Uitspraak
11/197 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2010, 10/4352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. A. Aksözek, advocaat, heeft zich als gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aksözek. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft in mei 2010 bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van verhuizing naar een andere woning en de inrichting van die woning. In een naar aanleiding van de aanvraag door de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam opgesteld rapport van
3 augustus 2010 is vermeld dat appellant had meegedeeld dat deze verhuizing plaatsvond, omdat de door appellant bewoonde woning te klein was voor zijn gezin.
1.2 Bij besluit van 3 augustus 2010 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van een noodzakelijke verhuizing in de zin van de WWB. In bezwaar is aangevoerd dat ook sprake was van medische redenen om te verhuizen. Bij besluit van 31 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het college het afwijzende besluit van 3 augustus 2010 gehandhaafd. Daartoe heeft het college overwogen, kort gezegd, dat de verhuis- en inrichtingskosten alleen worden vergoed voor bijzondere categorieën gevallen, waarvan hier geen sprake is. Deze categorieën betreffen, voor zover hier van belang, de betrokkenen die om medische redenen moeten verhuizen en niet door eigen toedoen buiten de werking van de voorliggende voorzieningen vallen en de betrokkenen die vanwege sociale redenen met spoed moeten verhuizen, zonder dat een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet alleen vanwege medische redenen is verhuisd, maar ook omdat hij vanwege de gezinsomvang een grotere woning nodig had. Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft hij van het college een bedrag van € 3.057,-- ontvangen als tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Dat was volgens hem te weinig om alle kosten van te kunnen betalen. Omdat hij verhuisde naar een veel grotere woning dan voorheen diende een deel van de inboedel en de stoffering nieuw aangeschaft te worden. Appellant heeft erop gewezen dat hij al jaren leeft op het minimumniveau en dat het voor hem onmogelijk was om geld voor de verhuizing en de woninginrichting te reserveren. Bovendien had hij hogere verhuiskosten dan gemiddeld, omdat hij zelf niet kon tillen.
4.2. Niet in geschil is dat de aanvraag om bijzondere bijstand kosten betreft die worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
4.2.1. Voor zover deze kosten zijn toe te rekenen aan de omstandigheid dat naar een grotere woning is verhuisd, dienen deze kosten in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan (zie CRvB 12 juli 2011, LJN BR2237). Het college acht sprake van dergelijke omstandigheden indien vanwege sociale redenen met spoed moet worden verhuisd, zonder dat een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.
4.2.2. Het college heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat bij appellant al enkele jaren de behoefte bestond te verhuizen naar een grotere woning. Dit blijkt uit een rapportage van de DWI van november 2004. Het ging hier dus om een voorzienbare verhuizing, terwijl appellant inkomen ontving op bijstandsniveau. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen is geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB . De kosten die daarmee verband houden kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. In zoverre slaagt het hoger beroep niet.
4.3.1. Het college heeft zich voorts in hoger beroep op het standpunt gesteld dat voor zover sprake is van medische redenen, die leidden tot verhuis- en inrichtingskosten, sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB , die passend en toereikend moet worden geacht, namelijk de vergoeding die op grond van de Wmo is verstrekt.
4.3.2. De Raad deelt niet het standpunt van appellant dat daarmee de motivering van het bestreden besluit is gewijzigd. Zoals het college heeft opgemerkt gaat het hier om een aanvulling van de in het bestreden besluit opgenomen motivering, en wel naar aanleiding van het door appellant eerst in beroep ingebrachte besluit van 23 december 2009 betreffende de toekenning van de vergoeding op grond van de Wmo. In het bestreden besluit is immers wel in algemene zin overwogen dat betrokkenen die om medische redenen verhuizen alleen vergoeding krijgen indien zij niet door eigen toedoen buiten de werking van de voorliggende voorziening vallen.
4.3.3. Verder wordt het standpunt van het college onderschreven dat waar het betreft kosten die zijn toe te rekenen aan het medisch noodzakelijk zijn van de verhuizing, de Wmo-voorziening passend en toereikend moet worden geacht als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB (zie CRvB 13 maart 2012, BV9970). Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan er, gezien artikel 15, eerste lid, van de WWB , niet toe leiden dat via de bijzondere bijstand een aanvullende vergoeding voor aan medische redenen toe te rekenen verhuis- en inrichtingskosten wordt verstrekt.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2012.
(get.) J.C.F. Talman
(get.) H.J. Dekker
NK