Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

verzoek om voorlopige voorziening; intrekking chauffeurspas voor het verrichten van taxivervoer

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

Voorzieningenrechter

AWB 12/1031 30 november 2012

11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Bestuursdwang

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:

A, te B, verzoeker,

gemachtigde: mr. K. Kok, advocaat te Zwolle,

tegen

de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder,

gemachtigde: mr. M.B. Gschwind, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Bij besluit van 5 oktober 2012 heeft verweerder een aan verzoeker verleende chauffeurspas voor het verrichten van taxivervoer met ingang van 8 oktober 2012 ingetrokken.

Verzoeker heeft bij brief van 16 oktober 2012 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij faxbericht van gelijke datum, met producties, heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, inhoudend dat het besluit van 5 oktober 2012 wordt geschorst. Dit verzoek is door de griffier van genoemde rechtbank bij brief van 22 oktober 2012 met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan de voorzieningenrechter van het College doorgezonden.

Bij brief van 6 november 2012 heeft verweerster een reactie op het verzoek ingediend, alsmede de op het verzoek betrekking hebbende stukken.

Bij faxbericht van 21 november 2012 heeft verzoeker aanvullende producties ingediend.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 november 2012, waarbij verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Het Besluit personen vervoer 2000 (hierna: Bp 2000) luidt sedert 1 oktober 2011, voorzover hier van belang, als volgt:

“Artikel 81

(…)

3. Met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, wordt slechts diegene belast, die in het bezit is van een geldige (…) chauffeurskaart. (…)

Artikel 82

1. Bij de aanvraag voor de chauffeurskaart worden de volgende documenten overgelegd: (…)

c. een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffuer verleende verklaring omtrent het gedrag overeenkomstig de bepalingen van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die niet ouder is dan vier maanden; (…)

6. Indien Onze Minister vermoedt dat de bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van (…) een verklaring omtrent het gedrag, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel (…) c, kan Onze Minister verlangen dat die bestuurder (…) opnieuw verzoekt om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag. De bestuurder overlegt binnen een door Onze Minister vast te stellen termijn (…) de nieuwe verklaring omtrent het gedrag.”

In de met ingang van 1 oktober 2011 in werking getreden Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten is, voor zover hier van belang, bepaald:

“Artikel 10

(…)

3. De chauffeurskaart en de chaufeurskaart onder beperkingen kunnen worden ingetrokken: (…)

c. indien de bestuurder niet of niet tijdig (…) een nieuwe verklaring omtrent het gedrag overlegt als bedoeld in artikel 82, zesde lid, van het Besluit; (…)”

2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.

- Verzoeker is werkzaam als taxichauffeur bij C B.V.

- Op 15 december 2008 is hem een chauffeurspas verstrekt met een geldigheidsduur tot 15 december 2013.

- Bij brief van 4 juli 2012 heeft verweerder verzoeker verzocht om een nieuwe verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) over te leggen, omdat uit informatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport is gebleken dat verzoeker mogelijk niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG.

- Bij brief van 17 augustus 2012 heeft verweerder verzoeker in kennis gesteld van het voornemen om zijn chauffeurspas in te trekken.

- Verzoeker heeft bij brief van 21 augustus 2012 zijn zienswijze kenbaar gemaakt.

- Verweerder heeft vervolgens enkele weken uitstel verleend voor het overleggen van een VOG.

- Bij besluit van 11 september 2012 heeft het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afwijzend beslist op verzoekers aanvraag om een VOG.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aangevoerd dat de intrekking van de chauffeurspas per 8 oktober 2012 zal leiden tot de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, waardoor hij in financiële problemen zal geraken, aangezien hij dan niet langer in staat is om zijn gezin te onderhouden en de hypotheekrente voor zijn woning te betalen. Hij kan door zijn leeftijd en medische klachten moeilijk aan ander werk komen.

Verzoeker heeft onder verwijzing naar het tegen het bestreden besluit ingediende bezwaarschrift ter zitting het volgende aangevoerd. In het bestreden besluit is vermeld dat uit informatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport is gebleken dat hij mogelijk niet meer voldoet aan het bepaalde in artikel 76, lid 1 Bp 2000 en dat de chauffeurspas op grond van artikel 77, lid 2, sub a Bp 2000 kan worden ingetrokken indien niet of niet tijdig een nieuwe VOG wordt overgelegd. Niet duidelijk was dat hiermee op een verouderde (tot 1 oktober 2011 geldende) versie van het Bp 2000 werd gedoeld. Verzoeker is dan ook door deze onjuiste verwijzing op een dwaalspoor gebracht. In het huidige artikel 76, lid 1 Bp 2000 is vermeld dat een taxi geregistreerd dient te zijn. Verzoeker heeft uit het bestreden besluit opgemaakt dat hij een VOG diende aan te vragen omdat zijn taxi niet geregistreerd zou zijn. De taxi van verzoeker was echter geregistreerd en het was voor hem onbegrijpelijk dat hij ineens een VOG diende aan te vragen. Volgens verzoeker bestaat er geen informatie op basis waarvan verweerder bevoegd kan worden geacht om van hem te verlangen dat hij een nieuwe VOG overlegt.

Voorts stelt verzoeker dat hij wordt verdacht van verboden wapenbezit en dat er een strafzaak tegen hem loopt. Die strafzaak betreft de vondst van een niet werkend stroomstootwapen in zijn taxi. Verzoeker wist niet dat dat wapen in zijn taxi lag, het moet door iemand anders erin zijn gelegd. In verband daarmee is hem de afgifte van een VOG geweigerd. Normaliter zou verzoeker pas een nieuwe VOG hoeven aan te vragen op het moment dat de geldigheidsduur van zijn huidige pas zou aflopen, te weten op 15 december 2013. Verzoeker is van mening dat er naar een reden is gezocht om hem tussentijds een VOG te doen aanvragen.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering om hem een VOG te verstrekken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft aangevoerd dat het besluit tot intrekking van de chauffeurspas rechtmatig is. Het daarin genoemde wettelijke kader is inderdaad onjuist, maar dat zal in bezwaar worden hersteld. Verzoeker heeft geen VOG overgelegd en voldoet derhalve niet langer aan de eisen op grond waarvan de chauffeurspas werd verstrekt. Verweerder is derhalve bevoegd om tot intrekking van de chauffeurspas over te gaan. Dat verzoeker door het intrekken van de pas zijn werkzaamheden niet meer kan uitoefenen is niet als een bijzondere omstandigheid aan te merken, omdat dit immers voor elke chauffeur geldt wiens pas wordt ingetrokken. Verweerder is verzoeker tegemoet gekomen door enkele weken uitstel te verlenen voor het indienen van de VOG.

Aangezien het COVOG speciaal in het leven is geroepen om aan de hand van screenings-profielen te beoordelen of strafbare feiten een belemmering kunnen vormen voor de afgifte van een VOG en het COVOG over specifieke deskundigheid terzake beschikt, hecht verweerder veel waarde aan het oordeel van COVOG. Nu het COVOG de afgifte van een VOG heeft geweigerd is verweerder van oordeel dat het beschikken door verzoeker van een chauffeurspas een te groot risico vormt voor de samenleving, ook al is op dit moment nog slechts sprake van een verdenking van een strafbaar feit.

5 De beoordeling van het geschil

5.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van het College, hangende beroep bij het College of hangende de beslissing op bezwaar indien van die beslissing beroep bij het College openstaat, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voorzover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.

5.2 Duidelijk is dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De intrekking van de chauffeurspas heeft immers tot gevolg dat verzoeker niet meer als taxichauffeur werkzaam zal kunnen zijn.

5.3 Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat of het besluit van 5 oktober 2012, waarbij verweerder de aan verzoeker verstrekte chauffeurspas met ingang van 8 oktober 2012 heeft ingetrokken, naar voorlopig oordeel in rechte stand kan houden. Hieromtrent overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

5.4 De voorzieningenrechter kan verzoeker niet volgen in zijn bewering dat hij door de verwijzing naar een verouderde (tot 1 oktober 2011 geldende) versie van het Bp 2000 in zodanige verwarring is gebracht, dat hem niet duidelijk was om welke reden van hem werd verlangd een nieuwe VOG aan te vragen. In de artikelen 76 en 77 Bp 2000 (oud) was vermeld dat indien de Minister vermoedt dat de bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, niet meer voldoet aan (onder meer) de eisen voor het afgeven van een VOG, de Minister kan verlangen dat die bestuurder opnieuw om afgifte van een VOG verzoekt, alsmede dat bij de aanvraag voor een chauffeurspas (onder meer) een VOG wordt overgelegd die niet ouder is dan twee maanden. Anders dan verzoeker meent zijn deze artikelen met ingang van 1 oktober 2011 niet van een nieuwe tekst voorzien, zij zijn komen te vervallen.

Overigens acht de voorzieningenrechter het onzorgvuldig dat verweerder in het bestreden besluit verwijst naar bepalingen die reeds sedert ruim een jaar niet meer bestaan. De voorzieningenrechter gaat er echter vanuit dat deze omissie, zoals de gemachtigde van verweerder heeft verklaard, in de beslissing op bezwaar zal worden hersteld.

De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat uit de tekst van het bestreden besluit en de daaraan voorafgaande brieven van verweerder van 4 juli en 17 augustus 2012 voldoende duidelijk blijkt dat van verzoeker wordt verlangd een nieuwe VOG over te leggen omdat uit informatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport is gebleken dat verzoeker mogelijk niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG.

In bezwaar heeft verzoeker enerzijds aangegeven dat hij meent dat de Minister in bezwaar dient aan te geven op welke informatie de Inspectie Leefomgeving en Transport zich heeft gebaseerd, anderzijds heeft hij aangegeven dat de VOG hem is geweigerd omdat hij wordt verdacht van verboden wapenbezit. Uit een en ander volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat verzoeker heeft kunnen begrijpen dat het vermoeden van de Minister dat hij niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG is gebaseerd op de door hemzelf genoemde strafrechtelijke procedure. Overigens heeft verweerder in het kader van de onderhavige voorlopige voorzieningsprocedure een rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport van 29 juni 2012 overgelegd, waaruit blijkt dat de twijfels over de betrouwbaarheid van verzoeker inderdaad zijn gebaseerd op een proces-verbaal betreffende overtreding van de Wet wapens en munitie.

5.5 Gelet op voormeld rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport heeft de Minister in redelijkheid kunnen vermoeden dat verzoeker niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG, zodat de Minister op grond van artikel 82, zesde lid, Bp 2000 bevoegd was om van verzoeker te verlangen dat hij een nieuwe VOG zou overleggen. Nu verzoeker die VOG niet heeft overgelegd is verweerder voorts op grond van artikel 10, derde lid, onder c van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputer (hierna: de Regeling) bevoegd om de chauffeurspas in te trekken.

5.6 Evenals voorheen in het tot 1 oktober 2010 geldende artikel 77, tweede lid, aanhef en onder c Bp 2000 was bepaald, bepaalt artikel 10, derde lid, onder c van de Regeling dat de chauffeurskaart – waaronder in dit verband ook de chauffeurspas dient te worden verstaan, aangezien verweerder doende is alle chauffeurspassen te vervangen door chauffeurskaarten – kan worden ingetrokken. Zoals de voorzieningenrechter van het College reeds meerdere malen heeft overwogen dwingt de redactie van deze bepaling, ook indien de bestuurder niet (tijdig) een opnieuw aangevraagde VOG overlegt, verweerder niet zonder meer tot intrekking van een chauffeurspas.

Voorts heeft de voorzieningenrechter in de hiervoor bedoelde jurisprudentie reeds meerdere malen overwogen dat verweerder in het kader van de voorbereiding van het nemen van een dergelijk besluit aandacht dient te besteden aan de beantwoording van de vraag of er, ondanks het niet tijdig overgelegd zijn van een verklaring omtrent het gedrag niettemin, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, redenen zijn om niet tot intrekking over te gaan. In het bestreden besluit is hierop echter niet ingegaan. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat ook deze omissie in de beslissing op bezwaar zal worden hersteld.

5.7 In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat het feit dat verzoeker door het intrekken van de chauffeurspas zijn werkzaamheden niet meer kan uitoefenen en als gevolg daarvan wellicht in financiële problemen komt te verkeren, hoe vervelend die situatie voor verzoeker ook is, niet als een bijzondere omstandigheid is te bestempelen, aangezien dit voor elke chauffeur geldt wiens pas wordt ingetrokken. Verweerder is van mening dat voldoende met de situatie van verzoeker rekening is gehouden door hem uiteindelijk ruim drie maanden de tijd te geven voor het overleggen van een VOG.

5.8 Naar voorlopig oordeel zijn de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet aan te merken als bijzondere omstandigheden die verweerder ertoe zouden moeten nopen om, ondanks het niet (tijdig) overgelegd zijn van een VOG, het besluit tot intrekking van de chauffeurspas te herroepen.

Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

6. De beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2012.

w.g. E.R. Eggeraat w.g. J.M.M. Bancken


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature