U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

De advocaat heeft in deze procedure onder meer gevorderd te verklaren voor recht dat de curator in het faillissement van [A] aansprakelijk is voor alle schade als gevolg van zijn onrechtmatig handelen. De curator heeft de advocaat van [A] verweten dat hij kort voor het faillissement van [A] een bedrag van € 220.000 van [A] op zijn derdengeldrekening heeft ontvangen en daarvan in opdracht van [A] diverse partijen heeft betaald, terwijl hij wist dat het faillissement van [A] was aangevraagd.

De rechtbank wijst de vorderingen van de advocaat af en gaat daarbij allereerst in op de taak van de curator. De curator is op grond van artikel 68 van de Faillissementswet (Fw) belast met het beheer en de vereffening van de boedel. Dit doet hij onder toezicht van de rechter-commissaris. Een belangrijke taak van de curator daarbij is om actief op te sporen, waarnodig te gelde te maken en volgens de wettelijke regels te verdelen onder de schuldeisers. Indien de curator tijdens dat proces op misstanden stuit, kan dit onder omstandigheden, mede gezien de taak van de curator in het maatschappelijk verkeer, met zich brengen dat de curator besluit om een tuchtklacht in te dienen dan wel aangifte te doen. Op grond van artikel 73a, eerste lid, Fw brengt de curator periodiek verslag uit over de toestand van de boedel. Dat verslag dient er toe om belanghebbenden, waaronder crediteuren inzicht te bieden in onder meer het actief van de boedel, de kosten die ten laste van de boedel komen en de werkzaamheden van de curator. De faillissementswet schrijft niet voor wat in een faillissementsverslag moet staan. In de praktijk wordt ook melding gemaakt van door de curator, met toestemming van de rechter-commissaris, aangespannen gerechtelijke en tuchtrechtelijke procedures.

De rechtbank acht de wijze van verslaglegging door de curator in de faillissementsverslagen niet onzorgvuldig. Uit de aard van het faillissementsverslag vloeit voort dat daarin de visie van de curator wordt weergegeven. Het is niet nodig dat de curator steeds expliciet opschrijft dat het zijn mening betreft. De rechtbank acht niet onrechtmatig dat de curator jegens de advocaat aangifte heeft gedaan van bedrieglijke bankbreuk ex artikel 341 a onder 3 Wetboek van Strafrecht. Op basis van de voorhanden gegevens mocht de curator menen dat voor dat feit redelijke verdenking bestond. Evenmin is onrechtmatig dat de curator van deze aangifte melding heeft gemaakt aan de pers, waarbij wordt betrokken dat [A] meerdere advocaten had en de curator de naam van de advocaat niet heeft genoemd. De curator had een verdedigbare zaak. Niet onrechtmatig is het dat de curator geen getuigen heeft gehoord voordat hij de tucht- en civielrechtelijke procedure heeft aangespannen. De curator heeft niet in strijd gehandeld met de (insolad) praktijkregels voor curatoren.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 510414 / HA ZA 12-179

Vonnis van 24 oktober 2012

in de zaak van

[eiser],

wonende te [plaats],

eiser,

advocaten mr. N.B.M. Vink en mr. P. Contreras te Amsterdam,

tegen

1. MR. ANTONIE VAN HEES

in hoedanigheid van curator in het faillissement van de heer [A],

kantoorhoudende te Amsterdam,

2. [gedaagde sub 2],

wonende te [plaats],

gedaagden,

advocaat mr. W.J.M. van Andel te Utrecht.

Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk - in enkelvoud - Van Hees worden genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 1 februari 2012 met producties 1 tot en met 14;

- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 28;

- het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 20 juni 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast;

- het proces-verbaal van comparitie van 23 augustus 2012 en de daarin genoemde akte van eiswijziging inhoudende een vermindering van eis en de zijdens [eiser] ingediende producties 15 tot en met 25.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde stukken staat het volgende vast.

2.1. Van Hees is op 15 juni 2005 aangesteld als curator in het faillissement van [A] (hierna [A]). [eiser] was de advocaat van [A] en stond hem - in ieder geval vanaf april 2005 - bij in het kader van een in september 2004 gestart onderzoek door de Stichting Autoriteit Financiële Markten (hierna AFM) naar de activiteiten van [A].

2.2. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek door de AFM heeft de AFM bij beschikking van 15 maart 2005 [A] bevolen direct zijn activiteiten te staken omdat deze in strijd waren met de Wet Toezicht Effectenverkeer (hierna Wte). Door de beschikking van de AFM kon [A] geen nieuwe geldleningen sluiten waardoor hij in acute liquiditeitsproblemen kwam. Een aantal crediteuren heeft daarop conservatoire beslagen laten leggen. Twee crediteuren hebben op 5 april 2005 het faillissement van [A] aangevraagd.

2.3. Op 29 april 2005 heeft [eiser] aan de AFM geschreven, voor zover hier van belang: “In het gesprek van 18 april jl. is de toezegging gedaan om alle documentatie eigendomsbewijzen en/of bankafschriften te overleggen waaraan in genoemd gesprek gerefereerd is.

Dit is gedaan opdat buiten twijfel staat dat de cliënt, de heer [A] de door hem geleende bedragen niet alleen wil terugbetalen maar ook kan terugbetalen.

Door u is daaraan de naar ons oordeel wel erg korte tijdslimiet verbonden van uiterlijk 29 april. Gedurende en tijdens ons gesprek meende ik een zekere scepsis te bespeuren of de heer R.J. [A] wel voornemens was om de toegezegde terugbetalingen te doen.”

In de brief staat verder dat door [A] een bedrag van € 45.000.000,-, via een Zwitserse Treuhand ter beschikking is gesteld aan Tsjechische (rechts)personen voor belegging in Tsjechische gronden. In dit verband staat in de brief vervolgens:

“De Treuhand heeft hen gevraagd om officiële bescheiden te overleggen waaruit blijkt dat bovengenoemd bedrag door hen is ontvangen en door hen is belegd in Tsjechische gronden. Verwacht wordt dat deze bescheiden begin volgende week in Nederland kunnen zijn.

Ik zal u deze dan direct doen toekomen.”

De in de brief bedoelde bescheiden zijn niet gekomen.

2.4. Een van de crediteuren van [A], de heer [B] (hierna [B]), heeft op 13 mei 2005 ten laste van [A] conservatoir beslag doen leggen onder de derdengeldenrekening van het kantoor van [eiser]. In het verzoekschrift tot het leggen van beslag wordt gerefereerd aan de behandeling van de faillissementsaanvraag op 3 mei 2005. Op 20 mei 2005 heeft [eiser] terzake van dit beslag een verklaring derdenbeslag ondertekend.

2.5. Op 17 mei 2005 heeft de raadsman van [B], onder toezending van een kopie aan onder meer [eiser], een brief aan de Nederlandsche Bank geschreven waarin wordt verwezen naar de door hem ingediende faillissementsaanvraag en de behandeling ervan.

2.6. In reactie op de onder 2.5 genoemde brief heeft [eiser] aan de raadsman van [B] bij brief van 23 mei 2005 geschreven, voor zover hier van belang:

“Uit uw brief begrijp ik dat er door u namens uw cliënt een faillissementsaanvraag voor de heer [A] is ingediend en dat dit verzoek onlangs is behandeld door de Rechtbank Amsterdam. (…)”

2.7. Op 24 mei 2005 is op de derdengeldenrekening van het kantoor van [eiser] een bedrag van € 220.326,21 (hierna het bedrag), afkomstig van de heer [C] (hierna [C]), bijgeschreven. [C] heeft bij die overboeking onder het kopje “Zahlungsgrund” geschreven: “betaling [A].” In de administratie van [eiser] is het ontvangen bedrag op naam van [A] geboekt.

2.8. De betalingen die [eiser] ten laste van het bedrag deed, werden in opdracht van [A] gedaan. [eiser] heeft [A] op 13 juni 2005 een overzicht gezonden van de uit het bedrag gedane betalingen.

2.9. [A] is op 15 juni 2005 failliet verklaard. Per faillissementsdatum had [A] een schuld opgebouwd aan circa 1440 kredietverstrekkers van circa 160 miljoen euro.

2.10. In de kern kwamen de activiteiten van [A] erop neer dat hij leningen van derden aantrok en daarop zeer hoge rendementen beloofde. In tegenstelling tot wat hij de kredietvertrekkers voorhield, namelijk dat hij die rendementen behaalde met opbrengsten uit investeringen, behaalde hij die rendementen door nieuwe leningen aan te trekken. De constructie had veel weg van een piramidestructuur, ook wel Ponzi-zwendel genoemd. Ten tijde van het uitspreken van het faillissement was bekend dat de AFM van oordeel was dat [A] in strijd handelde met de Wte, maar toen was nog niet bekend dat het ging om een Ponzi-zwendel. Vele crediteuren en andere betrokkenen geloofden ten tijde van het faillissement nog dat [A] de gelden had belegd, dat die beleggingen rendeerden en dat [A] in september 2005 in staat zou zijn aan zijn verplichtingen te voldoen.

2.11. Bij brief van 11 november 2005 heeft [eiser] aan de waarnemend deken van de raad van Toezicht van de Orde van Advocaten geschreven, voor zover van belang:

“(…) [C] deelde mij mede (…) tijdelijk een bedrag ter beschikking te willen stellen./te willen lenen aan de heer [A]. Hij wilde dit bedrag via onze derden rekening laten lopen. Hierbij gaf hij aan dat de heer [A] over de wijze van besteding mocht beslissen. (…) Daarna is de storting gevolgd en is op bovengenoemde wijze op een bedrag van € 13.458,21 voor declaraties en wat telefonische overboekingskosten na, een bedrag van € 206.850,- aangewend (…).”

2.12. Bij brief van 16 februari 2006 heeft [eiser] aan Van Hees geschreven, voor zover hier van belang:

“(…) door de heer [A] en de heer [C] [werd] toen gesproken over een tijdelijk ter beschikking stellen van gelden c.q. over een tijdelijke lening. (…)”

2.13. In de Volkskrant van 10 maart 2006 heeft het volgende bericht gestaan, voor zover hier van belang, :

“Curator [A] eist geld van advocaten

Twee advocaten van de tennismecenas [A] hebben illegaal de bankrekeningen van hun kantoren gebruikt om bedragen uit te keren aan klanten van [A]…. (…)

De advocaten van [A] hebben hand- en spandiensten voor de tennissponsor verricht die verder gaan dan gebruikelijk is. Advocaat [eiser] kreeg op zijn rekening 220 duizend euro gestort van een tussenpersoon van [A]. (...)

De deken van de Orde van Advocaten van Amsterdam, Hans van Veggel, beaamt dat er vragen zijn gerezen over het gebruik van de derdenrekening door [eiser]. (…)

Van Hees, curator van de failliete tennismecenas, heeft [eiser] vragen gesteld over de transactie en het gebruik van de derdengeldenrekening. Van Hees eist dat [eiser] de 220 duizend euro terugstort in de boedel. Het geld was immers teruggegeven aan [A] en dus komt het aan de schuldeisers toe, zo redeneert Van Hees.”

2.14. Van Hees heeft in het faillissementsverslag nr. 3 van 17 maart 2006 het volgende geschreven, voor zover hier van belang:

“Betalingen via advocaten van de heer [A]:

De curator heeft vastgesteld dat kort voor het faillissement, toen het faillissement reeds was aangevraagd, via de derdengeldrekening van twee van de advocaten van de heer [A] betalingen hebben plaatsgevonden. De curator stelt zich op het standpunt dat in ieder geval de betalingen via de derdengeldrekening van één van deze twee advocaten onrechtmatig zijn geweest. Hij heeft van de desbetreffende advocaat vergoeding van de schade van de boedel gevorderd.”

2.15. In NRC Handelsblad van 18 maart 2006 heeft het volgende bericht gestaan, voor zover hier van belang:

“Curator Van Hees heeft vastgesteld dat, kort voor [A] in juni vorig jaar failliet werd verklaard, opvallende betalingen hebben plaatsgehad via twee van zijn advocaten. Van één van hen vordert hij geld terug. Van Hees bevestigt dat het gaat om advocaat [eiser] uit [plaats]. (…)”

2.16. Bij brief van 6 oktober 2006 heeft [eiser] aan Van Hees kenbaar gemaakt bereid te zijn het door de curator gevorderde bedrag, onder voorwaarden, over te maken. Een voorwaarde was dat Van Hees geen aangifte van een strafbaar feit zou doen. Van Hees heeft op 17 oktober 2006 aangifte gedaan tegen [eiser], waarna [eiser] heeft laten weten geen regeling (meer) te willen treffen.

2.17. In NRC Handelsblad van 3 januari 2007 is een interview met Van Hees gepubliceerd. Het artikel heeft als kop “De curator moet de boel ook uitbezemen” en daaronder “Advocaat Van Hees over de zaak-[A] en andere fraudezaken”. In het interview artikel staat, voor zover hier van belang:

“U doet in de zaak-[A] meer dan alleen geld opsporen.

‘Ik vind dat als er strafbaar is gehandeld een curator de boel ook moet uitbezemen, naast zijn zoektocht naar geld. In de helft van de gevallen loop ik tegen faillissementsfraude aan. Dat uitbezemen is in deze zaak tot nu toe maar voor een deel gebeurd: de vervolging van [A]. Er lopen nog meer mensen rondom hem die nog niet zijn veroordeeld, maar wel een belangrijke rol lijken te hebben gespeeld in dit debacle. Dat gaat om familieleden, vrienden, en anderen die welbewust hebben geprofiteerd. Tegen zijn vrouw heb ik al strafrechtelijke aangifte gedaan. En ook tegen een van zijn advocaten. (…)’

Waar verdenkt u hen van?

‘Zij zijn ofwel nauw betrokken geweest bij de beleggingspraktijken van [A] danwel bij opvallende geldtransacties kort voor het faillissement. In veel gevallen lopen beide delicten door elkaar.’ (…)”

2.18. Bij brief van 2 februari 2007 heeft de raadsman van [eiser] aan Van Hees geschreven, voor zover van belang:

“Centrale vragen in het geschil zijn of de gelden die zijn gestort op de derdengeldrekening van de heer [C] waren of van de heer [A] en wat hem destijds door de heren [C] en [A] is voorgehouden. De stelling van cliënt dat het gelden betrof van de heer Workel wordt ondersteund door een drietal verklaringen van heren [D], [E] en [A]. Waarom worden deze personen, alvorens u verder gaat, niet eerst gehoord? (…)”

2.19. In het faillissementsverslag nr. 6 van 27 maart 2007 heeft Van Hees het volgende geschreven:

“Betalingen via advocaat van de heer [A]

Het overleg met de advocaat van wie de curator vergoeding van schade vordert, heeft niet geleid tot een schikking. De curator heeft tegen de desbetreffende advocaat een tuchtklacht ingediend. Daarnaast zal de curator schadevergoeding vorderen in een procedure bij de burgerlijke rechter.”

2.20. In een intern Memo van 20 juni 2007 schrijft [eiser] aan de administratie van zijn kantoor dat van het bedrag dat [C] op de derdengeldenrekening heeft gestort ook een bedrag is besteed aan betaling van declaraties. In dit memo verzoekt hij de administratie om een bedrag van € 13.458,21 met spoed terug te boeken naar de derdengeldenrekening onder vermelding van ‘terugbetaling afboeking declaraties’.

2.21. In het faillissementsverslag nr. 7 van 13 november 2007 heeft Van Hees geschreven, voor zover van belang:

“Advocaat van de heer [A]

Zoals in het vorige verslag vermeld, is de curator een civielrechtelijke procedure begonnen tegen een van de advocaten van de heer [A]. De betrokken advocaat heeft een bedrag van ruim

€ 220.000 van de heer [A] op zijn derdengeldrekening ontvangen en daarvan diverse partijen betaald, terwijl hij wist dat het faillissement van de heer [A] was aangevraagd. De curator vordert terugbetaling van het bedrag aan de boedel. De advocaat heeft verweer gevoerd en de rechtbank heeft een comparitie van partijen bepaald voor 15 februari 2008.”

2.22. Bij beslissing van 18 maart 2008 heeft de Raad van Discipline de klacht van Van Hees tegen [eiser] gegrond verklaard voor zover die inhield dat [eiser] in strijd heeft gehandeld met de voor hem als advocaat geldende beroepsregels, doordat hij zijn derdengeldenrekening door zijn cliënt heeft laten gebruiken om daarmee betalingen te verrichten (onderdeel b van de klacht). De Raad heeft [eiser] de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Voor zover de klacht inhield dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf van bedrieglijke bankbreuk (onderdeel a van de klacht) en met grote stelligheid en tegen beter weten in heeft beweerd dat hij ten tijde van de litigieuze (door)betalingen niet wist dat het faillissement van [A] was aangevraagd (onderdeel c van de klacht), is de klacht ongegrond verklaard. Van Hees is tegen de beslissing, voor zover klachtonderdeel a en c ongegrond zijn verklaard, in hoger beroep gegaan. Het Hof van Discipline heeft in hoger beroep geoordeeld, kort gezegd, dat Van Hees niet ontvankelijk is in onderdeel c van de klacht omdat hij onvoldoende duidelijk had gemaakt wat zijn belang was bij die klacht. Ten aanzien van onderdeel a heeft het hof, met verbetering van gronden overwogen:

“Verweerder (de rechtbank leest: [eiser]) wist weliswaar dat het faillissement van [A] was aangevraagd op het moment dat hij uit het genoemde bedrag betalingen aan derden verrichtte (….), maar klager (de rechtbank leest: Van Hees) heeft onvoldoende onderbouwd en ook is niet aannemelijk geworden dat het faillissement (…) onafwendbaar was (…)”

2.23. Bij vonnis van 2 april 2008 in een procedure tussen Van Hees (in zijn hoedanigheid als curator van [A]) als eiser en [eiser] als gedaagde, heeft deze rechtbank geoordeeld, kort gezegd, dat het vorderingsrecht terzake van het bedrag in het vermogen van [A] is gekomen en [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeiseres van [A].

2.24. In het faillissementsverslag nr. 8 van 16 juni 2008 staat, voor zover hier van belang:

“De curator heeft zowel een tuchtrechtelijke als civielrechtelijke procedure gevoerd tegen één van de advocaten van de heer [A] in verband met betalingen die de advocaat uit het vermogen van de heer [A] heeft verricht terwijl hij wist dat het faillissement van zijn cliënt was aangevraagd. In de tuchtprocedure is de klacht van de curator op één punt gegrond verklaard en op twee punten ongegrond.”

2.25. In NRC Handelsblad van 21 en 22 juni 2008 heeft het volgende bericht gestaan, voor zover hier van belang:

“Advocaat fraudeur veroordeeld

De advocaat van beleggingsfraudeur [A] moet een bedrag van 220.000 euro aan de failliete boedel van zijn cliënt betalen. Daartoe is hij al in april door de rechtbank Amsterdam veroordeeld. Dat blijkt uit het gisteren gepubliceerde achtste verslag in het privé faillissement van [A]. (…)

Volgens curator Van Hees had [A]s civiele raadsman, [eiser], kort voor het faillissement in juni 2005 zijn derdenrekening opengesteld voor betalingen die [A] nog moest verrichten. In totaal was er 220.000 (…) euro via die rekening gelopen. De curator heeft dat geld via de rechtbank teruggevorderd, omdat een advocaat zijn derdenrekening daar niet voor mag gebruiken. Ook diende Van Hees een tuchtklacht in bij de orde van advocaten. Dat leverde [eiser] een waarschuwing op. [eiser], die gisteren niet bereikbaar was voor een reactie, gaat tegen de veroordeling in hoger beroep, blijkt uit het verslag van de curator.”

2.26. In het faillissementsverslag nr. 9 van 16 december 2008 staat, voor zover hier van belang:

“De curator heeft zowel een tuchtrechtelijke als civielrechtelijke procedure gevolgd tegen een van de advocaten van de heer [A] in verband met betalingen die deze advocaat in opdracht van de heer [A] vlak voor diens faillissement had verricht. De tuchtrechtelijke klachten zijn door de tuchtrechter gedeeltelijk gegrond verklaard waarbij de advocaat de maatregel van een waarschuwing is opgelegd.”

2.27. In het faillissementsverslag nr. 10 van 7 juli 2009 staat, voor zover hier van belang:

“De curator heeft zowel een tuchtrechtelijke als civielrechtelijke procedure gevoerd tegen een van de advocaten van de heer [A] in verband met betalingen die deze advocaat in opdracht van de heer [A] vlak voor diens faillissement had verricht.(…) In de tuchtrechtelijke procedure heeft het Hof van Discipline op 2 februari 2009 uitspraak gedaan. De Raad van Discipline had de advocaat eerder de maatregel van een waarschuwing opgelegd omdat de advocaat in strijd had gehandeld met de voor hem als advocaat geldende beroepsregels, doordat hij zijn derdengeldenrekening door de heer [A] had laten gebruiken om daarmee betalingen te verrichten. Het Hof heeft de uitspraak van de Raad van Discipline materieel in stand gelaten. Daarmee is de tuchtprocedure geëindigd.”

2.28. Bij tussenarrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 februari 2010 in de procedure tussen Van Hees als eiser en [eiser] als gedaagde is [eiser] in de gelegenheid gesteld tot het leveren van bewijs tegen het vermoeden dat het op 24 mei 2005 door [C] op de derdengeldrekening van [eiser] gestorte bedrag tot het vermogen van [A] behoorde. Na het horen van vier getuigen, alsmede [eiser] als partijgetuige, heeft het Gerechtshof Amsterdam bij arrest van 24 mei 2011 geoordeeld, kort gezegd, dat uit de verklaringen van de getuigen niets anders kan worden afgeleid dan dat het bedrag niet tot het vermogen van [A] behoorde, dan wel is gaan behoren en is het door Van Hees gevorderde alsnog afgewezen.

2.29. In het faillissementsverslag nr. 14 van 12 augustus 2011 staat, voor zover hier van belang: “De curator heeft zowel een tuchtrechtelijke als een civielrechtelijke procedure ingesteld tegen een van de advocaten van de heer [A] in verband met een betaling die deze advocaat vlak voor het faillissement van de heer [A] heeft ontvangen en betalingen die hij vervolgens in opdracht van de heer [A] heeft verricht. In de civielrechtelijke procedure bij het Gerechtshof te Amsterdam is op 24 mei 2011 arrest gewezen. In het arrest heeft het Gerechtshof, in tegenstelling tot het voorlopige oordeel in het tussenarrest, alsnog geoordeeld dat het bedrag dat was gestort op de derdengeldrekening van de advocaat, niet behoorde tot het vermogen van de heer [A]. Het Gerechtshof baseerde zich hierbij op de verklaringen van de getuigen die in het hoger beroep zijn gehoord. De curator onderzoekt momenteel de mogelijkheid van cassatie tegen dit arrest.”

3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert samengevat - na vermindering van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. te verklaren voor recht dat Van Hees zowel in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A], als privé, aansprakelijk is voor alle schade als gevolg van zijn onrechtmatig handelen;

II. Van Hees zowel in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A], als privé, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:

- schadevergoeding inzake kosten van rechtsbijstand van € 44.210,85, te vermeerderen met wettelijke rente;

- schadevergoeding inzake gederfde inkomsten van € 167.712,50, te vermeerderen met wettelijke rente,

- schadevergoeding inzake de kosten voor het inschakelen van een advocaat inzake de Bibob-kwestie van € 22.485,75, te vermeerderen met de wettelijke rente;

- schadevergoeding inzake de aantasting in de persoon van € 200.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente;

III. Van Hees zowel in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A], als in privé, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten van € 131,- te voldoen binnen veertien dagen en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen deze termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten.

3.2. Van Hees heeft verweer gevoerd.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag, kort gezegd, dat Van Hees onzorgvuldig c.q. onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De rechtbank begrijpt hieruit dat [eiser] zich erop beroept dat het handelen van Van Hees in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162, tweede lid Burgerlijk Wetboek , hierna “BW”).

4.2. Ter onderbouwing van zijn stelling, dat Van Hees onrechtmatig heeft gehandeld, heeft [eiser] een aantal concrete verwijten in de dagvaarding weergegeven en ter comparitie toegelicht. Nu [eiser] zich beroept op schending van een algemene zorgvuldigheidsnorm, ziet de rechtbank aanleiding om deze verwijten ruim te bezien en deze niet te beperken tot de drie verwijten zoals die onder punt 3.1 van de dagvaarding zijn samengevat, zoals Van Hees voorstaat. Van Hees wordt daarmee niet in zijn belangen geschaad. Hij is immers in staat geweest om verweer te voeren tegen deze verwijten en hij heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt.

4.3. De rechtbank begrijpt uit de dagvaarding en de daarop ter comparitie gegeven toelichting dat [eiser] Van Hees verwijt, samengevat, dat:

- Van Hees in de faillissementsverslagen onzorgvuldig heeft geformuleerd, meer in het bijzonder dat Van Hees daarin zijn standpunten als feiten heeft gepresenteerd (zoals het zonder voorbehoud melden dat [eiser] gelden van [A] in opdracht van [A] heeft overgemaakt), dat hij melding heeft gemaakt van de tuchtprocedure en de suggestieve wijze waarop hij over de tuchtprocedure heeft bericht;

- Van Hees aangifte heeft gedaan en aan de pers heeft medegedeeld dat hij tegen faillissementsfraude was opgelopen bij een advocaat van [A] en dat hij daarvan aangifte had gedaan;

- Van Hees, voorafgaand aan het instellen van juridische procedures, ondanks verzoek daartoe van [eiser], geen nadere getuigen heeft gehoord;

- als gevolg van de vermeldingen in de faillissementsverslagen en uitlatingen van Van Hees aan de pers en derden voor [eiser] nadelige perspublicaties zijn verschenen;

- Van Hees aan de pers direct dan wel indirect heeft medegedeeld c.q. heeft bevestigd dat [eiser] de advocaat in kwestie was dan wel dat hij door [eiser] aan te duiden als ‘de advocaat van [A]’ kenbaar heeft gemaakt dat het om [eiser] ging omdat iedereen wist dat dit [eiser] was;

- Van Hees in strijd heeft gehandeld met de Insolad Praktijkregels voor Curatoren, onder meer omdat hij [eiser] een aantal keren heeft gedreigd en gechanteerd om tot betaling van

€ 220.000,- over te gaan bij gebreke waarvan hij een strafprocedure, een civiele procedure en een tuchtprocedure zou aanspannen.

4.4. Bij de beoordeling van de hiervoor genoemde verwijten stelt de rechtbank het volgende voorop. De curator is op grond van artikel 68 van de Faillissementswet (hierna Fw) belast met het beheer en de vereffening van de boedel. Dit doet hij onder toezicht van de rechter-commissaris. Een belangrijke taak van de curator daarbij is om actief op te sporen, waarnodig te gelde te maken en volgens de wettelijke regels te verdelen onder de schuldeisers. Indien de curator tijdens dat proces op misstanden stuit, kan dit onder omstandigheden, mede gezien de taak van de curator in het maatschappelijk verkeer, met zich brengen dat de curator besluit om een tuchtklacht in te dienen dan wel aangifte te doen. Op grond van artikel 73a, eerste lid, Fw brengt de curator periodiek verslag uit over de toestand van de boedel. Dat verslag dient er toe om belanghebbenden, waaronder crediteuren inzicht te bieden in onder meer het actief van de boedel, de kosten die ten laste van de boedel komen en de werkzaamheden van de curator. De faillissementswet schrijft niet voor wat in een faillissementsverslag moet staan. In de praktijk wordt ook melding gemaakt van door de curator, met toestemming van de rechter-commissaris, aangespannen gerechtelijke en tuchtrechtelijke procedures.

Onzorgvuldige formulering in de faillissementsverslagen

4.5. Ten aanzien van de stelling van [eiser], dat Van Hees in de faillissementsverslagen onzorgvuldig heeft geformuleerd, onderschrijft de rechtbank niet de stelling van [eiser] dat de curator in die verslagen zijn mening als feiten heeft gepresenteerd. Uit de aard van het faillissementsverslag, namelijk het doen van verslag over de stand van de boedel en de door de curator ondernomen activiteiten, vloeit reeds voort dat daarin de visie van de curator wordt weergegeven. Het is niet nodig dat de curator daarbij steeds expliciet opschrijft dat het zijn mening betreft. In dit geval komt daar nog bij dat Van Hees in diens verslagen heeft gemeld dat hij een tuchtrechtelijke en civiele procedure aanhangig heeft gemaakt en in zijn verslag van 13 november 2007 (zie hiervoor onder 2.21) expliciet laat weten dat de advocaat verweer heeft gevoerd en de rechtbank een comparitie heeft bepaald. Uit deze vermeldingen moet voor de lezer duidelijk zijn dat het hier om de visie van de curator gaat en diens standpunt nog niet in rechte is komen vast te staan. Voor zover [eiser] nog heeft gesteld dat in de verslagen feitelijke onjuistheden staan, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij. Van Hees heeft ontkend dat er fouten in de verslagen staan, en nu [eiser] in reactie daarop geen concrete vermeldingen heeft aangewezen die volgens hem onjuist zijn, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de verslagen feitelijke onjuistheden bevatten.

4.6. De rechtbank acht verder niet onzorgvuldig dat Van Hees heeft vermeld dat hij een tuchtrechtelijke procedure tegen een advocaat van [A] is gestart. Nu in een faillissementsverslag in de praktijk melding wordt gemaakt van procedures die de curator instelt (zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen), is de vermelding van die tuchtprocedure niet onzorgvuldig. De omstandigheid, dat Van Hees niet verplicht is om van procedures melding te maken, zoals [eiser] heeft gesteld, kan daaraan niet afdoen omdat het ontbreken van een dergelijke verplichting niet betekent dat het wel melden onzorgvuldig is. Bovendien kan ook een tuchtprocedure kosten met zich brengen. Nu die kosten ten laste van de boedel komen is het in belang dat de crediteuren hierover worden geïnformeerd.

[eiser] heeft verder gesteld, dat Van Hees, in geval hij van een procedure al melding maakte, ter beperking van de schadelijke gevolgen voor [eiser] in ieder geval had moeten volstaan met vermelden dat hij tegen ‘een derde’ een procedure is gestart. De rechtbank onderschrijft deze stelling niet. Van Hees heeft onvoldoende weersproken aangevoerd dat de curator in zijn verslaglegging termen als advocaat, notaris en vertegenwoordiger opneemt als het gaat om personen die beroepsmatig betrokken zijn bij de gefailleerde. De vermelding van ‘een derde’, zoals ook in verslagen voorkomt, dekt volgens Van Hees in dit geval niet de lading. De rechtbank acht deze uitleg niet onbegrijpelijk en verdedigbaar. De procedure bij de tucht- en civiele rechter draaide immers om het gebruik van de derdengeldenrekening door [eiser]. Een beknopte uitleg van een dergelijke procedure zonder te vermelden dat het om een advocaat gaat is niet begrijpelijk. Niet onzorgvuldig is dan ook dat Van Hees de term ‘de advocaat van [A]’ heeft gebruikt in diens verslaglegging, te minder nu [A] meerdere advocaten had en daarom uit de verslagen niet blijkt welke advocaat het betreft.

4.7. Anders dan [eiser] heeft gesteld, acht de rechtbank de wijze waarop Van Hees verslag heeft gedaan van de (uitkomst van de) tuchtrechtelijke procedure niet onzorgvuldig. Van Hees heeft in eerste instantie geschreven (zie hiervoor onder 2.26) dat de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en de advocaat de maatregel van een waarschuwing is opgelegd. Nadat in hoger beroep uitspraak was gedaan, heeft Van Hees in zijn verslag (zie hiervoor onder 2.27) geschreven dat het Hof van Discipline uitspraak had gedaan, dat de Raad van Discipline de advocaat eerder de maatregel van een waarschuwing had opgelegd omdat de advocaat in strijd had gehandeld met de voor hem als advocaat geldende beroepsregels, doordat hij zijn derdengeldenrekening door [A] had laten gebruiken om daarmee betalingen te verrichten en dat het Hof de uitspraak van de Raad van Discipline materieel in stand heeft gelaten. Deze mededelingen zijn alle feitelijk juist. Anders dan [eiser] meent, hoefde Van Hees hier niet tevens te vermelden welke onderdelen van de klacht ongegrond waren verklaard. Van Hees had immers de desbetreffende onderdelen van de klacht in zijn eerdere verslaglegging ook niet nader toegelicht of gespecificeerd, zodat voor hem uit oogpunt van zorgvuldigheid niet een verplichting bestond om bij de weergave van de uitkomst van de procedure die nadere toelichting of specificatie alsnog te geven.

4.8. [eiser] heeft verder nog gewezen op het faillissementsverslag van 12 augustus 2011 (zie hiervoor onder 2.29) waar Van Hees schrijft dat hij een tuchtrechtelijke en een civielrechtelijke procedure heeft ingesteld tegen één van de advocaten “in verband met een betaling die deze advocaat vlak voor het faillissement van de heer [A] heeft ontvangen”. Volgens [eiser] is deze vermelding suggestief omdat daarmee ten onrechte gesuggereerd wordt dat de betaling afkomstig is van [A], terwijl het hof op dat moment al had geoordeeld dat het niet gaat om geld dat behoorde tot het vermogen van [A]. De rechtbank is evenwel van oordeel dat uit dit aangehaalde citaat niet volgt dat de curator daar schrijft dat het gaat om gelden van [A], omdat het citaat ook zo kan worden gelezen dat “van de heer [A]” slaat op het faillissement van [A], zoals ook door Van Hees betoogd. Bovendien geldt dat het citaat vervolgt met uitleg over de uitkomst van de procedure, zodat, voor zover al sprake zou zijn van enige onduidelijkheid of verwarring, Van Hees dit wegneemt door correct verslag te doen van de uitkomst van het hoger beroep.

Aangifte doen en daarvan aan de pers mededeling doen

4.9. Zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen, kan het onder omstandigheden tot de maatschappelijke taak van de curator behoren om aangifte te doen als de curator stuit op verdenking van een strafbaar feit. De rechtbank acht niet onrechtmatig dat Van Hees jegens [eiser] aangifte heeft gedaan van bedrieglijke bankbreuk ex artikel 341 a onder 3 Wetboek van Strafrecht, aangezien hij op basis van de voorhanden gegevens mocht menen dat hij een redelijke verdenking had terzake van dit strafbaar feit. In dit verband geldt allereerst dat Van Hees mocht menen dat [eiser] op het moment dat het bedrag op de derdengeldenrekening werd gestort wist dat het faillissement van [A] was aangevraagd. [eiser] had immers een verklaring derdenbeslag (zie hiervoor onder 2.4) ondertekend terwijl in het beslagrekest was gerefereerd aan de faillissementsaanvraag en hij had bovendien in reactie op een brief van de raadsman van [B](zie hiervoor onder 2.5) expliciet melding gemaakt van de faillissementsaanvraag (zie hiervoor onder 2.6). Van Hees mocht bovendien een redelijke verdenking hebben dat [eiser] wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen. In dit verband heeft Van Hees gewezen op de brief van [eiser] van 29 april 2005 (zie hiervoor onder 2.3). Uit die brief kan opgemaakt worden dat [eiser] er op dat moment, net als vele anderen, nog op vertrouwde dat [A] zijn toezegging om in september 2005 zijn schuldeisers te kunnen betalen, zou kunnen nakomen. Aangezien echter de in die brief beloofde documenten, waarmee [A] kon aantonen dat hij € 45.000.000,- via een Zwitserse Treuhand ter beschikking had gesteld voor belegging, niet op de in de brief genoemde termijn - ‘begin volgende week’ - werden overgelegd, mocht Van Hees menen dat [eiser] na het verstrijken van die termijn wist, althans had moeten beseffen, dat een faillissement niet meer voorkomen kon worden.

4.10. Bij de beoordeling van de vraag of Van Hees onrechtmatig heeft gehandeld door in het interview in NRC Handelsblad (zie hiervoor onder 2.17) te zeggen dat hij tegen één van de advocaten aangifte van faillissementsfraude heeft gedaan, staat voorop dat deze mededeling feitelijk juist is. Bij de beantwoording van de vraag of Van Hees deze informatie aan de pers had mogen verstrekken geldt het volgende. Van de curator mag worden verwacht dat hij daarbij een belangenafweging maakt, namelijk tussen enerzijds het belang van [eiser] om niet te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen en anderzijds het maatschappelijk belang van de curator om het publiek volledig te informeren. Bij die afweging speelt in dit geval een rol dat het hier gaat om een ernstige verdenking, namelijk van faillissementsfraude, met te verwachten grote gevolgen voor de reputatie van [eiser]. Anderzijds speelt een rol dat het faillissement van [A] met veel publiciteit gepaard is gegaan waarover Van Hees onweersproken heeft aangevoerd dat deze zaak in Nederland zonder precedent was, dat niet eerder particuliere beleggers op zo’n grote schaal slachtoffer zijn geworden van een Ponzi-zwendel en dat in dergelijke omstandigheden van een curator, gezien zijn maatschappelijke taak, wordt verwacht dat hij de pers te woord staat. De omstandigheid dat Van Hees in het desbetreffende interview op de vraag of hij meer doet dan alleen geld opsporen onder meer heeft gezegd dat hij tegen één van de advocaten van [A] aangifte heeft gedaan van faillissementsfraude, acht de rechtbank, na afweging van die belangen, niet onrechtmatig. Daarbij betrekt de rechtbank dat [A] meerdere advocaten had en Van Hees de naam van [eiser] niet heeft genoemd in het interview.

Horen van getuigen

4.11. [eiser] verwijt Van Hees dat hij heeft geweigerd getuigen te horen alvorens een juridische procedure tegen [eiser] te starten en een verdenking van faillissementsfraude tegen hem te uiten. Als Van Hees de getuigen [A], [C], [E] en [D] zou hebben gehoord, zou direct duidelijk zijn geweest dat het bedrag niet tot het vermogen van [A] is gaan behoren en waren de gestarte procedures en aangifte, met de daarmee gepaard gaande reputatieschade voor [eiser], niet nodig geweest, aldus [eiser].

4.12. Hiertegenover heeft Van Hees, onder verwijzing naar de onder punt 4.2 tot en met 4.16 in de conclusie van antwoord opgesomde vijftien aanwijzingen dat het bedrag tot het vermogen van [A] behoorde, aangevoerd dat hij een verdedigbare zaak had en hij geen aanleiding had om de genoemde getuigen te horen. Volgens Van Hees waren alleen [A] en Workel rechtstreeks betrokken bij de kwestie, heeft hij [C] in ieder geval één keer gesproken en weigerde [A] aanvankelijk met hem te spreken. [A] sprak later wel met hem maar gaf geen duidelijk antwoord op vragen. [A] is een pathologische leugenaar en zijn verklaringen waren niet consistent, zodat Van Hees vooral moest afgaan op de stukken. De twee andere getuigen, [E] en [D], heeft hij niet heeft gesproken. Hij heeft wel hun verklaringen ingezien. Omdat beide heren personen waren uit de kring van [A], riep dat al vraagtekens op, aldus steeds Van Hees.

4.13. De rechtbank is van oordeel dat Van Hees op basis van de hem ter beschikking staande gegevens mocht menen dat hij een verdedigbare zaak had. Dit volgt onder meer uit de vermelding bij de overmaking van het bedrag op de derdengeldrekening “betaling [A]” en de omstandigheid dat het ontvangen bedrag op naam van [A] is geboekt in de administratie van [eiser] (zie hiervoor onder 2.7). Daarnaast mocht Van Hees menen dat [A] feitelijk zeggenschap had over het bedrag, omdat de betalingen die [eiser] ten laste van het bedrag deed, in opdracht van [A] werden gedaan en [eiser] daarover ook aan [A] verantwoording aflegde (zie hiervoor onder 2.8). Verder geldt dat [eiser] zelf in zijn brief van 11 november 2005 (zie hiervoor onder 2.11) aan de waarnemend deken schreef dat [C] het bedrag tijdelijk ter beschikking wilde stellen c.q. lenen aan [A]. Ook heeft [C] tegenover de FIOD-ECD in zijn verhoren van 7 november 2005 en 12 oktober 2005 verklaard, kort gezegd, dat hij het geld wilde terugbetalen aan [A] respectievelijk dat hij heeft besloten het geld terug te geven aan [A]. Ook is onweersproken door Van Hees aangevoerd dat van het bedrag de declaraties van [eiser] zijn voldaan, zoals ook volgt uit het interne memo van [eiser] aan diens administratie (zie hiervoor onder 2.20). De omstandigheid dat de betaling van de declaraties op een later moment is teruggedraaid kan er niet aan afdoen dat Van Hees als gevolg van die betaling mocht menen dat het bedrag tot het vermogen van [A] behoorde. Op basis van onder meer deze voor Van Hees beschikbare stukken mocht Van Hees menen dat hij een verdedigbare zaak had. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat Van Hees gehouden was de genoemde getuigen te horen alvorens de juridische procedures te starten en aangifte te doen. Daarbij betrekt de rechtbank dat als onbetwist vast staat dat [A] aanvankelijk niet met Van Hees heeft willen spreken, dat Van Hees reeds beschikte over de verklaringen van [C] die het standpunt van Van Hees juist bevestigden en niet onbegrijpelijk is dat Van Hees geen aanleiding heeft gevonden de twee andere getuigen te horen omdat die uit de kring van [A] kwamen. De omstandigheid dat het hof na het horen van getuigen heeft geoordeeld dat het bedrag niet tot het vermogen van [A] is gaan behoren, betekent, anders dan [eiser] wellicht meent, niet dat achteraf geconstateerd moet worden dat Van Hees op het moment dat hij [eiser] dagvaardde onrechtmatig heeft gehandeld.

Nadelige perspublicaties

4.14. Nu hiervoor is geoordeeld dat geen sprake is van onzorgvuldige vermeldingen in de faillissementsverslagen en niet onrechtmatig is dat Van Hees tegenover de pers heeft gemeld dat hij aangifte heeft gedaan, kan [eiser] zich niet jegens Van Hees erover beklagen dat als gevolg daarvan nadelige perspublicaties zijn verschenen. Van Hees kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor publicatie van gegevens of interpretaties die de desbetreffende journalisten naar buiten brengen.

Het direct of indirect mededelen van de naam van [eiser] aan de pers

4.15. [eiser] heeft gesteld dat Van Hees te verwijten valt dat de naam van [eiser] in de perspublicaties in de Volkskrant van 10 maart 2006 (zie hiervoor onder 2.13) en NRC Handelsblad van 18 maart 2006 (zie hiervoor onder 2.15) en 21 en 22 juni 2008 (zie hiervoor onder 2.25) wordt genoemd. De naam van [eiser] kan niet door de journalisten zijn verzonnen en feit is dat een ieder wist wie de advocaat van [A] was. In de publicatie in NRC Handelsblad van 18 maart 2006 staat immers, dat Van Hees bevestigt dat het gaat om advocaat [eiser], aldus [eiser].

4.16. Van Hees heeft hier tegenover aangevoerd dat hij nooit de naam van [eiser] heeft genoemd tegenover de pers. Volgens Van Hees wisten de media al in een vroeg stadium dat [eiser] de advocaat van [A] was. De media hebben Van Hees om bevestiging gevraagd en steevast heeft Van Hees die bevestiging niet gegeven. Dat in het NRC Handelsblad-artikel van 18 maart 2006 staat dat hij dit wel zou hebben bevestigd, is onjuist. Van Hees heeft toen niet om rectificatie van die mededeling gevraagd. Later, naar aanleiding van een artikel in NRC Handelsblad van 23 juni 2008 waar de suggestie werd gewekt dat Van Hees heeft bevestigd dat het om [eiser] ging, wel. Toen heeft Van Hees aan de desbetreffende journalist geschreven dat die vermelding niet juist was. Daarop heeft de journalist laten weten dat Van Hees inderdaad niet direct antwoord had willen geven op de vraag om welke advocaat het ging en dat hij op basis van eerdere publicaties in de media over deze zaak de conclusie had getrokken dat het om [eiser] gaat. [eiser] heeft bovendien zelf in een vroeg stadium de publiciteit gezocht in zijn hoedanigheid van advocaat van [A], te weten onder meer als gast bij het televisieprogramma NOVA op 2 augustus 2005, bij gelegenheid van de behandeling van het hoger beroep van de faillissementsuitspraak en (samen met [F]) als gast bij het televisieprogramma Barend en Van Dorp. De andere advocaten van [A] zijn niet of veel minder prominent in de media aanwezig geweest en dit verklaart waarom de media, als er werd geschreven over de advocaat van [A], al snel aan [eiser] dachten, aldus ten slotte Van Hees.

4.17. De rechtbank is van oordeel dat tegenover de gemotiveerde betwisting door Van Hees onvoldoende onderbouwd is gesteld dat Van Hees aan de pers zou hebben gezegd dan wel bevestigd dat de advocaat van [A] [eiser] betrof. Nu [eiser] niet heeft weersproken dat hij zelf in een vroeg stadium de publiciteit heeft gezocht in zijn hoedanigheid van advocaat van [A], kan Van Hees niet worden verweten dat de pers naar aanleiding van de vermelding in de faillissementsverslagen, welke vermelding niet onrechtmatig is geoordeeld, wist dat het om [eiser] ging. De omstandigheid dat Van Hees na het NRC Handelsblad-artikel van 18 maart 2006 niet om een rectificatie heeft verzocht, betekent niet dat uitgegaan kan worden van de juistheid van de vermelding dat Van Hees heeft bevestigd dat het om [eiser] ging. Van Van Hees hoeft immers niet verwacht te worden dat hij op elke onjuiste mededeling in de pers reageert. Dit geldt in dit geval te minder nu het belang bij rectificatie zeer beperkt was omdat de naam van [eiser] al eerder, in de Volkskrant van 10 maart 2006, was vermeld. Van onzorgvuldig handelen van de curator op dit punt is dan ook geen sprake.

Insolad Praktijkregels

4.18. [eiser] heeft gesteld dat Van Hees in strijd heeft gehandeld met de Insolad praktijkregels voor curatoren, in het bijzonder omdat Van Hees hem heeft bedreigd en gechanteerd tot betaling van € 220.000,- bij gebreke waarvan hij een tuchtprocedure, een strafprocedure en een civiele procedure zou aanspannen en dat Van Hees niet heeft gestreefd naar objectiviteit in zijn oordeelsvorming door standpunten naar buiten toe te presenteren als feiten. Verder heeft Van Hees in strijd gehandeld met hoofdstuk 4 van de praktijkregels ‘procederen door de curator’, omdat hij met het voeren van de tuchtrechtelijke procedure niet het belang van de boedel heeft gediend. Ook heeft Van Hees in strijd met hoofdstuk 8 ‘het verstrekken van informatie aan derden door curatoren’ niet de terughoudendheid betracht die de curator past, te weten alleen als een wettelijke verplichting bestaat of het belang van de boedel of een ander zwaarwegend belang dit vordert en had hij [eiser] in kennis moeten stellen van het feit dat hij naar buiten zou brengen dat de advocaat waar het om ging [eiser] betrof. Tenslotte heeft Van Hees in strijd met hoofdstuk 10 ‘Verslaglegging’ gehandeld door in het verslag van 13 november 2007 (zie hiervoor onder 2.21) zijn ‘onderzoek’ als feit te presenteren, aldus [eiser].

4.19. Daargelaten de vraag of de praktijkregels een dwingend of een richtinggevend karakter hebben, is de rechtbank van oordeel dat Van Hees niet in strijd heeft gehandeld met deze praktijkregels. Van Hees heeft over de gestelde bedreiging en chantage aangevoerd dat hij [eiser] alleen heeft gewezen op de consequenties als [eiser] het bedrag niet zou terugstorten. [eiser] heeft tegenover deze betwisting door Van Hees onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij zou zijn bedreigd of gechanteerd. De omstandigheid dat Van Hees erop heeft gewezen dat bij niet terugbetaling een aangifte, een tuchtprocedure en een civiele procedure zouden volgen, is daartoe onvoldoende. Voor het overige treffen de verwijten evenmin doel. Zoals hiervoor onder 4.5 is overwogen kan niet worden geoordeeld dat Van Hees zijn standpunten als feiten heeft gepresenteerd. Van handelen in strijd met de praktijkregels over procederen door curatoren is evenmin sprake. Zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen kan het starten van een tuchtprocedure onder omstandigheden tot de taak van de curator worden gerekend en nu Van Hees deze procedures met instemming van de rechter-commissaris heeft ingesteld, kan niet worden geoordeeld dat Van Hees het belang van de boedel niet zou hebben gediend. Tenslotte kan, onder verwijzing naar wat hiervoor onder 4.17 is overwogen, niet worden geoordeeld dat Van Hees aan derden heeft medegedeeld dat [eiser] de advocaat van [A] was, zodat evenmin sprake is van handelen in strijd met hoofdstuk 8 (‘het verstrekken van informatie aan derden door curatoren’) van de praktijkregels.

Slotsom en kosten

4.20. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat niet geoordeeld kan worden dat Van Hees onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser]. De vorderingen van [eiser] worden om die reden afgewezen en de overige stellingen en weren hoeven geen bespreking.

4.21. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten worden tot heden aan de zijde van Van Hees begroot op:

€ 1.436,00 aan vastrecht en € 5.160,00 aan salaris advocaat (zijnde twee punten van het toepasselijke liquidatietarief € 2.580,00), derhalve in totaal € 6.596,00.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. wijst het gevorderde af;

5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Van Hees begroot op € 6.596,00;

5.3. verklaart deze betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, mr. A.R.P.J. Davids en mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature