Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een onnodige verkeersovertreding en daarmee blijk gegeven van een veronachtzaming van de in het verkeer geldende wettelijke verboden en maatregelen die ter waarborging van de verkeersveiligheid zijn gegeven. Daardoor is de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Zijn handelen (evenals dat van de medeverdachte) heeft er toe geleid dat een overstekende voetganger is aangereden en aan de gevolgen daarvan is overleden.

Het Hof veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderd twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.

Uitspraak



PROMIS

Rolnummer: 22-000193-12

Parketnummer: 09-610061-11

Datum uitspraak: 4 februari 2013

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 december 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1976,

volgens het gba zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,

adres volgens eigen opgave ter terechtzitting: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 21 januari 2013.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is hem ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van drie jaren.

Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, subsidiair vijf dagen hechtenis. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.

Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1:

hij op of omstreeks 27 januari 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto, van het merk Opel Corsa) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, samen met [medeverdachte] (zijnde bestuurder van een Honda ), met de door hen bestuurde auto's op de hieronder vermelde weg(en) als volgt heeft/hebben gehandeld:

- rijdende op het Prins Bernhardviaduct heeft/hebben hij en/of zijn mededader gereden met een snelheid die hoger was dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur althans met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)

- met die te hoge snelheid is hij, verdachte op een afstand van ongeveer 7,5 meter, althans op (te) korte afstand voor het motorrijtuig van die [medeverdachte] gaan rijden en/of blijven rijden en/of (vervolgens)

- heeft/hebben hij en/of zijn mededader op het Prins Bernhardviaduct zijn/hun motorrijtuig(en) niet tijdig tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover hij/zij de weg kon(den) overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte met zijn motorrijtuig tegen een aldaar overstekende voetganger gebotst en/of (vervolgens) is zijn mededader eveneens met zijn motorrijtuig tegen die voetganger gebotst, waardoor een ander (genaamd [benadeelde partij]) werd gedood;

Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 27 januari 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging, met een ander, althans alleen, als bestuurder van een voertuig (auto, merk Opel Corsa), daarmee rijdende op de hieronder vermelde weg(en), als volgt heeft/hebben gehandeld:

- rijdende op het Prins Bernhardviaduct heeft/hebben hij en/of zijn mededader gereden met een snelheid die hoger was dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, althans met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)

- met die te hoge snelheid is hij, verdachte op een afstand van ongeveer 7,5 meter, althans op (te) korte afstand voor het motorrijtuig van die [medeverdachte] gaan rijden en/of blijven rijden en/of (vervolgens)

- heeft/hebben hij en/of zijn mededader op het Prins Bernhardviaduct zijn/hun motorrijtuig(en) niet tijdig tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover hij/zij de weg kon(den) overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte met zijn motorrijtuig tegen een aldaar overstekende voetganger gebotst en/of (vervolgens) is zijn mededader eveneens met zijn motorrijtuig tegen die voetganger gebotst, waardoor een ander (genaamd [benadeelde partij]) werd gedood en/of door welke gedraging(en) van verdachte en/of zijn mededader gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

2:

hij op of omstreeks 27 januari 2011 te Zoetermeer en/of Voorburg en/of 's-Gravenhage, op de weg(en) de Rijksweg A12 en/of de Utrechtse baan en/of de Juliana van Stolberglaan en/of het Prins Bernhardviaduct een wedstrijd met voertuigen (auto) heeft gehouden en/of heeft deelgenomen aan een wedstrijd met voertuigen, immers heeft hij met (zeer) hoge (nagenoeg) gelijke snelheid en/of naast en/of (zeer) dicht achter een ander voertuig (auto) gereden, waarbij hij, verdachte telkens hetzelfde rijgedrag vertoonde als de auto die achter en/of voor en/of naast hem reed, te weten: rijden met hoge snelheid en/of het (zeer) dicht op elkaar rijden en/of het snijden van overige weggebruikers en/of het rechts inhalen.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Ten aanzien van feit 1

Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling op grond van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is vereist dat de verdachte zich roekeloos dan wel zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij zij opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 . Dit laatste geldt ook voor het subsidiair ten laste gelegde artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 .

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gaat het hof van de volgende feitelijkheden uit:

- De verdachte rijdt op 27 januari 2011 als bestuurder van een personenauto (Opel Corsa), komende vanaf de A12 en de Utrechtse Baan en na stilgestaan te hebben voor aldaar gesitueerde stoplichten, linksaf het Prins Bernhardviaduct te 's-Gravenhage op.

- Bij dit stoplicht staat naast de auto van de verdachte de door de medeverdachte ([medeverdachte], broer van de verdachte) bestuurde auto (Honda).

- De beide auto's rijden vanaf dit stoplicht tegelijk weg over het Prins Bernardviaduct.

- De weg over het Prins Bernhardviaduct in de rijrichting van de verdachte bestaat aanvankelijk uit 2 rijstroken. Deze worden na enige afstand samengevoegd tot één (linker) rijstrook.

- Bij het bereiken van deze versmalling rijdt de verdachte vóór de vlak achter hem rijdende medeverdachte.

- Het slachtoffer steekt, voor de verdachte komende van de rechterkant, de straat over vlak na de wegversmalling vanaf een plek waar het voor voetgangers verboden is om zich te bevinden.

- Het slachtoffer wordt niet tijdig opgemerkt. Zodra de verdachte iets ontwaart wijkt hij uit naar links en komt hij via de middengeleider van de weg op het wegdek voor het tegemoet komende verkeer. Bij deze uitwijkmanoeuvre raakt de verdachte het slachtoffer met zijn auto. De vlak achter de verdachte rijdende medeverdachte ziet wat op straat, wijkt uit naar rechts en rijdt eveneens het slachtoffer aan. Het slachtoffer overlijdt als gevolg van de door haar opgelopen verwondingen.

- Op de plaats van het ongeval zijn geen sporen waargenomen waaruit de snelheid waarmee de beide auto's hebben gereden, kan worden afgeleid.

- Op het Prins Bernhardviaduct gold een maximum snelheid van 50 km per uur.

- Vanaf het stoplicht is het Prins Bernardviaduct een rechte, relatief brede en overzichtelijke weg zonder direct belendende obstakels die een goed zicht kunnen verhinderen.

- Het ongeval heeft omstreeks 18.45 uur bij duisternis plaatsgevonden. De weersgesteldheid was droog. De straatverlichting was aanwezig en in werking.

De verdachte wordt (primair) verweten dat hij tezamen met de medeverdachte schuld in de zin van roekeloos althans zeer/aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag (artikel 6 WVW 1994) heeft aan dit ongeval doordat hij:

- op het Prins Bernhardviaduct harder dan 50 km per uur, althans met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid heeft gereden;

- met die te hoge snelheid op ongeveer 7,5 m, althans te korte afstand, vóór de medeverdachte heeft gereden;

- zijn auto niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] kan worden afgeleid dat de verdachte en de medeverdachte zeer fors zijn opgetrokken toen zij vanaf het stoplicht het Prins Bernardviaduct opreden. Niet objectief kan worden vastgesteld met welke snelheid de beide auto's reden toen zijn bij de hiervoor aangeduide wegversmalling kwamen, welke wegversmalling op geruime afstand is gelegen van de plek vanwaar de beide auto's zijn vertrokken (het stoplicht). Aangenomen kan worden dat, nu de verdachte en de medeverdachte wegreden vanaf een stoplicht, zich geen verkeer direct vóór de verdachte en de medeverdachte bevond. De betreffende weg is recht, relatief breed, overzichtelijk en verlicht. Niet vastgesteld kan worden dat de verdachte en de medeverdachte bij het bereiken van de wegversmalling gereden hebben met een snelheid hoger dan 50 km per uur of met een, gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid op die plaats, te hoge snelheid.

Het hof is voorts van oordeel dat, nu niets vastgesteld kan worden omtrent de snelheid van de auto's van de verdachte en de medeverdachte bij het bereiken van de hiervoor bedoelde wegversmalling, ook niet vastgesteld kan worden dat de verdachte met die te hoge snelheid kort vóór de medeverdachte heeft gereden.

Van de bestuurder van een auto mag verwacht worden dat hij in staat is om de auto tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en deze vrij is. Uit het enkele feit dat zowel de verdachte als de medeverdachte het overstekende slachtoffer hebben aangereden blijkt dat beiden niet in staat waren de auto tijdig tot stilstand te brengen. Dit is verwijtbaar, tenzij bijzondere omstandigheden aan die verwijtbaarheid in de weg staan. Van zulke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Daarvoor is in elk geval niet voldoende dat het slachtoffer op die plaats de weg niet mocht oversteken. Nog los van de vraag of de verdachte en de medeverdachte wisten dat zich op die plaats geen voetgangers mochten bevinden, moet de bestuurder van een auto er te allen tijde rekening mee houden dat andere weggebruikers, waaronder voetgangers, zich niet aan verkeers- of gedragsregels houden en moeten zij daarop kunnen anticiperen of veilig reageren. Aangenomen moet worden dat zowel de verdachte als de medeverdachte het slachtoffer niet hebben gezien voordat zij haar aanreden. Zij hadden, in het licht van het vorenstaande, het slachtoffer echter wel moeten zien nu de plaatselijke situatie, die zoals hiervoor is vastgesteld overzichtelijk en verlicht was, daaraan niet in de weg stond. Het niet opmerken van het slachtoffer kan slechts het gevolg zijn van onoplettendheid en onvoorzichtigheid. Dit laatste licht het hof nog als volgt toe.

Uit de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte kan worden afgeleid dat zij met hun auto's en nog een of twee auto's met familieleden gezamenlijk vanuit Zoetermeer naar Den Haag zijn gereden. Uit de verklaringen van de verdachte, de medeverdachte en de getuigen [getuige 5], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] leidt het hof af dat de verdachte en de medeverdachte gezamenlijk van Zoetermeer tot de plaats van het ongeval zijn gereden in deze zin, dat de auto's doelbewust vlak vóór/achter en naast elkaar zijn blijven rijden en dat zij, om dat te bewerkstelligen, diverse inhaalmanoeuvres hebben gepleegd en mogelijk ook overig verkeer hebben gehinderd. Bij het stoplicht stonden de beide auto's naast elkaar en zij zijn samen snel optrekkend van het stoplicht weggereden. Het eerdere verkeersgedrag van doelbewust gezamenlijk en vlak achter elkaar rijden heeft zich daarna voortgezet tot de plek van het ongeval. De auto's hadden daarbij slechts een korte tussenruimte van ongeveer anderhalve auto.

Uit het van Zoetermeer tot de plek van het ongeval ten toon gespreide verkeersgedrag van de verdachte en de medeverdachte leidt het hof af dat een deel van de aandacht van de verdachte en de medeverdachte gericht was op het zo dicht mogelijk bij elkaar blijven rijden en dat dit ten koste is gegaan van de benodigde aandacht voor een behoedzaam en veilig verkeersgedrag, hetgeen zoals hiervoor reeds is aangegeven, ook omvat het rekening houden met onjuiste gedragingen van andere verkeersdeelnemers. De verdachte en de medeverdachte hebben het overstekende slachtoffer volledig over het hoofd gezien en waren niet in staat tijdig te stoppen. Dit blijkt niet alleen uit hun eigen verklaringen maar ook uit de omstandigheid dat de beide auto's niet geremd hebben (geen remsporen aangetroffen en de verklaring van de getuige [getuige 2] dat hij van beide auto's geen remlichten gezien heeft), maar dat slechts geprobeerd is het slachtoffer te ontwijken door een stuurbeweging te maken. Het hof bestempelt het rijgedrag van de verdachte en de medeverdachte als onoplettend en onvoorzichtig.

De vraag die vervolgens aan de orde is, is of het omschreven rijgedrag een mate van schuld oplevert in de zin van roekeloos dan wel zeer/aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 . Het hof is, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie, van oordeel dat dit niet het geval is. Van het primair ten laste gelegde dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken.

Naar het oordeel van het hof leveren de omschreven gedragingen echter wel het verwijt op als bedoeld in artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 . Voor dat feit zal de verdachte dan ook worden veroordeeld.

Het hof is van oordeel dat zowel de gedraging van de verdachte als die van de medeverdachte in voldoende causaal verband staat met het overlijden van het slachtoffer. Eerst heeft de verdachte het slachtoffer geraakt waardoor het slachtoffer vermoedelijk in een zittende, gehurkte of liggende positie terecht is gekomen. Vervolgens heeft de meteen achter de verdachte rijdende medeverdachte het slachtoffer niet meer kunnen ontwijken en haar ook geraakt. Aldus staan de beide aanrijdingen, gezamenlijk en ieder voor zich, in voldoende causaal verband met het overlijden van het slachtoffer aan de bij het ongeval opgelopen verwondingen.

De verdediging heeft nog het verweer gevoerd dat een tweetal verklaringen van de verdachte waarin hij zegt dat hij 50-80 km per uur reed, niet aan het bewijs mogen meewerken omdat de verhorende verbalisanten aan de verdachte een onjuiste voorstelling van zaken hebben voorgelegd, namelijk dat op videobeelden een hogere snelheid te zien zou zijn dan de verdachte had aangegeven.

Dit verweer behoeft geen bespreking nu het hof de betreffende passages uit de verklaringen van de medeverdachte niet voor het bewijs zal gebruiken omdat het hof deze verklaringen te vaag acht om daaraan gevolgtrekkingen ten aanzien van de werkelijk gereden snelheid te verbinden. Het hof volgt de verdediging overigens wel in haar standpunt dat de wijze van verhoor met betrekking tot het bedoelde punt niet erg zorgvuldig is geweest, nu de bedoelde beelden niet de stellige conclusie rechtvaardigen die de verhorende verbalisanten aan de medeverdachte hebben voorgehouden.

Ten aanzien van feit 2

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan

-overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal- behoort te worden vrijgesproken.

Artikel 10 van de Wegenverkeerswet 1994 luidt -voorzover hier van belang-:

1. het is verboden op de weg een wedstrijd met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen.

2. onder wedstrijd wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan elk rijden met voertuigen ter vaststelling of vergelijking van prestaties hetzij van de deelnemers, hetzij van de voertuigen, hetzij van onderdelen daarvan, hetzij van bedrijfsstoffen.

Het hof is van oordeel dat gelet op hetgeen omtrent het rijgedrag van de verdachte en de medeverdachte kan worden vastgesteld (zie hiervoor bij feit 1), niet gesproken kan worden van een wedstrijd als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 .

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 27 januari 2011 te 's-Gravenhage, als bestuurder van een voertuig (auto, merk Opel Corsa), daarmee rijdende op de hieronder vermelde weg, als volgt heeft gehandeld:

op het Prins Bernhardviaduct zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte met zijn motorrijtuig tegen een aldaar overstekende voetganger gebotst

waardoor een ander (genaamd [benadeelde partij]) werd gedood en door welke gedraging van verdachte en gevaar op die weg werd veroorzaakt.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 .

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich op de hiervoor vermelde wijze schuldig gemaakt aan een onnodige verkeersovertreding en daarmee blijk gegeven van een veronachtzaming van de in het verkeer geldende wettelijke verboden en maatregelen die ter waarborging van de verkeersveiligheid zijn gegeven. Daardoor is de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Zijn handelen (evenals dat van de medeverdachte) heeft er toe geleid dat een overstekende voetganger is aangereden en aan de gevolgen daarvan is overleden. Zoals onder meer is gebleken uit de ter terechtzitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring heeft dit voor de nabestaanden van het slachtoffer onvoorstelbaar en welhaast ontroostbaar verdriet teweeg gebracht.

Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een forse snelheidsovertreding. Evenmin heeft de verdachte ter terechtzitting van het hof er blijk van gegeven het onjuiste van zijn verkeersgedrag te hebben ingezien.

Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur, alsmede een geheel voorwaardelijke hechtenis van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Het hof acht tevens, mede gelet op de ernstige gevolgen die de bewezen verklaarde overtreding heeft gehad, een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden.

Vordering tot schadevergoeding

In het onderhavige strafproces heeft [nabestaande], nabestaande van het slachtoffer [benadeelde partij], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van in totaal € 10.859,10.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 10.859,10.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 8.659,10, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 3.659,10 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.

Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. Het hof stelt vast dat de benadeelde partij, blijkens een brief d.d. 7 juli 2011 van S. van der Zeeuw, psycholoog, doordat zij kort na het ongeval ter plaatse was en haar moeder [benadeelde partij], het slachtoffer in de onderhavige zaak, in de ambulance heeft gezien, een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen die een intensieve behandeling vraagt. De vordering tot immateriële schade, welke door de verdediging ingeval van bewezenverklaring slechts ten aanzien van de hoogte is betwist, leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2000,00.

Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.

Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 5.659,10 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van

[nabestaande], nabestaande van het slachtoffer [benadeelde partij].

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 , zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.

Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderd twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van

2 (twee) maanden.

Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande], nabestaande van het slachtoffer [benadeelde partij], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.659,10 (vijfduizend zeshonderd negenenvijftig euro en tien cent) bestaande uit € 3.659,10 (drieduizend zeshonderd negenenvijftig euro en tien cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals [medeverdachte] (die bij afzonderlijk arrest van heden voor hetzelfde feit wordt veroordeeld), hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [nabestaande], nabestaande van het slachtoffer [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 5.659,10 (vijfduizend zeshonderd negenenvijftig euro en tien cent) bestaande uit € 3.659,10 (drieduizend zeshonderd negenenvijftig euro en tien cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 (drieënzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover [medeverdachte] heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover [medeverdachte] van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,

mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. M.F.L.M. van der Grinten, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 februari 2013.

Mr. M.F.L.M. van der Grinten is buiten staat dit arrest te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature