Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bouwvergunning en vrijstelling van het bestemmingsplan voor het oprichten van een jachthaven in een centraal gebied binnen de gemeente Amsterdam. Onvoldoende aannemelijk gemaakt dat onaanvaardbare parkeerdruk te verwachten is. Op grond van deskundigenrapportage niet aannemelijk dat ten gevolge van de komst van de jachthaven de te verwachten toename van geluidsbelasting de streefwaarden overschrijdt. Het gaat om een stadshaven waar naar verwachting geen grote schepen gebruik van zullen maken, maar kleine grachtenboten. Geen toename van de (geluids)belasting van het verkeer over de weg ten gevolge van de aanleg van de jachthaven. Aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt voldaan. Niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van cumulatie van geluid. De aanleg is niet in strijd met de richtlijnen neergelegd in de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering, welke richtlijnen overigens niet het karakter van een algemeen verbindende regel hebben. Geen jachthaven in de zin van de brochure.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/6179 WW44

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid Vereniging Groen en Blauw,

statutair gevestigd te Amsterdam, eiseres I

de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid Vereniging Red het Blauw,

statutair gevestigd te Amsterdam, eiseres II

tezamen te noemen eiseressen,

gemachtigde mr. J.E. Dijk,

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam,

verweerder,

gemachtigde mr. M.L.M. Lohman.

Tevens heeft aan het geding deelgenomen:

Vennootschap onder firma Kopgebouw Entrepot,

vergunninghoudster,

gemachtigde mr. C.M.M. van Mil.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan vergunninghoudster een reguliere bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor het oprichten van een jachthaven met bijbehorende voorzieningen ter hoogte van Zeeburgerkade 830 te Amsterdam.

Eiseressen hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2012. Eiseressen zijn vertegenwoordigd door [A], [B] en [C], bijgestaan door de gemachtigde van eiseressen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Hillebrechts, geluidsdeskundige van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente Amsterdam.

De rechtbank heeft ingevolge artikel 8:64, eerste lid, van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in het hoger beroep van eiseres II tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2011 (AWB 09/3599) in het beroep van eiseres II tegen de verlening van een reguliere bouwvergunning aan vergunninghoudster voor het oprichten van het Kopgebouw. Bij uitspraak van 25 april 2012 (201109508/1/A1) heeft de Afdeling uitspraak gedaan in het hoger beroep van eiseres II.

Nadat partijen de rechtbank schriftelijk toestemming hebben verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Feiten en omstandigheden

1.1 Op 27 juni 2008 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend om afgifte van een bouwvergunning en vrijstelling van het bestemmingsplan voor het oprichten van een jachthaven. Het bouwplan is deels gesitueerd ter hoogte van het huidige adres Zeeburgerkade 830 en deels in de Entrepothaven te Amsterdam. Het bouwplan valt binnen drie bestemmingsplannen en is in strijd met twee daarvan, te weten het bestemmingsplan Borneo- Sporenburg en het bestemmingsplan Cruquius Industriegebied.

1.2 Het ontwerpbesluit van 8 december 2008 heeft, na publicatie van de kennisgeving daarvan, van 10 december 2008 tot 22 januari 2009 ter inzage gelegen. Een gerectificeerde kennisgeving is op 4 maart 2009 gepubliceerd. Daarna heeft het ontwerpbesluit nog tot

15 april 2009 ter inzage gelegen. Eiseressen hebben zienswijzen ingediend.

1.3 Op 14 september 2009 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Noord-Holland een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO afgegeven voor het onderhavige bouwplan.

1.4 Eiseressen hebben in beroep aangevoerd dat bij de voorbereiding van de beslissing geen correcte procedure is gevolgd. Verder is aangevoerd dat er sprake zal zijn van een ontoelaatbare geluidhinder, dat de jachthaven in samenhang met het Kopgebouw een ontoelaatbare verkeersaantrekkende werking heeft en dat de jachthaven op te geringe afstand van de omliggende woningen en woonboten is gesitueerd. Eiseressen hebben zich tevens op het standpunt gesteld dat de jachthaven onlosmakelijk is verbonden met het Kopgebouw. Ten slotte hebben eiseressen aangevoerd dat de bouw van de jachthaven een ontoelaatbare aantasting van natuurwaarden tot gevolg heeft.

2. Wettelijk kader

2.1 Op 1 juli 2008 is de WRO ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Gelet op de overgangsregels ten aanzien van de Wro en de Wabo is de WRO op dit beroep van toepassing en geldt voorts de Woningwet zoals deze luidde vóór 1 oktober 2010.

2.2 Op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in de door GS, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. GS kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van GS is vereist dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Het bepaalde in het eerste lid van artikel 19 met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.

3. Beoordeling van het geschil

3.1.1 De rechtbank overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van eiseres I als volgt.

Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de zienswijze van eiseres I niet-ontvankelijk is, omdat deze buiten de wettelijke termijn is ingediend. In het aanvullende verweerschrift van 16 maart 2011 heeft verweerder geconstateerd dat de concept vergunning en concept vrijstelling voor de jachthaven, als correctie op de eerdere (gebrekkige) publicatie/tervisielegging van 10 december 2008, op 4 maart 2009 zijn gepubliceerd en dat de tervisielegging eindigde op 15 april 2009. Nu de termijn voor het indienen van een zienswijze daarmee tevens eindigde op 15 april 2009, is de rechtbank van oordeel dat eiseres I, anders dan verweerder heeft gesteld, op 15 april 2009 tijdig een zienswijze heeft ingediend.

3.1.2 Verweerder heeft zich in het voornoemde aanvullende verweerschrift op het standpunt gesteld dat, nu eiseres I geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van verweerder om voor de behandeling van de zienswijze noodzakelijke ontbrekende gegevens te verstrekken, de zienswijze (ook) om die reden niet-ontvankelijk dient te worden geacht.

3.1.3 Eiseres I heeft ter zitting aangevoerd dat aan het indienen van zienswijzen minder strikte eisen worden gesteld dan aan het indienen van bezwaarschriften. Volgens artikel 3:15, eerste lid, van de Awb kunnen zienswijzen mondeling worden ingediend. Artikel 6:5 van de Awb ziet op bezwaarschriften, niet op zienswijzen, aldus eiseres I.

3.1.4 De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 8 mei 2009, gericht aan eiseres I, heeft verzocht om binnen een termijn van twee weken documenten over te leggen waaruit blijkt wie bevoegd is namens de rechtspersoon op te treden, te weten een machtiging, de statuten en een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres aan dit verzoek niet heeft voldaan.

3.1.5 De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder eiseres weliswaar op een onjuiste grond maar niettemin terecht niet-ontvankelijk heeft geacht ter zake van de door haar ingediende zienswijzen. Het beroep van eiseres I zal dan ook ongegrond worden verklaard.

3.1.6 De rechtbank overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van eiseres II als volgt.

Zoals deze rechtbank eerder heeft overwogen, is het statutaire doel van eiseres niet zo veelomvattend dat het onvoldoende onderscheidend zou zijn om op grond daarvan te kunnen oordelen dat het belang van de vereniging rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank van 21 juli 2011 geregistreerd onder AWB 09/3599 WRO inzake het beroep van eiseres II tegen de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling van het bestemmingsplan voor de bouw van het Kopgebouw.

3.1.7 De feitelijke werkzaamheden van eiseres bestaan onder meer uit het bijhouden van haar website, het afnemen van bewonersenquêtes en het verspreiden van pamfletten, gericht op het tegengaan van de bouw van het Kopgebouw en de aanleg van de jachthaven.

Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres krachtens haar statutaire doelstelling en blijkens haar feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt.

3.2.1 Eiseres II heeft zich op het standpunt gesteld dat het Kopgebouw en de jachthaven ten onrechte als gescheiden inrichtingen worden beschouwd. Het Kopgebouw en de jachthaven moeten worden beschouwd als een inrichting in de zin van artikel 1.1. van de Wet milieubeheer , nu zij één project vormen en in directe relatie tot elkaar staan. Bovendien is van belang dat de jachthaven en het Kopgebouw door hetzelfde bedrijf zullen worden ontwikkeld en geëxploiteerd, aldus eiseres II. Eiseres II verwijst in dit verband naar het (concept) Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) van 18 augustus 2005.

3.2.2 De rechtbank volgt eiseres II niet in die stelling en overweegt als volgt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 25 april 2012 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: BW3913) inzake het hoger beroep van eiseres II tegen de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2012 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het te realiseren Kopgebouw en de jachthaven niet één project vormen. Voor de realisering van het Kopgebouw en de jachthaven zijn immers afzonderlijke aanvragen om een bouwvergunning ingediend en de bouwactiviteiten kunnen ook los van elkaar worden uitgevoerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de realisering van de jachthaven als zelfstandig project moet worden aangemerkt.

3.3.1 Eiseres II heeft aangevoerd dat de combinatie van jachthaven en Kopgebouw zal leiden tot parkeer- en andere vormen van overlast in de omgeving. Het aantal van 250 tot 300 parkeerplaatsen die in het (concept) SPvE op eigen terrein zijn voorzien betreft het absolute minimum. Niet duidelijk is op grond waarvan het aantal parkeerplaatsen is vastgesteld en evenmin is duidelijk aan welke criteria de parkeerbehoefte is getoetst. De behoefte aan parkeerplaatsen ten behoeve van de jachthaven is groter dan de 0,5 parkeerplaats per ligplaats waarvan wordt uitgegaan aan de hand van de CROW-kencijfers. Verweerder acht 20 parkeerplaatsen voldoende terwijl volgens de CROW-kencijfers er minimaal honderd nodig zijn, aldus eiseres II.

3.3.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het Kopgebouw en de jachthaven als uitgangspunt geldt dat het parkeren op eigen terrein opgelost moet worden en dat de parkeerdruk in de openbare ruimte niet mag toenemen. Het voornoemde (concept) SPvE gaat uit van 250 tot 300 parkeerplaatsen waarvan 167 tot 200 plaatsen onder het Kopgebouw gerealiseerd zullen worden.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onder verwijzing naar referentiemateriaal en parkeernormen die zijn opgenomen in het (concept) SPvE, voldoende aannemelijk gemaakt dat geen onaanvaardbare parkeerdruk te verwachten is. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat, zoals door verweerder is betoogd, het bouwplan voorziet in een stadshaven en met name is bedoeld om een oplossing te bieden voor het gebrek aan ligplaatsen voor de aanwezige schepen en niet als voorziening met aantrekkende werking op nieuwe schepen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat bij soortgelijke stadshavens elders in Amsterdam veelal geen specifieke parkeervoorzieningen zijn getroffen, terwijl daar de parkeerdruk juist hoger is dan in de directe omgeving van de onderhavige jachthaven het geval is. Verweerder heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat een parkeerbehoefte van één auto per tien boten realistisch is, waarbij rekening is gehouden met het dubbelgebruik van de parkeervoorzieningen. Daarbij is tevens van belang dat de jachthaven goed te bereiken is per openbaar vervoer en per fiets en dat, nu het hier hoofdzakelijk zal gaan om dagrecreatie met stadsboten, een auto veelal niet nodig is. Bovendien ligt een deel van de schepen die in de jachthaven zullen aanleggen nu ook al in het gebied afgemeerd, waardoor geen sprake is van nieuwe parkeerbehoefte.

3.3.3 Ten aanzien van de stelling van eiseres II dat een discrepantie bestaat tussen de 20 parkeerplaatsen die verweerder voldoende acht en de minimale 100 parkeerplaatsen die volgens de CROW-kencijfers nodig zijn, overweegt de rechtbank als volgt. In de uitspraak van 25 april 2012 inzake het hoger beroep van eiseres II inzake het Kopgebouw heeft de Afdeling overwogen dat het college voor de vaststelling van de parkeernormen niet verplicht is om de parkeerkencijfers van het CROW over te nemen. Verweerder heeft de vrijheid om in afwijking van deze cijfers eigen, op de plaatselijke situatie afgestemde, parkeernormen vast te stellen. De stelling van eiseres II leidt dan ook niet tot het oordeel dat verweerder niet heeft kunnen uitgaan van de parkeernorm uit het (concept) SPvE van één parkeerplaats per tien ligplaatsen.

3.4.1 Eiseres II heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het onderhavige project leidt tot een significante toename van het verkeer en de daarmee gepaard gaande geluidsbelasting door zowel af- en aanvarend scheepvaartverkeer als verkeer op het land. Eiseres II heeft gewezen op het in opdracht van verweerder uitgevoerde akoestisch onderzoek van 9 december 2004 ten behoeve van de realisatie van de jachthaven Entrepothaven waarin slechts wordt ingegaan op indirecte hinder voor zover dit het in- en uitvarend scheepvaartverkeer betreft en niet op de extra overlast door autoverkeer.

3.4.2 Voor zover eiseres II beoogt te stellen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de (geluids)belasting van het scheepvaartverkeer overweegt de rechtbank als volgt. Op 9 december 2004 heeft onderzoeksbureau Oranjewoud, naar aanleiding van een akoestisch onderzoek met het oog op de realisatie van de jachthaven, een rapport uitgebracht. Uit dat rapport blijkt dat ten gevolge van de komst van de jachthaven de te verwachten toename van geluidsbelasting de streefwaarden niet overschrijdt. Eiseres II heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het akoestisch onderzoek ten onrechte niet is betrokken dat ook het varen van boten binnen de jachthaven geluidsbelasting oplevert. De rechtbank volgt eiseres II daarin niet. Blijkens het voornoemde rapport van 9 december 2004 zijn bij het onderzoek de volgende activiteiten meegenomen: vertrek en aankomst van lichte motorkruisers en jachten, vertrek en aankomst van zwaardere motorkruisers en jachten en het in- en uittakelen van schepen met behulp van een botenlift. Daarbij acht de rechtbank van belang dat, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, het in het onderhavige geval gaat om een stadshaven waar naar verwachting geen grote schepen gebruik van zullen maken, maar kleine grachtenboten. Met de jachthaven wordt immers met name voorzien in een afmeervoorziening voor boten tot 12 meter die nu vrij liggen afgemeerd aan de Zeeburgerkade. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat geen sprake is van een doorgaande vaarroute. De beroepsgrond slaagt niet.

3.4.3 Ten aanzien van de stelling van eiseres II dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de (geluids)belasting van het verkeer over de weg ten gevolge van de aanleg van de jachthaven overweegt de rechtbank het volgende. Bij de tussenuitspraak van 29 maart 2011, die integraal deel uitmaakt van de uitspraak van deze rechtbank van 21 juli 2011 inzake het Kopgebouw, heeft de rechtbank geconstateerd dat verweerder niet heeft gereageerd op de stelling van eiseres II dat het effect van het significant toenemend verkeer op de geluidsbelasting ten onrechte niet is meegenomen in de ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank heeft verweerder bij diezelfde (tussen)uitspraak in de gelegenheid gesteld het geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen. Verweerder heeft aanvullende geluidsberekeningen laten uitvoeren door onderzoeksbureau Tauw. Verweerder heeft ter bepaling van de geluidsbelasting op de gevels van omliggende woningen aansluiting gezocht bij de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting" van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van

29 februari 1996. In de circulaire wordt voor de toelaatbaarheid van geluidsbelasting voor gevels van woningen uitgegaan van een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Het aanvullend geluidsonderzoek van Tauw van 17 mei 2011, waarin de indirecte geluidsbelasting van het Kopgebouw en de jachthaven is onderzocht, heeft tot uitkomst dat aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de gevels van de onderzochte omliggende woningen ruimschoots wordt voldaan. De rechtbank verenigt zich met het onderbouwde standpunt van verweerder ten deze. De beroepsgrond slaagt niet.

3.4.4 Nu de geluidsproductie van het scheepvaartverkeer en het verkeer over land onder de streefwaarden blijft, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat in dit opzicht de gevolgen van de komst van de jachthaven aanvaardbaar zijn. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat eiseres II de stelling dat sprake is van onaanvaardbare geluidsoverlast niet heeft onderbouwd met een deskundigenrapport.

3.4.5 De stelling van eiseres II dat verweerder de cumulatie van geluidshinder door indirecte bronnen had moeten onderzoeken volgt de rechtbank evenmin. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van Oranjewoud van 9 december 2004 en het aanvullend onderzoek van Tauw van 17 mei 2011 voldoende inzicht bieden in de effecten van het scheepvaartverkeer en van het verkeer over land op de omgeving van de jachthaven. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat sprake is van cumulatie van geluid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in hetgeen is aangevoerd dan ook geen aanleiding hoeven zien nader onderzoek naar de cumulatie van af- en aanvarende boten en het aan- en afrijdend autoverkeer te doen. Uit de onderzoeksresultaten blijkt immers dat de geluidsproductie van het scheepvaartverkeer en het verkeer over land ruim onder de streefwaarden blijft.

3.5 Eiseres II heeft verder aangevoerd dat de voorgenomen jachthaven tot allerlei vormen van overlast leidt en dat de aanleg in strijd is met de richtlijnen neergelegd in de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering (hierna: de brochure). De in de brochure genoemde minimale afstand van de jachthaven tot de omliggende woningen van 50 meter wordt niet gehaald. De afstand tot de dichtstbijzijnde woonboten bedraagt 27 meter en slechts 13 meter tot de dichtstbijzijnde woningen.

De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat de voornoemde VNG richtlijnen niet kunnen worden aangemerkt als algemeen verbindende voorschriften danwel dat daaraan een status zou moeten worden toegekend als die van beleidsregels. Verder heeft de richtafstand volgens de brochure betrekking op een rustige woonwijk. De jachthaven is echter niet in een rustige woonwijk gesitueerd, maar in een gebied met verschillende vormen van bedrijvigheid en activiteiten. Volgens de brochure kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. In de VNG brochure wordt onder jachthaven verstaan een volledig geoutilleerde jachthaven, inclusief reparatievoorzieningen en botenlift. Een dergelijke jachthaven wordt als industriefunctie aangemerkt en is om die reden ook in de VNG brochure opgenomen. In het onderhavige geval blijkt uit het (concept) SPvE van 18 augustus 2005 dat de jachthaven geen industriefunctie heeft, maar een vrijetijdsfunctie. De jachthaven is buurtgericht en kleinschalig. Milieubelastende industriële aspecten van een jachthaven zoals reparatiefaciliteiten en een botenlift ontbreken hier. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een jachthaven in de zin van de brochure. Verweerder mocht zich daarom zonder meer distantiëren van hetgeen in de VNG richtlijnen is neergelegd. De beroepsgrond faalt.

3.6 Ten aanzien van de stelling van eiseres II dat het gebruik van de jachthaven als terras voor de horeca ernstige geluidsoverlast zal veroorzaken overweegt de rechtbank dat, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, geen horecavoorzieningen binnen het gebied van de jachthaven zijn gesitueerd. Van ernstige geluidsoverlast is in dit verband dan ook geen sprake. De beroepsgrond mist een feitelijke grondslag en faalt mitsdien reeds om die reden.

3.7 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de slotsom dat het bestreden besluit stand kan houden. De rechtbank zal het beroep van eiseres II ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling en een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep van eiseres I ongegrond;

- verklaart het beroep van eiseres II ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, voorzitter,

mrs. A.M. van der Linden-Kaajan en E.J.W. Verhaagh, leden, in aanwezigheid van

M.E. Sjouke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2012.

de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschrift verzonden op:

D: B

SB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature