Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1558 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
en
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder,
gemachtigde mr. H.A. Westra.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 juni 2010 ontslag op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) verleend.
Bij besluit van 21 februari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2011. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens waren namens verweerder aanwezig [A] en [B].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat om partijen in de gelegenheid te stellen om tot een oplossing van het geschil te komen.
De rechtbank heeft op 31 augustus 2012 de zaak nader op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Eiser was sinds 1 februari 1993 in dienst van (de rechtsvoorganger van) verweerder. Vanaf 1 juli 2004 was hij werkzaam als senior medewerker Administratieve Organisatie (AO) - Interne Controle (IC).
1.2. Op 13 december 2006 is een negatieve beoordeling vastgesteld over het functioneren van eiser in de periode van 26 augustus 2005 tot 1 september 2006. Tegen deze beoordeling heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Op 12 juni 2008 is een negatieve beoordeling opgemaakt over het functioneren van eiser in de periode van 24 oktober 2006 tot 24 april 2008. Tegen deze beoordeling heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 november 2008 heeft verweerder het daartegen door eiser opgemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft deze rechtbank bij uitspraak van 26 november 2009 (AWB 08/4983 AW) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bevestigd bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 juni 2011 (LJN: BQ8145).
1.4. Op 20 april 2009 is opnieuw een negatieve beoordeling vastgesteld, ditmaal over het functioneren van eiser in de periode van 24 april 2008 tot 1 januari 2009. Tegen deze beoordeling heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 december 2009 heeft verweerder het daartegen door eiser opgemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft deze rechtbank bij uitspraak van 4 februari 2011 (AWB 10/216 AW) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bevestigd bij uitspraak van de CRvB van 28 juni 2012 (LJN: BW9857).
1.5. Bij brief van 25 februari 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld voornemens te zijn eiser per 1 juni 2010 ontslag te verlenen op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR . Bij brief van 10 maart 2010 heeft eiser hiertegen zijn bedenkingen geuit.
1.6. Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten gevolg te geven aan het voornemen eiser met ingang van 1 juni 2010 te ontslaan op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR . Verweerder heeft aan dit ontslag ten grondslag gelegd dat de kwaliteit en de tijdigheid van zijn rapportages uit hoofde van zijn functie te wensen overlaat, de communicatie over de voortgang moeizaam is en de (pro-)actieve houding die past bij een senior medewerker AO-IC niet uit de verf komt. Ondanks het feit dat eiser gedurende een lange tijd begeleiding is aangeboden in de vorm van twee wekelijkse voortgangsgesprekken en eiser bij herhaling op concrete verbeterpunten ten aanzien van zijn functioneren is gewezen en op de mogelijkheid van (verdere) begeleiding daarbij, is er geen enkele verbetering in zijn functioneren waar te nemen, aldus verweerder. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1. Artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR bepaalt dat een ambtenaar kan worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
3.1. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het advies van de Algemene Bezwarenadviescommissie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) van 2 november 2010 onbevoegd is genomen, omdat het Ministerie van VROM per 14 oktober 2010 is opgeheven. Het bestreden besluit is 23 weken na de hoorzitting op 9 september 2010 en 15 weken na het advies van de Algemene Bezwarenadviescommissie VROM van 2 november 2010 genomen, waardoor de termijnen zijn overschreden.
3.2. De rechtbank volgt eiser niet in zijn voornoemd standpunt. Dat, naar eiser stelt, het advies van de Algemene Bezwarenadviescommissie VROM van 2 november 2010 onbevoegd is genomen, maakt, wat er van die stelling zij, niet dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Deze stelling kan aldus niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Nu eiser geen consequenties heeft verbonden aan zijn stelling dat de termijnen zijn overschreden, kan deze stelling evenmin tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
4.1. Eiser heeft aangevoerd dat het ontslag op een onjuiste grondslag berust. Eiser bestrijdt onbekwaam of ongeschikt te zijn voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Vanwege problemen in de cultuur van de organisatie kan de interne controle niet functioneren. Volgens eiser zijn er andere alternatieven. Er had volgens eiser ook gekeken kunnen worden naar de mogelijkheden om hem binnen het Ministerie te verplaatsen. Verweerder heeft eiser onvoldoende begeleiding en ondersteuning geboden. In het verweerschrift op eisers bezwaarschrift, hetgeen volgens eiser een onderdeel van het bestreden besluit is, zijn onjuiste beweringen opgenomen. Verder is er sprake van een onevenredige belangenafweging. Het ontslag zal, mede gezien zijn leeftijd, leiden tot een onbemiddelbare werkloosheid na een dienstverband van 30 jaar, een terugval in inkomen en ernstige pensioenschade, aldus eiser.
4.2. Naar vaste jurisprudentie van de CRvB moet de ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen en zal van ontslag in het algemeen niet eerder sprake kunnen zijn dan nadat de ambtenaar door het bevoegd gezag op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 april 2008, LJN: BD1021).
4.3. Het aan eiser verleende ontslag berust onder meer op een drietal omtrent zijn functioneren uitgebrachte negatieve beoordelingen, welke tijdvakken bestrijken gelegen tussen 26 augustus 2005 tot 1 september 2006, 24 oktober 2006 tot 24 april 2008 en 24 april 2008 tot 1 januari 2009. De rechtbank stelt vast dat deze beoordelingen in rechte vaststaan en in dit geding als uitgangspunt hebben te gelden.
4.4. Met inachtneming van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat op grond van de gedingstukken aan de hand van voldoende concrete voorbeelden genoegzaam is komen vast te staan dat het functioneren van eiser gedurende een langere periode steeds ter discussie heeft gestaan. Uit de gedingstukken blijkt dat sinds het beoordelingsbesluit van 13 december 2006 de (werk)houding van eiser ter discussie heeft gestaan. Eiser is er op aangesproken dat specifieke werkzaamheden niet goed (tijdig en kwalitatief) uitgevoerd worden en de werkhouding negatieve invloed heeft op zaken als productiviteit. Er is hieruit ook geen verbetering bij het door eiser invullen van de rol van senior medewerker te zien.
4.5. Ten aanzien van eisers stelling dat hem onvoldoende begeleiding en ondersteuning is geboden, overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens de verslagen van de functioneringsgesprekken op 24 oktober 2006, 21 juni 2007 en 14 november 2007 en de
e-mail van 4 januari 2007 van [B], gericht aan eiser, was eiser bekend op welke punten zijn functioneren verbetering behoefde en is hij daar geregeld op aangesproken. Blijkens het verslag van het functioneringsgesprek op 24 oktober 2006 werd van eiser verwacht dat hij het seniorschap zal ‘waar maken’ en de club AO/IC vooruit zal brengen door positieve inbreng in het team. Blijkens het verslag van het functioneringsgesprek op 21 juni 2007 dienen de problemen te worden aangepakt. De komende rapporten over de bevoorschotting en studiefinanciering zouden langs de meetlat van die afspraken worden gelegd. Daarnaast wordt van eiser verwacht een waarneembare wijziging in de manier waarop het senior medewerkerschap wordt ingevuld. Blijkens het verslag van het functioneringsgesprek op 14 november 2007 moet er op alle probleemgebieden een duidelijke verbetering waarneembaar worden in de periode tot maart 2008. De kwaliteit van de op te leveren rapporten moet omhoog, de deadlines moeten worden gehaald en de positie van senior moet worden waargemaakt. Voorts zijn in deze verslagen van de functioneringsgesprekken evaluatiemomenten genoemd. De stelling van eiser dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om het functioneren van eiser te verbeteren, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Tussen het eerste negatieve beoordelingsbesluit van 13 december 2006 en het voornemen tot ontslag wegens disfunctioneren van 25 februari 2010 ligt een periode van meer dan drie jaren, waardoor eiser tijdig met zijn tekortkomingen is geconfronteerd. De stelling van eiser dat het verweerschrift op eisers bezwaarschrift een onderdeel van het bestreden besluit is en ter toetsing voorligt, volgt de rechtbank niet, nu niet is gebleken dat verweerder dit verweerschrift aan de motivering van het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat bij eiser sprake was van het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van zijn functie als senior medewerker AO-IC vereist zijn. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder bevoegd was eiser wegens ongeschiktheid voor zijn functie, die niet voortvloeit uit ziekte of gebreken, ontslag te verlenen. De stelling van eiser dat er geen sprake is van onbekwaamheid of ongeschiktheid en er derhalve sprake is van een onjuiste grondslag van het besluit, volgt de rechtbank niet.
4.7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder bij dit ontslag geen nadere invulling behoefde te geven aan de ( mogelijk ) uit het zorgvuldigheidsbeginsel voortvloeiende verplichting om te onderzoeken of herplaatsing van eiser in een passende functie binnen het Ministerie mogelijk was. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn stelling dat niet te verwachten viel dat eiser, door zijn (werk)houding en gedrag, en met name door het feit dat hij in al die jaren er niet in is geslaagd de gesignaleerde tekortkomingen te verbeteren, zelfs niet onder dreiging van ontslag, elders in het Ministerie wel voldoende zou functioneren. De rechtbank ziet dan ook geen (bijzondere) omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat verweerder in dit geval een herplaatsingsverplichting zou hebben.
4.8. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank voorts geen omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat verweerder in redelijkheid niet van zijn ontslagbevoegdheid gebruik zou hebben mogen maken.
4.9. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2012.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB