Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

WWB. Verzoek om terug te komen van. Geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Gelet op het feit dat T. in 2007 ten overstaan van de politierechter een verklaring heeft kunnen afleggen valt niet in te zien waarom appellanten indertijd niet hoger beroep hadden kunnen instellen tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 september 2006 en in die hoger beroepsprocedure T. als getuige hadden kunnen laten oproepen of meenemen om een verklaring af te leggen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



11/2463 WWB, 11/2464 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2011, 10/2515 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellanten] (appellanten) te [woonplaats]

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

Datum uitspraak: 20 november 2012

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. N. Aydogan-Kütük, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Aydogan-Kütük en vergezeld door M. Cordes, tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Andel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellanten ontvingen bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor gehuwden. Bij besluit van 6 september 2005 heeft het college de bijstand van appellanten over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2004 wegens overschrijding van de vermogensgrens herzien en de kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 18.598,37 van appellanten teruggevorderd. Het college heeft dit besluit na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 december 2005. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 29 december 2005 bij uitspraak van 15 september 2006 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak hebben appellanten geen hoger beroep ingesteld.

1.2. Bij mondeling vonnis van 28 november 2007 heeft de politierechter van de rechtbank Rotterdam appellanten vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, dat betrekking had op, kort gezegd, het verzwijgen van inlichtingen over het vermogen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zich in het dossier slechts een tweetal zogenoemde heronderzoeksformulieren bevindt, en dat dit onvoldoende bewijs oplevert om te komen tot een bewezenverklaring.

1.3. Naar aanleiding van dit vonnis hebben appellanten het college verzocht om in positieve zin terug te komen van het besluit van 6 september 2005. Hierbij hebben appellanten aangevoerd dat de vrijspraak mede is gebaseerd op de verklaringen van getuige [naam T.] die heeft verklaard dat hij degene is geweest die arbeidsinkomsten heeft genoten en dat appellant hem voor die inkomsten het gebruik van zijn bankrekening heeft gefaciliteerd.

1.4. Het college heeft dit verzoek bij besluit van 10 maart 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 mei 2010 (bestreden besluit), afgewezen op de grond dat de vrijspraak in de strafprocedure niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit of nieuwe omstandigheid waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van het verzoek van appellanten. Bovendien had [naam T.] eerder een dergelijke verklaring kunnen afleggen.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellanten hebben zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat de verklaring van [naam T.] niet eerder had kunnen worden ingebracht aangezien hij in 2006 in Turkije verbleef en toen niet in de gelegenheid was een verklaring ten overstaan van een Nederlandse rechter af te leggen. Voorts hebben appellanten aangevoerd dat de rechtbank in haar uitspraak van 15 september 2006 niet een door [naam T.] onder ede afgelegde verklaring in haar beoordeling heeft betrokken. Pas bij de strafzaak in 2007 kon [naam T.] zijn verklaring onder ede ten overstaan van een rechter afleggen. Deze onder ede afgelegde verklaring was niet eerder beschikbaar en dient als relevant nieuw feit te worden aangemerkt.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Het verzoek van appellanten strekt ertoe dat het college terugkomt van zijn eerdere besluit van 6 september 2005. Dat besluit is in rechte onaantastbaar geworden. Overeenkomstig hetgeen voor een herhaalde aanvraag is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat hij bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeldt die dit verzoek rechtvaardigen.

4.2. De verklaring die [naam T.] onder ede ten overstaan van de politierechter heeft afgelegd is niet een dergelijk feit of een dergelijke omstandigheid. De rechtbank heeft blijkens haar uitspraak van 15 september 2006 de ingezonden verklaring van [naam T.] van 28 februari 2006 bij haar beoordeling betrokken. Hetgeen [naam T.] daarin heeft verklaard komt in hoofdlijnen overeen met wat hij onder ede ten overstaan van de politierechter heeft verklaard. Evenmin ligt in de omstandigheid van het onder ede en ten overstaan van de rechter afleggen van de verklaring een nieuw feit besloten. Gelet op het feit dat [naam T.] in 2007 ten overstaan van de politierechter een verklaring heeft kunnen afleggen valt niet in te zien waarom appellanten indertijd niet hoger beroep hadden kunnen instellen tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 september 2006 en in die hoger beroepsprocedure [naam T.] als getuige hadden kunnen laten oproepen of meenemen om een verklaring af te leggen.

4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2012.

(getekend) J.C.F. Talman

(getekend) H.J. Dekker

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature