het onderwerp wordt met daarbij de juiste condities, (...) stel ik voor om goed voorbereid aan de verdere gesprekken te beginnen (...)."

De bijlage bevat een stappenplan waarin onder meer een aantal juridische waarborgen wordt opgesomd.

2.11. Bij de gesprekken over Bergman waren ook twee vaste adviseurs van het Oogcentrum betrokken, te weten [naam 1] (accountant, verder te noemen [naam 1]) van Snits Advies B.V. en [naam 2] (fiscalist, verder te noemen [naam 2]). Op 17 juli 2012 hebben [naam 1] en [eiser 2] een telefoongesprek gevoerd. Hiervan heeft [naam 1] een kort verslag opgesteld waarin staat:

"[eiser 2] (voorzieningenrechter: [eiser 2]) maakt zich zorgen over het feit dat als hij een geheimhoudingsovereenkomst met Bergman ondertekent dat hij aan hen vast zit en eventuele onderhandelingen moet voortzetten en zich niet kan terugtrekken.

Heb hem uitgelegd dat hij zich altijd terug kan trekken (...)

[eiser 2] wil eigenlijk eerst een waardebepaling maken van de onderneming. Heb hem gezegd dat dit op zich natuurlijk prima kan maar dat je hier niet op hoeft te wachten. Pas als je iets tegen Bergman gaat zeggen over een eventuele aanbieding is het handig om voor jezelf een richtlijn te hebben. Vooraf is dit niet noodzakelijk.

Daarnaast wil [eiser 2] weten hoe het zit met eventuele te verstrekken gegevens aan Bergman. Hem aangegeven dat alleen een balans en winst- en verliesrekening, zonder toelichting naar mijn mening voldoende is om in eerste instantie te verstrekken.

[eiser 2] zal de geheimhoudingsovereenkomst gaan ondertekenen en heeft geen bezwaar tegen het overleggen van de summiere gegevens van de onderneming.

[eiser 2] wil nog met [naam 2] erbij om tafel. Heb hem aangegeven dat dit natuurlijk geen enkel [eiser 2]leem is en dat hij even met een voorstel moet komen omdat zijn agenda meestal de drukst bezette is van ons drieën."

2.12. In een e-mail van 2 augustus 2012 van [eiser 2] aan [naam 1] en [naam 2] staat:

"Nadat ik met jou gesproken heb [naam 1] heb ik nog intensief contact gehad met enkele leden van de Raad van Commissarissen. Ik heb zowel [gedaagde 2] (voorzieningenrechter: [gedaagde 2]) als [GEDAAGDE 4] (voorzieningenrechter: [gedaagde 4]) medegedeeld dat op advies van de RvC zo snel mogelijk een waardebepaling/een bod gedaan moet worden door Bergman. Ik heb eerder ook al aangegeven dat wij een aandeelhoudersovereenkomst hebben en dat ik daar op terug zou willen vallen indien collega's tot verkoop over zouden willen gaan. Dit uiteraard in wederkerigheid.

Jullie geven aan dat een getekende geheimhoudingsovereenkomst niet leidt tot een verplichting om te komen tot een overeenkomst. Een intentieovereenkomst heeft een meer dwingend karakter. Corrigeer me als dit onjuist is. Ik wil in een te tekenen overeenkomst met Bergman, ongeacht de status, ten allen tijde de mogelijkheid open houden om zonder opgaaf van redenen de besprekingen te kunnen afbreken zonder dat gehandeld wordt in strijd met de goede trouw. Dit dient juridisch afgestemd.

Conclusie

Zo snel mogelijk een waardebepaling laten uitvoeren zodat wij weten waar we over

praten bij een eventuele overname! Vervolgens onderling afstemmen of wij verder

willen spreken met Bergman en de overige condities nader bepalen.

Komende week is geheel volgeboekt met oogheelkunde en aansluitend ga ik op vakantie. Ik heb dan ook geen gelegenheid meer om met elkaar om de tafel te gaan."

2.13. [naam 1] en [naam 2] hebben op 3 augustus 2012 onder meer aan [eiser 2] geschreven:

"Alvorens er überhaupt een volgende stap gezet kan worden (en dus ook een waardebepaling) dient er wel eerst een geheimhoudingsverklaring worden getekend. Daarna kan Bergman pas gaan rekenen op basis van de gerealiseerde resultaten van jullie.

Op basis van een geheimhoudingsverklaring behoud je altijd de mogelijkheid om je terug te trekken. Echter vinden wij dat je dit tegenover jouw mede-aandeelhouders nimmer zonder opgaaf van gegronde redenen kan doen. Zo zijn jullie namelijk niet met elkaar in zee gegaan en naar onze beleving kan dit alleen maar op basis van goed onderbouwde argumenten.

Graag zien wij van jou een berichtje tegemoet dat er in deze fase verder gegaan kan worden met Bergman en dient de geheimhoudingsverklaring nog voor jouw vakantie door jou te worden ondertekend."

2.14. Tussen [eiser 2] en [naam 2] heeft op 3 augustus 2012 een telefoongesprek plaatsgevonden. [eiser 2] heeft dit gesprek zonder medeweten van [naam 2] opgenomen. [naam 2] heeft tijdens dat gesprek geprobeerd [eiser 2] over te halen om voor zijn vakantie de geheimhoudingsverklaring ten behoeve van Bergman te ondertekenen. [naam 2] heeft gezegd dat hij de tekst van de verklaring aan [eiser 2] zou toezenden en dat hij de week erna bij [eiser 2] zou langskomen om de overeenkomst door te nemen. [naam 2] heeft de tekst van de geheimhoudingsovereenkomst op 9 augustus 2012 aan [eiser 2] doen toekomen.

2.15. In deze periode waren [gedaagde 2] en [gedaagde 4] reeds met vakantie; zij waren niet op de hoogte van het e-mailverkeer tussen [eiser 2], [naam 1] en [naam 2].

2.16. [eiser 2] is op 11 augustus 2012 met vakantie gegaan. Na zijn terugkeer op 4 september 2012 heeft hij vernomen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] tijdens zijn afwezigheid de geheimhoudingsovereenkomst ten behoeve van Bergman hadden ondertekend, dat [naam 1] en [naam 2] de financiële bedrijfsgegevens van het Oogcentrum aan Bergman ter beschikking hadden gesteld en dat zij gesprekken met Bergman hadden gevoerd.

2.17. Bij brieven van 5 september 2012 heeft [eiser 2] aan [gedaagde 2] en [gedaagde 4] geschreven:

"Gisteren heb ik tot mijn verbazing en teleurstelling van jou en [gedaagde 2] vernomen dat op maandag 3 september 2012 de heren [naam 1] en [naam 2] onze financiële bedrijfgegevens openbaar gemaakt hebben aan de Bergman Clinics. Ik heb hiertoe géén opdracht verstrekt en ook heb ik de geheimhoudingsovereenkomst niet ondertekend. (...)

Omdat we gezamenlijk niet zijn overeengekomen om bovengenoemde stap te nemen, eis ik per direct dat alle besprekingen met Bergman Clinics worden stop gezet. Wij zullen als aandeelhouders van onze onderneming eerst een gezamenlijke visie moeten ontwikkelen over de wijze waarop wij invulling willen geven aan de toekomst van Oogcentrum Noordholland. Ik nodig jullie uit om in het bijzijn van de Raad van Commissarissen (...) de gezamenlijke visie te gaan bespreken. Deze vergadering staat op 27 september 2012 gepland. Vooralsnog distantieer ik mij volledig van het openbaar maken van onze financiële gegevens en maak ik jou en [gedaagde 4] verantwoordelijk voor de eventuele consequenties daarvan. De besprekingen met Bergman Clinics dienen per direct te worden stopgezet. Noch de heren [naam 1] en [naam 2], noch jij en [gedaagde 4] hebben namens mij mandaat om financiële gegevens van het Oogcentrum Noordholland voor te leggen aan de Bergman Clinics.(...)".

2.18. Bij brieven van 19 september 2012 aan [gedaagde 2] en [gedaagde 4] heeft [eiser 2] onder meer geschreven dat hij hen verantwoordelijk houdt voor de consequenties van het vrijgeven van de bedrijfsinformatie aan Bergman, heeft hij hen verzocht om hem te informeren over de aan Bergman verstrekte informatie over het Oogcentrum en heeft hij hen verzocht met hem in bespreking te gaan om ervoor te zorgen dat zij weer als een eenheid optreden. Hieraan hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] geen gehoor gegeven.

2.19. Blijkens de notulen van de vergadering van de Raad van Bestuur en Raad van Commissarissen van 27 september 2012 is in die vergadering onder meer besloten dat de gesprekken met Bergman tijdelijk worden stopgezet, dat er onderlinge gesprekken zullen plaatsvinden met [eiser 2], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] en dat deze gesprekken door een derde zullen worden begeleid.

2.20. [eiser 2] heeft [gedaagde 2] en [gedaagde 4] herhaaldelijk verzocht om informatie over de inhoud van de besprekingen met Bergman. Zij hebben dat geweigerd, onder meer met het argument dat hij eerst de geheimhoudingsovereenkomst jegens Bergman moest ondertekenen, waarin ook een boetebeding is opgenomen.

2.21. [eiser 2], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben deelgenomen aan mediation onder leiding van mevrouw [naam 3] van Orga Advies. Hiervan is een verslag opgemaakt, gedateerd 20 november 2012. Dit verslag is besproken in de vergadering van de Raad van Bestuur en Raad van Commissarissen van 29 november 2012. Naar aanleiding hiervan heeft [eiser 2] medegedeeld dat hij gezamenlijk met zijn collega's verder te wilde. [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben laten weten dat zij dat niet wilden.

2.22. Hierop heeft [eiser 2] een advocaat ingeschakeld. Deze heeft bij brieven van 7, 14 en 20 december 2012 gecorrespondeerd met [naam 4], de toenmalige enige bestuurder van MH en (indirect) van OCN (verder: [naam 4]). In de brief van 14 december 2012 heeft de advocaat [naam 4] verzocht een buitengewone aandeelhoudersvergadering bijeen te roepen waarin op een drietal punten in de brief nader omschreven informatie verschaft diende te worden aan WCC als aandeelhouder.

2.23. Eind december 2012 heeft de Raad van Commissarissen partijen opgeroepen om overleg te voeren en een aantal aanbevelingen gedaan om te komen tot normalisatie van de verhoudingen.

2.24. [eiser 2] heeft bij e-mailbericht van 4 januari 2013 aan de Raad van Commissarissen en [gedaagde 2] en [gedaagde 4] gereageerd, alsmede in een e-mailbericht van 9 januari 2013 aan [gedaagde 2] en [gedaagde 4]. De strekking van de reactie was dat [eiser 2] bereid was om met een open oog voor de wensen en belangen van zijn mede-aandeelhouders een poging te ondernemen met elkaar in rustiger vaarwater te komen.

2.25. Op 17 januari 2013 heeft een buitengewone aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden. In deze vergadering is [naam 4] als bestuurder van MH afgetreden en zijn [eiser 2], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] benoemd tot bestuurders van MH en (daarmee indirect) van OCN. Ter vergadering is de door [eiser 2] verzochte informatie niet verstrekt.

2.26. Vervolgens heeft [eiser 2] als bestuurder van MH om informatie verzocht. Op 25 januari 2012 hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] aan [eiser 2] doen toekomen een email van 31 augustus 2012 van Snits Advies aan Bergman met als bijlagen de geconsolideerde balans per 31 december 2011 en de geconsolideerde en winst- en verliesrekening over 2011 en 2010 van MH ontvangen, alsmede kopieën van door [gedaagde 2] en [gedaagde 4] namens OCN ondertekende geheimhoudingsovereenkomsten met Bergman gedateerd 6 augustus 2012, de tussen Snits Advies en Bergman gesloten geheimhoudingsovereenkomst gedateerd 6 augustus 2012 en een verslag van een gesprek van [naam 1] en [naam 2] met Bergman gedateerd 3 september 2012, waarin gegevens die op Bergman betrekking hebben onleesbaar zijn gemaakt.

2.27. Voor de eerste vergadering van het nieuwe bestuur van MH op 31 januari 2013 stond op de agenda "voortzetting gesprekken met Bergman - samenstelling onderhandelingsdelegatie" en "opdracht Snits Advies". Niettegenstaande bezwaren van [eiser 2] hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben vóór beide besluiten gestemd, waarmee deze zijn aangenomen. Ook bestond tussen [eiser 2], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] een verschil van inzicht over het aantrekken van een interim-manager, waarbij [gedaagde 2] en [gedaagde 4] aan de voorstellen van [eiser 2] voorbij zijn gegaan.

2.28. Bij brief van 7 februari 2013 heeft de advocaat van [eiser 2] en WCC [gedaagde 2] en [gedaagde 4] erop gewezen dat het besluit om de gesprekken met Bergman voort te zetten zou leiden tot voortgezette of hernieuwde schending van de aandeelhoudersovereenkomst en hen aansprakelijk gesteld voor hun daardoor te lijden en geleden schade. Tevens hebben [eiser 2] en WCC [gedaagde 2] en [gedaagde 4] en hun persoonlijke vennootschappen gesommeerd tot betaling van verbeurde boetes in verband met de schending van de geheimhoudingsplicht van [euro] 1.700.000,-- en hen de wettelijke rente aangezegd.

2.29. Tijdens de bestuursvergadering van 14 februari 2013 hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] gestemd vóór, en [eiser 2] tegen, de aankoop van het bedrijfspand dat het Oogcentrum voorheen huurde, welk onderwerp niet eerder tussen partijen gezamenlijk was besproken. Ook hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] besloten om de inventarisatie van mogelijke samenwerkingsverbanden met andere oogheelkundige zelfstandige behandelcentra te staken, een aangelegenheid waarmee [eiser 2] zich bezig hield.

2.30. [eiser 2] heeft aan [gedaagde 2] en [gedaagde 4] medegedeeld dat hij zich tot de voorzieningen- rechter zou wenden om volledige inlichtingen omtrent het Bergman-traject te verkrijgen en te zorgen voor gedegen juridische bijstand voor het Oogcentrum voorafgaand aan een eventueel verder traject met Bergman en betaling van de boetes.

2.31. Bij brief van 13 februari 2013 van de advocaat van [gedaagde 2] en [gedaagde 4] is [eiser 2] gevraagd te bevestigen dat hij in juli/augustus 2012 wel degelijk toestemming gegeven heeft voor gesprekken met Bergman en informatieverschaffing aan Bergman. [eiser 2] heeft hier geen gehoor aan gegeven.

2.32. Bij brief van 27 februari 2013 hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] aan [eiser 2] geschreven:

"Jij bent niet teruggekomen op jouw stelling dat het traject in augustus met Bergman zonder jouw medeweten en instemming is ingezet. Daarmee is voor ons de noodzakelijke vertrouwensbasis aan onze samenwerking definitief komen te ontvallen. Hierbij roepen wij je als directie van Maneschijn Holding B.V. (de Vennootschap) op voor een buitengewone vergadering van aandeelhouders te houden op 18 maart 2013 om 19.00 uur te (...) Wat ons betreft zal het voorgestelde besluit tot jouw ontslag als bestuurder van de Vennootschap onder meer op de agenda van de vergadering staan. (...)

Inmiddels verzochten we de Raad van Commissarissen, waarvan wij de leden ook hebben uitgenodigd voor de vergadering, om hun schriftelijke advies (...) over dit voorgenomen besluit te geven. (...)"

2.33. Op de agenda voor de buitengewone aandeelhoudersvergadering stond, behalve het ontslagbesluit, een verzoek aan de aandeelhoudersvergadering tot machtiging aan het bestuur om de door WCC gehouden aandelen in te kopen. Voorts waren bijgevoegd een toelichting op het voorgenomen ontslagbesluit en een kopie van de brief aan de Raad van Commissarissen. Hierin staat:

"[eiser 2] heeft een andere visie op de toekomst van het Oogcentrum dan de twee andere directieleden. [eiser 2] meent dat het Oogcentrum zelfstandig door zou kunnen gaan, terwijl [gedaagde 2] en [gedaagde 4] menen dat op korte termijn aansluiting zou moeten worden gezocht bij andere partijen. (...) Achteraf stelt [eiser 2] dat hij nimmer ingestemd heeft met het uitwisselen van vertrouwelijke informatie met Bergman en het daartoe ondertekenen van een Geheimhoudingsovereenkomst. [eiser 2] heeft zijn mede-directieleden tegen beter weten in zelfs aansprakelijk gesteld voor het overtreden van de geheimhoudingsclausule uit de Aandeelhoudersovereenkomst en beweerdelijk verbeurde boetes opgeëist. Een en ander heeft geleid tot zeer verstoorde verhoudingen tussen de aandeelhouders en later binnen de directie.

In het najaar van 2012 is een mediation traject opgestart met als resultaat verder verstoorde verhoudingen als gevolg van uitlatingen van [eiser 2].

Na ontvangst van de brief van de advocaat van [eiser 2] hebben de anderen gepoogd op 14 december 2012 met [eiser 2] in overleg/gesprek te komen. Hij was daartoe niet bereid.

Ook aan de oproep van een van de leden van de RvC op 16 februari 201 3 om met de andere twee directieleden in gesprek te gaan, heeft hij geen gehoor gegeven. Inmiddels hadden de andere twee directieleden bij brief van hun advocaat van 13 februari 2003 [eiser 2] in de gelegenheid gesteld op zijn schreden waar het de totstandkoming van het voorstel Bergman betrof terug te keren. Bij brief van zijn advocaat van 25 februari 2013 liet [eiser 2] weten hier definitief niet toe bereid te zijn. Hiermee is de vertrouwensbreuk, die volledig aan [eiser 2] te wijten is, onherstelbaar geworden.

Bij het bovenstaande komt nog dat [eiser 2] voortdurend op gedane zaken terugkomt (na twee maanden tendentieus commentaar geven op de RvC notulen van 27 november 2012) en zijn eigenlijke taken verwaarloost (financiële overzichten 2012 nog steeds niet beschikbaar)."

en

"Nu [eiser 2] [eiser 2] niet bereid gebleken is te bevestigen dat het traject met Bergman in augustus 2012 met zijn medeweten en instemming ingezet is, is de noodzakelijke vertrouwensband aan de samenwerking met hem definitief komen te ontvallen. Hierbij wegen wij ook mee de opstelling van [eiser 2] de afgelopen maanden, die gericht is op conflict en waarbij hij recentelijk niet geschroomd heeft het personeel te betrekken."

2.34. [eiser 2] heeft bij brief van 8 maart 2013 uitvoerig gereageerd op het aangekondigde ontslagbesluit. Hij heeft er onder meer op gewezen dat het merendeel van de aangevoerde gronden - waaronder het "hoofdargument", de weigering om te bevestigen dat hij toestemming had gegeven voor de informatieverschaffing aan Bergman- feiten betreffen die reeds lang vóór 17 januari 2013 waren gepasseerd en kennelijk aan zijn benoeming tot bestuurder op die datum niet in de weg hebben gestaan.

2.35. Op 21 maart 2013 is op de buitengewone aandeelhoudersvergadering besloten tot ontslag van [eiser 2] als bestuurder van MH. Het besluit is conform het advies van de Raad van Commissarissen d.d. 20 maart 2013. In dat advies is vermeld:

"In het belang van het oogcentrum adviseren wij jullie dan ook om uit elkaar te gaan en adviseren wij om, bij gebrek aan alternatieven om de patstelling te doorbreken en als laatste redmiddel en indien de statuten daarin voorzien, het ontslag van [eiser 2] ([eiser 2], voorzieningenrechter) voort te zetten. En in dat geval ook de oogartsrelatie te verbreken."

2.36. Bij brief van 22 maart 2013 hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] in hun hoedanigheid van bestuurders aan [eiser 2] bericht dat zijn arbeidsovereenkomst met MH eindigt per 1 juli 2013.

3. Het geschil

3.1. [eisers] vorderen na wijziging van eis - samengevat - dat de voorzieningenrechter:

a) het genomen besluit van de vergadering van aandeelhouders tot ontslag van [eiser 2] als bestuurder van MH zal opschorten totdat in een bodemprocedure onherroepelijk door de rechter is geoordeeld over de nietigheid en/of vernietigbaarheid van dat besluit en de vergadering van aandeelhouders en het bestuur van MH zal verbieden om enige handeling te verrichten tot uitvoering van dat besluit, waaronder begrepen uitvoering van de op het ontslag als bestuurder gebaseerde ontslagaanzegging en beëindiging van het dienstverband met MH van [eiser 2] als oogarts;

b) [gedaagden] en Maneschijn Holding c.s. zal gebieden om inlichtingen aan [eisers] te verschaffen, zoals in de dagvaarding omschreven;

c) [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van

[euro] 175.000,- als voorschot op de door hen jegens [eisers] verbeurde boetes, te vermeerderen met wettelijke rente;

d) [gedaagde 4] en Make my Day hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van

[euro] 175.000,- als voorschot op de door hen jegens [eisers] verbeurde boetes, te vermeerderen met wettelijke rente;

e) [gedaagden] en Maneschijn Holding c.s. zal verbieden om in welke vorm dan ook contact te houden met de firma Bergman over de overname van dan wel samenwerking met het Oogcentrum totdat aan het gestelde sub b) van het petitum is voldaan, partijen unaniem hebben besloten om het overleg met Bergman aan te gaan en er voorzien is in juridische begeleiding van de transactie,

een ander op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van [gedaagden] en Maneschijn Holding c.s. in de proceskosten.

3.2. De vordering is - kort samengevat - gegrond op de volgende stellingen.

(a) Het hiervoor beschreven samenstel van gedragingen van [gedaagde 2] en [gedaagde 4], culminerend in het ontslagbesluit en de ontslagaanzegging, is in strijd is met de redelijkheid en billijkheid c.q. zorgvuldigheid die zij als mede-oprichters, mede-aandeelhouders, zakenpartners en collega's jegens [eiser 2] in acht moeten nemen. [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben volgens [eiser 2] de inhoud en strekking van de aandeelhoudersovereenkomst genegeerd en hebben zich niets gelegen laten liggen aan bezwaren en suggesties van [eiser 2] tegen de door hen verkozen handelwijze, hoewel die op gespannen voet staat met de in het Beleidsplan uiteengezette uitgangspunten.

(b) en (e) Het gedrag gaat door tot op de dag van vandaag, doordat - in strijd met het uit artikel 2:217 BW voortvloeiende recht op informatie - nog steeds wordt geweigerd om [eiser 2] inlichtingen te verschaffen over de inhoud van de gesprekken met Bergman. [eiser 2] stelt dat hij heeft vernomen dat Bergman een bod heeft uitgebracht en belang heeft bij informatie over dat bod in verband met zijn eigen positie. OCN is betrokken omdat de geheimhoudingsovereenkomst met Bergman en door [gedaagde 4] en [gedaagde 2], weliswaar onbevoegdelijk, op naam van OCN is aangegaan. De vordering is mede gebaseerd op artikel 843a Rv .

(c) en (d) De vordering is gebaseerd op artikel 4.7 jo 4.2 van de aandeelhouders-overeenkomst. [eiser 2] meent dat gedaagden gezamenlijk inmiddels

[euro] 1.700.000,- aan boetes hebben verbeurd en vordert een door hem redelijk geacht voorschot.

3.3. [gedaagden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4. Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

De vordering sub (a)

4.1. Gedaagden menen - kort samengevat - dat niet valt in te zien waarom geen uitvoering zou mogen worden gegeven aan het ontslagbesluit. Er is immers een onherstelbare vertrouwensbreuk ontstaan tussen hen en [eiser 2]. Het is daarom niet alleen in het belang van [gedaagde 2] en [gedaagde 4] maar ook van de vennootschap dat [eiser 2] als bestuurder ontslagen wordt en dat zijn dienstverband eindigt. Ook de vennootschap en het Oogcentrum lijden onder het voortdurende geschil tussen partijen. [gedaagde 2] en [gedaagde 4] stellen dat zij alles hebben geprobeerd om het ontslag te vermijden en hebben in dat verband onder meer aangevoerd dat zij [eiser 2] nog een voorstel hebben gedaan om hen uit te kopen, maar dat daaraan door [eiser 2] onaanvaardbare voorwaarden zijn verbonden. Zij wijzen er verder op dat de Raad van Commissarissen dienovereenkomstig heeft geadviseerd.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.

4.2. Vooropgesteld wordt dat een vennootschap jegens haar minderheidsaandeelhouders een bijzondere zorgvuldigheid in acht dient te nemen. Meer in het bijzonder dient zij te voorkomen dat verstrengeling plaatsvindt van haar belangen met die van haar directie en/of haar meerderheidsaandeelhouders, al dan niet ten koste van haar minderheids-aandeelhouders. (HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296). Deze norm zal mede tot richtsnoer worden genomen bij de toetsing van de wijze waarop [gedaagde 2] en [gedaagde 4] - die tezamen het beleid van de vennootschap in de onderhavige aangelegenheid (in belangrijke en toenemende mate) hebben bepaald - zich hebben gedragen.

4.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat het keerpunt in de verhoudingen tussen partijen is geweest dat [eiser 2], in de visie van [gedaagde 2] en [gedaagde 4], op of omstreeks 4 september 2012 is teruggekomen op een toezegging eind juli/begin augustus om de geheimhoudingsovereenkomst te ondertekenen, zodat er informatie aan Bergman kon worden verstrekt.

4.4. Volgens [gedaagde 2] en [gedaagde 4] heeft [eiser 2] in de periode tussen 15 juli 2012 en 2 augustus 2012, na telefoongesprekken met [naam 1], [naam 5], [naam 6] en [gedaagde 4], zijn aanvankelijke beslissing om de geheimhoudingsovereenkomst niet te ondertekenen heroverwogen en heeft hij besloten om dat wel te doen. [gedaagde 2] en [gedaagde 4] gingen er op basis daarvan vanuit dat [eiser 2] akkoord was met verdere onderhandelingen, zodat zij begin september 2012 de geheimhoudingsovereenkomst hebben ondertekend en vervolgens bedrijfsinformatie aan Bergman is verstrekt. [eiser 2] heeft dit evenwel bestreden en

- samengevat - erop gewezen dat hij weliswaar bereid was om onder voorwaarden mee te gaan in een gesprek met Bergman, maar dat de voorwaarden nimmer zijn afgeprocedeerd.

4.5. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] op het moment waarop zij, namens het Oogcentrum, tot tekening van de geheimhoudings-overeenkomst en verschaffing van informatie aan Bergman zijn overgegaan, tijdens de vakantie van [eiser 2] in augustus 2012, niet hebben mogen aannemen dat hen dat vrij stond. Ook hebben zijn onvoldoende grond gehad om aan te nemen dat [eiser 2] zou tekenen. Daartoe is het volgende redengevend.

4.6. Uit de stukken blijkt heel duidelijk dat [eiser 2] sedert de aanvang van de besprekingen met Bergman sterk afwijzend stond tegenover samenwerking met, dan wel overname door, Bergman en dat in niet mis te verstane bewoordingen aan [gedaagde 2] en [gedaagde 4] kenbaar heeft gemaakt. Medio juli 2012 is [eiser 2] meer interesse gaan tonen en lijkt hij tot het inzicht te zijn gebracht en/of gekomen dat het voordelen kan hebben om te weten welk bedrag Bergman zou willen bieden voor het Oogcentrum. Duidelijk is echter wel dat [eiser 2] aan zijn eventuele medewerking voorwaarden heeft verbonden: hij wenste zekerheid dat het tekenen van de geheimhoudingsverklaring hem niet zou verplichten om door te onderhandelen en dat zou worden voorzien in een goede juridische begeleiding van de besprekingen met Bergman, mede om te voorkomen dat Bergman hen later zou benadelen door hen te beconcurreren. In de e-mail van [eiser 2] van 2 augustus 2012 is dan ook met zoveel woorden gesteld dat de met Bergman te ondertekenen overeenkomst "juridisch afgestemd" diende te worden.

4.7. Deze weergave van de stand van zaken eind juli vindt steun in de e-mail van 10 februari 2013 van [naam 5], één van de commissarissen, die hij kennelijk heeft geschreven naar aanleiding van de brief van 7 februari 2013 van de advocaat van [eiser 2]. Hierin staat:

"Heren, Dit maakt de zaak er niet werkbaarder op, to say the least. Laat ik me hier maar beperken tot de kern waar ik eerder vanochtend met [naam 6](voorzieningenrechter: [naam 6], een andere commissaris) over had. Het moet ergens in de week van 23 juli 2012 zijn geweest dat [eiser 2] mij gebeld heeft over zijn standpunt t.a.v. de gesprekken met Bergman. Hij wilde daar nog niet aan, iets waar hij steeds omstandig naar verwijst. Ik heb er toen op gewezen dat vanuit zijn standpunt te begrijpen, maar dat hij ook oog moet hebben voor zijn mede aandeelhouders [GEDAAGDE 4] en [gedaagde 2]. Ik heb toen het het al dan niet goede advies gegeven eerst maar een waarderingsadvies bij Bergman los te krijgen, omdat de discussie snel zou kunnen stoppen als Bergman met een prijsindicatie zou komen die voor een ieder als te laag zou worden aangemerkt (dat was uiteindelijk ook het geval). Ik heb aangegeven dat ze dit kunnen doen op basale informatie als jaarcijfers ed en daar m.i. geen sprake was van concurrentiegevoelige info. Daar is [eiser 2] toen mee akkoord gegaan."

4.8. De inhoud van het verslag van [naam 1] over het telefoongesprek dat hij op 17 juli 2012 met [eiser 2] heeft gevoerd (zie hiervoor onder 2.11) is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Niet uitgesloten is dat [eiser 2] aan [naam 1] heeft medegedeeld dat hij niet langer categorisch afwijzend stond tegenover ondertekening van een geheimhoudings-verklaring, maar in het licht van de e-mail van [eiser 2] van 2 augustus 2012 is niet aannemelijk dat [eiser 2] in juli 2012 de ongeclausuleerde bereidheid heeft geuit die [naam 1] hem aan het slot van zijn verslag in de mond legt, temeer niet nu de tekst van de overeenkomst die hij geacht werd te tekenen hem pas op 9 augustus 2012 is toegezonden.

4.9. De verklaring van [naam 2] in zijn e-mail van 12 februari 2013 over het telefoongesprek dat hij op 3 augustus 2012 met [eiser 2] heeft gehad, strookt niet met hetgeen in het transcript van dat telefoongesprek is vastgelegd. In het licht van dat transcript - waarvan de inhoud niet is betwist - moet de samenvatting daarvan in de e-mail van [naam 2] als hoogst onzorgvuldig worden betiteld. Blijkens dat transcript zouden [naam 2] en/of [naam 1] de geheimhoudingsverklaring aan [eiser 2] toezenden en bij [eiser 2] langskomen om het stuk door te nemen en zou [eiser 2] het stuk voorts nog met anderen doornemen.

4.10. Verder is er nog de e-mail van [gedaagde 4] van 11 februari 2012. Daaruit volgt dat [gedaagde 4] dezelfde fout maakt als [naam 1], namelijk dat hij ervan uitgaat dat de bereidheid van [eiser 2] om te bezien hoe men een bod van Bergman op tafel zou kunnen krijgen automatisch inhield dat [eiser 2] ook zonder meer bereid was om de geheimhoudingsovereenkomst, in de vorm waarop deze was geredigeerd, te ondertekenen.

4.11. Ten slotte kunnen de verklaringen van de leden van de Raad van Commissarissen, waaronder [naam 6], een half jaar later geen betekenis hebben waar het gaat om de vraag of [eiser 2] een half jaar eerder heeft laten weten dat hen in beginsel bereid was om enigerlei geheimhoudingsovereenkomst te tekenen dan wel ongeclausuleerd bereid om een geheimhoudingsovereenkomst met een specifieke inhoud te tekenen.

4.12. Dit brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] niet overeenkomstig de sub 4.2. vermelde norm hebben gehandeld, toen zij eind augustus/begin september 2012 - kennelijk afgaande op hun adviseurs - hebben aangenomen dat [eiser 2] de bewuste geheimhoudingsovereenkomst zou tekenen, zonder daarvan een schriftelijke bevestiging van [eiser 2] te vragen. [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hadden na kennisneming van de bezwaren van [eiser 2] in september 2012 onderzoek moeten doen - of, beter nog, door een niet betrokken derde laten doen - naar de wijze waarop een en ander is gelopen. Als ze dat op een deugdelijke manier hadden gedaan zouden ze tot het inzicht zijn gekomen dat zij door hun adviseurs gebrekkig waren voorgelicht en dat van een ongeclausuleerde toezegging de geheimhoudingsovereenkomst te tekenen geen sprake was. Verder hadden ze zich moeten realiseren dat de aandeelhoudersovereenkomst er aan in de weg staat dat zij enigerlei informatie aan Bergman verschaffen alvorens alle aandeelhouders daarmee hebben ingestemd en dat een toezegging om instemming te verlenen niet met die instemming samenvalt. Verder kon tekening van een geheimhoudingsovereenkomst (op naam van OCN) met Bergman onder dit regime pas zin hebben indien en nadat deugdelijk was vastgesteld dat het sluiten van die overeenkomst de instemming van alle aandeelhouders had. Nu niet de aandeelhouders maar OCN bij die overeenkomst partij was, had die overeenkomst bovendien door het bestuur van OCN moeten worden getekend. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd. Kortom [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben veel gedaan dat niet aan de orde was, terwijl zij het enige dat wel aan de orde was, het verkrijgen van voorafgaande schriftelijke goedkeuring van [eiser 2] achterwege hebben gelaten.

4.13. Deze onzorgvuldige lijn is nadien voortgezet. Aannemelijk is dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] ook in het mediationtraject star hebben vastgehouden aan hun visie omtrent de loop van de gebeurtenissen in de zomermaanden. Het verbaast dan ook niet dat de mediation niet slaagde.

4.14. De gang van zaken na het mislukken van de mediation kan moeilijk anders worden gekarakteriseerd dan dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] er in toenemende mate toe zijn overgegaan om [eiser 2] op een zijspoor te rangeren. Zo hebben zij zonder nadere inhoudelijke discussie met [eiser 2] onder meer besloten:

i) om de gesprekken met Bergman te hervatten en daartoe een opdracht aan Snits Advies te verstrekken, wetende dat [eiser 2] tegen inschakeling van Snits bezwaren had,

ii) om een door de Raad van Commissarissen voorgedragen kandidaat voor het interim-management uit te nodigen voor een gesprek en [naam 1] en [naam 2] daarbij in te schakelen,

iii) om in de profielschets van de interim-manager op te nemen "Alle inhoudelijke zaken worden altijd en alleen gerapporteerd en besproken met de meerderheid van de directie" (waardoor [eiser 2] geen inbreng meer zou hebben in beslissingen en besluiten),

iv) dat alle communicatie met het personeel voortaan via [gedaagde 4] zou verlopen,

v) het door het Oogcentrum gehuurde bedrijfspand te kopen (een aanzienlijke investering).

Deze gedragslijn kan moeilijk worden begrepen als een gedragslijn die primair bedoeld waren om de verhoudingen tussen [eiser 2], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] te herstellen. Van een aantal van deze besluiten is bovendien niet duidelijk welk belang van de vennootschap of de onderneming er mee wordt gediend. Het moet voor [gedaagde 2] en [gedaagde 4] evident zijn geweest dat de verhoudingen door de gevolgde ramkoers op scherp zouden worden gesteld. De besluiten iii en iv zijn ronduit schofferend. De voorzieningenrechter acht het dan ook begrijpelijk dat voor [eiser 2] de grens was bereikt.

4.15. [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hebben [eiser 2] verweten dat hij is overgegaan tot juridisering van het conflict. Dat verwijt kunnen zij echter niet te goeder trouw maken. Evident is immers dat zij [eiser 2] door het hiervoor omschreven gedrag geen andere keuze lieten dan de nodige maatregelen te nemen tot bescherming van zijn belangen als minderheids-aandeelhouder. De gestelde onherstelbare vertrouwensbreuk is aldus terug te voeren tot de omstandigheid dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] zich van meet af aan te weinig rekenschap hebben gegeven van de te respecteren belangen van [eiser 2] als minderheidsaandeelhouder. Dat geldt ook voor de wijze waarop zij na 17 januari 2013 als bestuurders zijn opgetreden, culminerend in het ontslagbesluit en de ontslagaanzegging, en brengt mee dat de lijn die de vennootschap jegens [eiser 2] heeft gevolgd niet voldoet aan de sub 4.2 eergegeven norm.

4.16. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] niet hebben uitgelegd waarom de gebeurtenissen in de zomer van 2012 nú reden zijn om [eiser 2] als bestuurder te ontslaan, terwijl diezelfde gebeurtenissen aan zijn benoeming in januari 2013 niet in de weg hebben gestaan. Reeds hierom komt de motivering van het ontslagbesluit niet waarachtig voor. Ook de door [gedaagde 2] en [gedaagde 4] gestelde pogingen om het ontslag te vermijden komen niet waarachtig voor, nu het aan [eiser 2] gedane voorstel behelst dat hij een bod op de aandelen van [gedaagde 2] en [gedaagde 4] zou moeten uitbrengen in een situatie waarin laatstgenoemde kennis dragen van het bod van Bergman, maar [eiser 2] niet. Aan de waarachtigheid van de redenen voor het ontslag doet tenslotte ernstig afbreuk dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] ook na kennisneming van het meergenoemde transcript van het telefoongesprek tussen [eiser 2] en [naam 2] d.d. 3 augustus 2013 blijven volhouden dat de omstandigheid dat [eiser 2] niet bereid is gebleken te bevestigen dat het traject met Bergman in augustus 2012 met zijn medeweten en instemming is ingezet, grond zou kunnen zijn om aan [eiser 2] een schending van vertrouwen toe te schrijven.

4.17. Een en ander voert de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het besluit tot ontslag ondeugdelijk is. Dat besluit zal in een bodemprocedure dan ook niet houdbaar blijken. [eiser 2] heeft er recht op dat aan zijn positie als bestuurder en minderheidsaandeelhouder tot op dat moment zoveel mogelijk wordt recht gedaan. De omstandigheid dat dit ontslagbesluit in overeenstemming is met het advies van de Raad van Commissarissen kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.18. Het voorgaande laat onverlet dat de verhoudingen tussen [eiser 2] enerzijds en [gedaagde 2] en [gedaagde 4] anderzijds ernstig zijn verslechterd, hetgeen de vraag doet rijzen of de gevorderde ordemaatregel, mede gelet op het belang van het Oogcentrum als onderneming met enkele tientallen medewerkers en een kennelijk bloeiende onderneming, wel verstandig is. Alles afwegende ziet de voorzieningenrechter in de omstandigheid van het onderhavige geval - waarin partijen het er over eens zijn dat ze uit elkaar moeten - echter onvoldoende grond om de vordering niet toe te wijzen. Bij die afweging heeft de voorzieningenrechter veel gewicht toegekend aan de rücksichtloze wijze waarop [gedaagde 2] en [gedaagde 4] van meet af aan hun visie op de wenselijke toekomst van de samenwerking en van de onderneming hebben doorgedreven. De voorzieningenrechter gaat er vooralsnog vanuit dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4], wellicht mede onder invloed van het hiervoor gegeven oordeel, tot het inzicht zullen komen dat het - mede gezien het belang van de onderneming, de daarin werkzame personen en behandelde patiënten - zo langzamerhand tijd wordt om zich wèl te laten leiden door de hiervoor sub 4.2 weergegeven norm, en vertrouwt op de creativiteit van beiden om in overleg met [eiser 2] te komen tot een aan de situatie aangepaste invulling daarvan.

Die zou bijvoorbeeld kunnen inhouden dat de dagelijkse leiding van het Oogcentrum wordt toevertrouwd aan een buitenstaander in wie alle drie partijen vertrouwen hebben en dat men de bestuursvergaderingen laat voorzitten door die buitenstaander of een andere gezaghebbende derde, die mede de opdracht krijgt om de besluitvorming in goede banen te leiden.

4.19. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het ontslagbesluit opschorten en [gedaagde 2] en [gedaagde 4] verbieden om (verder) uitvoering aan dat besluit te geven.

Voor opschorting totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

4.20. In het voorgaande ligt besloten dat het onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet aangaat om het dienstverband van [eiser 2] bij MH te beëindigen. Effectuering van de ontslagaanzegging zal daarom eveneens worden verboden.

(b) verschaffing inlichtingen

4.21. De discussie heeft zich toegespitst op de vraag of [gedaagde 2] en [gedaagde 4] namens het Oogcentrum gehouden zijn om [eiser 2] te informeren omtrent het door Bergman uitgebrachte bod en de clausulering daarvan. [gedaagden] en MH c.s. hebben in dit verband nog opgeworpen dat [eiser 2] daartoe de geheimhoudingsovereenkomst dient te ondertekenen. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. Het is van drieën één:

* of de overeenkomst is bevoegdelijk aangegaan, en bindt daarmee ook [eiser 2] als bestuurder,

* of de overeenkomst is weliswaar onbevoegdelijk aangegaan, maar Bergman mocht erop vertrouwen dat de overeenkomst bevoegdelijk is gesloten. Ook dan is [eiser 2] als bestuurder gebonden,

* of Bergman mocht dat vertrouwen niet hebben en kan zich dan ook niet op de overeenkomst beroepen.

In alle hiervoor genoemde gevallen dient doorslaggevende betekenis toe te komen aan het gegeven dat een door een derde uitgebracht bod en de clausulering daarvan uit de aard der zaak informatie is waarover een aandeelhouder van een vennootschap, van wie de bieder immers aanneemt dat hij in de transactie participeert, behoort te beschikken. Daarbij wordt wel aangetekend dat [eiser 2] zich moet beseffen dat niet uitgesloten is dat hij onrechtmatig handelt jegens Bergman indien hij de beperkingen waaronder Bergman de betrokken informatie aan zijn medebestuurders en aan OCN heeft verstrekt, niet in acht neemt.

De overige inlichtingen betreffen niet informatie die door Bergman is verschaft maar informatie die aan Bergman is verschaft. Die inlichtingen dienen hoe dan ook te worden verstrekt. Aldus zal worden beslist.

(c) en (d) voorschot op verbeurde boetes

4.22. [eisers] hebben voorts een voorschot gevorderd op de betaling van de op grond van de door [gedaagde 2] en [gedaagde 4] ex artikel 4 lid 2 jo. artikel 4 lid 7 van de aandeelhoudersovereenkomst verbeurde boetes. Deze vordering wordt afgewezen nu een spoedeisend belang bij incasso van die boetes in kort geding niet is gesteld en al evenmin is gebleken.

(e) verbod contact met Bergman

4.23. Gelet op de halsstarrige houding van [gedaagde 2] en [gedaagde 4] tot op heden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om hen te verbieden om contact te houden met Bergman over de overname van dan wel samenwerking met het Oogcentrum totdat zij voormelde inlichtingen aan [eiser 2] hebben verstrekt en partijen unaniem hebben besloten om het overleg met Bergman aan te gaan, een en ander zolang [eiser 2] uit hoofde van de aandeelhoudersovereenkomst rechten kan doen gelden. Bij het meerdere heeft [eiser 2] onvoldoende belang.

4.24. Er zijn termen om de op te leggen dwangsommen te maximeren als hierna aan te geven.

4.25. Gedaagden zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1. schort het besluit van de vergadering van aandeelhouders van MH d.d. 21 maart 2013 tot ontslag van [eiser 2] als bestuurder van MH op totdat in een bodemprocedure door de rechter is geoordeeld over de nietigheid en/of vernietigbaarheid van dat besluit,

5.2. verbiedt MH alsmede hun bestuurders en aandeelhouders om enige handeling te verrichten tot uitvoering van dat besluit, waaronder begrepen uitvoering van de op dat besluit gebaseerde ontslagaanzegging van [eiser 2] als oogarts, op straffe van verbeurte van een dwangsom van [euro] 5.000,-- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van [euro] 500.000,--;

5.3. gebiedt [gedaagden] en MH c.s. om binnen één week na betekening van dit vonnis inlichtingen aan [eisers] te verschaffen, te weten:

- een schriftelijk overzicht van alle documenten en/of mondelinge inlichtingen welke door of in opdracht van [eisers] en MH c.s. aan Bergman zijn verschaft ter zake van MH, Oogcentrum Noordholland B.V. en de door de laatste gevoerde onderneming in de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met de uitspraak van dit vonnis, met vermelding van de data waarop die documenten en/of inlichtingen zijn verschaft, alsmede

- schriftelijke informatie over de hoogte en clausulering van het door Bergman gedane bod dan wel biedingen op het Oogcentrum, althans op de aandelen in Oogcentrum Noordholland B.V. en/of MH, in de periode januari 2012 tot en met de uitspraak van dit vonnis,

op straffe van verbeurte van een dwangsom van [euro] 5.000,-- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van [euro] 500.000,--;

5.4. verbiedt [gedaagden] en MH c.s. om in welke vorm dan ook contact te houden met Bergman over de overname van dan wel samenwerking met het Oogcentrum totdat aan de veroordeling onder 5.3. is voldaan en partijen unaniem hebben besloten om het overleg met Bergman aan te gaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van [euro] 5.000,- voor iedere dag dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van [euro] 500.000,--, een en ander zolang [eiser 2] uit hoofde van de aandeelhoudersovereenkomst rechten kan doen gelden;

5.5. veroordeelt [gedaagden] en MH c.s. in de proceskosten van [eisers], tot op heden aan hun zijde begroot op [euro] 3.791,71 voor verschotten en op

[euro] 816,- voor salaris advocaat;

5.9. verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

5.10. wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en door mr. J. Blokland in het openbaar uitgesproken op 11 april 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature