Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Het beroep richt zich – mede gelet op de bevestiging ter zitting door eisers - uitsluitend tegen de afwijzing van de aanvraag wegens verjaring. Op 25 juni 2005 heeft verweerder het vrijstellingsbesluit, als gevolg waarvan eisers schade stellen te hebben geleden, genomen. Het vrijstellingsbesluit is – als onderdeel zijnde van de bouwvergunning eerste fase van 1 juli 2005 – op 12 augustus 2005 onherroepelijk geworden doordat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. De rechtmatigheid van dit besluit kan derhalve thans niet meer aan de orde worden gesteld. Hetgeen eisers in beroep daarover hebben aangevoerd, namelijk dat de bezwaartermijn van het vrijstellingsbesluit van 25 juni 2005 met het verlenen van de bouwvergunning van 27 april 2007 opnieuw is gaan lopen, maakt die rechtmatigheid niet ongedaan. Voor zover eisers betogen dat verweerder de vrijstelling van 25 juni 2005 niet aan de bouwvergunning van 27 april 2007 ten grondslag had mogen leggen, leidt dit niet tot de onrechtmatigheid van het bestreden besluit. Immers, ook tegen de bouwvergunning van 27 april 2007 is geen rechtsmiddel aangewend, zodat ook dit besluit in rechte vaststaat.

Uit artikel 6.1, vierde lid, van de Wro volgt dat de aanvraag moet zijn ingediend binnen vijf jaren na het moment waarop de vrijstelling onherroepelijk is geworden. De vrijstelling is op 15 augustus 2005 onherroepelijk geworden. Op dat moment is de verjaringstermijn gaan lopen. De aanvraag van eisers had dus uiterlijk op 16 augustus 2010 ingediend moeten worden. Nu de aanvraag van eisers na deze datum bij verweerder is ingekomen, is de aanvraag van eisers te laat ingediend.

Op grond van het voorgaande heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eisers terecht gehandhaafd omdat de aanspraak op planschadevergoeding is verjaard.

Uitspraak



RECHTBANK ALKMAAR

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/3170

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 november 2012 in de zaak tussen

[naam.1] en [naam.2], [naam.3] en [naam.4], te [plaatsnaam], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harenkarspel, verweerder

(gemachtigden: mr. M.H. Bakker en W.G.M. Kruijer).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 28 juni 2011 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij afzonderlijke besluiten van 16 november 2011 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2012. Eisers [naam.1] en [naam.3] zijn verschenen. Eiser [naam.4] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn partner, mevrouw [naam.5]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is voor verweerder verschenen K.J. van der Laar, werkzaam bij consultancy Next vastgoed BV.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.1 Eisers [naam.1] en [naam.2] zijn sinds 12 januari 1973 eigenaar van het perceel met woning aan de [adres] te [plaatsnaam]. Eiseres [naam.3] is sinds 31 december 2002 eigenares van het perceel met woning aan de [adres.1] te [plaatsnaam]. Eiser [naam.4] is sinds 29 december 1997 eigenaar van het perceel met woning aan de [adres.2] te [plaatsnaam].

1.2 Eisers [naam.3] en [naam.1] hebben bij formulier, gedateerd 11 oktober 2010, gevraagd om vergoeding van planschade ten gevolge van diverse besluiten van verweerder. Van eiser [naam.4] heeft verweerder deze aanvraag op 31 december 2010 ontvangen.

1.3 Middels diverse besluiten heeft verweerder vrijstelling van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1980, herziening 1997" en bouwvergunning verleend voor de bouw van een beheerderswoning, het uitbreiden van het bestaande dierenpark, het oprichten van een verenigings-/tentoonstellingsgebouw, het oprichten van een molen met molenschuur, molengebruik en verblijfsrecreatieve bewoning op het perceel aan de [adres.3] tussen en achter [adres.4 t/m 8] te [plaatsnaam] en het oprichten van een koelcellencomplex en het plaatsen van een hekwerk met poorten op het perceel aan de [adres.9] te [plaatsnaam].

1.4 Bij de in de beslissingen op bezwaar gehandhaafde besluiten van 28 juni 2011 heeft verweerder de aanvragen om een tegemoetkoming in planschade van eisers afgewezen, omdat zij zijn ingediend na het verstrijken van de verjaringstermijn van vijf jaar.

2. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college van B&W degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wro is een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid, een besluit als bedoeld in artikel 3.10, 3.22, 3.23, 3.27, 3.29, 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wro.

Ingevolge artikel 6.1, vierde lid, van de Wro – voor zover van belang – moet een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in het tweede lid, onder d, worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop de oorzaak, bedoeld in het eerste lid, onherroepelijk is geworden.

Ingevolge de artikelen 9.1.10 respectievelijk 9.1.11 van de Invoeringswet Wro wordt een besluit tot vrijstelling, waartoe het verzoek is ingediend voor 1 juli 2008, voor de toepassing van afdeling 6.1 van de Wro gelijkgesteld met een besluit als bedoeld in de artikelen 3.10 respectievelijk 3.23 van laatstgenoemde wet.

3.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1980, herziening 1997" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel waarop het dierenpark en toebehoren zijn gevestigd de bestemming “agrarische doeleinden (onbebouwd)”. Op deze gronden zijn beperkte bebouwingsmogelijkheden toegestaan.

3.2. Ten aanzien van het betreffende perceel heeft verweerder bij besluit 21 juni 2005 op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend van het bestemmingsplan en is ter plaatse de bouw van een beheerderswoning, een uitbreiding van het bestaande dierenpark en het oprichten van een tentoonstellingsgebouw mogelijk geworden.

Verweerder heeft het vrijstellingsbesluit van 21 juni 2005 ten grondslag gelegd aan de navolgende besluiten:

- besluit tot verlening van een reguliere bouwvergunning 1e fase van 1 juli 2005 ten behoeve van de bouw van een beheerderswoning, het uitbreiden van het bestaande dierenpark en het oprichten van een verenigings-/tentoonstellingsgebouw;

- besluit tot verlening van een reguliere bouwvergunning 2e fase van 25 juli 2005 ten behoeve van de bouw van een beheerderswoning, het uitbreiden van het bestaande dierenpark en het oprichten van een verenigings-/tentoonstellingsgebouw;

- besluit tot verlening van een reguliere bouwvergunning van 27 april 2007 voor het veranderen / vergroten van de dierenruimten.

Bij latere besluiten heeft verweerder ook vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een molenschuur met onderbouw, een koelcellencomplex en het plaatsen van een hekwerk.

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de aanvragen om planschadevergoeding terecht heeft afgewezen. Daaraan legt verweerder ten grondslag dat de aanvragen van eisers om planschadevergoeding wat betreft de beheerderswoning, het dierenpark en het verenigings-/tentoonstellingsgebouw niet zijn ingediend binnen de in de wet gestelde termijn van vijf jaren nadat de vrijstelling van 21 juni 2005 onherroepelijk is geworden. De aanspraak van eisers op planschadevergoeding is daarom verjaard. Volgens verweerder past het bouwwerk zoals aangevraagd en verleend in 2007 binnen de reeds verleende vrijstelling van 25 juli 2005. Derhalve was de planologische mogelijkheid reeds in 2005 gecreëerd. Voorts merkt verweerder op dat als het bouwplan niet onder de vrijstelling van 2005 zou vallen, er nog steeds geen uitzicht op planschade bestaat omdat er dan geen vrijstellings- of ontheffingsbesluit zou zijn genomen dat voor planschade in aanmerking komt.

Wat betreft de vrijstelling ten behoeve van de molenschuur met onderbouw, een koelcellencomplex en het plaatsen van een hekwerk is verweerder van mening dat de aanvragen terecht zijn afgewezen omdat eisers ten gevolge daarvan niet in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren.

5. Eisers bestrijden in beroep dat zij hun aanvragen te laat hebben ingediend. Daartoe voeren zij aan dat destijds niet is gebouwd hetgeen volgens de vrijstelling 25 juli 2005 - en bouwvergunningen 1e en 2e fase van 1 juli respectievelijk 25 juli 2005 – is vergund. Volgens eisers is met de bouwvergunning van 27 april 2007 de feitelijke situatie, te weten 20 in plaats van 6 dierenverblijven, vergund. Volgens hen begint de verjaringstermijn van vijf jaren dus pas te lopen vanaf 27 april 2007. Om die reden zijn hun aanvragen tijdig ingediend.

6. De rechtbank overweegt ten aanzien van het omvang van het geschil het volgende. Het beroep richt zich – mede gelet op de bevestiging daarvan ter zitting door eisers – niet tegen de afwijzing wat betreft de molenschuur met onderbouw, het koelcellencomplex en het hekwerk.

Het beroep richt zich uitsluitend tegen de in de bestreden besluiten gehandhaafde afwijzing wat betreft het dierenpark, de bedrijfswoning en het tentoonstellingsgebouw. Het beroep richt zich uitsluitend tegen het standpunt van verweerder dat de aanvragen wat betreft de op deze bouwwerken verleende vrijstelling te laat zijn ingediend en reeds daarom moeten worden afgewezen.

De rechtbank zal dan ook enkel hierover een oordeel vellen.

7. De aanvragen van eisers om een tegemoetkoming in planschade zijn bij verweerder binnengekomen op 11 oktober 2010 onderscheidenlijk op 31 december 2010. Op 25 juni 2005 heeft verweerder het vrijstellingsbesluit genomen, als gevolg waarvan eisers schade stellen te hebben geleden. Het vrijstellingsbesluit is – als onderdeel zijnde van de bouwvergunning 1e fase van 1 juli 2005 – op 12 augustus 2005 onherroepelijk geworden doordat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Van de rechtmatigheid van dat besluit, zowel wat betreft zijn inhoud als wat betreft de wijze van tot stand komen, moet in de thans aan de orde zijn de procedure worden uitgegaan. Hetgeen eisers in beroep daarover hebben aangevoerd, namelijk dat de bezwaartermijn van het vrijstellingsbesluit van 25 juni 2005 met het verlenen van de bouwvergunning van 27 april 2007 opnieuw is gaan lopen, maakt die rechtmatigheid niet ongedaan. Voor zover eisers betogen dat verweerder de vrijstelling van 25 juni 2005 niet aan de bouwvergunning van 27 april 2007 ten grondslag had mogen leggen, leidt dit niet tot een ander oordeel. Immers, ook tegen de bouwvergunning van 27 april 2007 is geen rechtsmiddel aangewend, zodat ook dit besluit in rechte vaststaat.

8. Uit artikel 6.1, vierde lid, van de Wro volgt dat de aanvraag moet zijn ingediend binnen vijf jaren na het moment waarop de vrijstelling onherroepelijk is geworden. De vrijstelling is op 12 augustus 2005 onherroepelijk geworden. Op dat moment is de verjaringstermijn gaan lopen. De aanvragen van eisers hadden dus uiterlijk op 11 augustus 2010 ingediend moeten worden. Nu de aanvragen van eisers op 11 oktober 2010 onderscheidenlijk 31 december 2010 bij verweerder zijn ingekomen, zijn de aanvragen van eisers te laat ingediend.

9. Op grond van het voorgaande heeft verweerder de afwijzing van de aanvragen van eisers terecht gehandhaafd omdat de aanspraak op planschadevergoeding is verjaard.

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. B. Veenman, voorzitter, mr. P.H. Lauryssen en

mr. W.B. Klaus, leden, in aanwezigheid van mr. T. Beemsterboer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2012.

griffier voorzitter

w.g. Beemsterboer w.g. Veenman

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature