Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Vader onderhandelt met de gemeente over de verplaatsing van het taxibedrijf. Vader is via zijn BV eigenaar van het vastgoed; zijn zoon is via zijn BV eigenaar van het daarin gevestigde taxibedrijf. Vraag of deel van de door de gemeente ontvangen koopsom toekomt aan het taxibedrijf van de zoon. Rechtbank is van oordeel dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 358363 / HA ZA 10-2137

Vonnis van 24 oktober 2012

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres],

gevestigd te Hoek van Holland,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. D.A. Wahid-Manusama,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 1],

gevestigd te Hoek van Holland,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie

2. [gedaagde 2],

wonende te [woonplaats],

gedaagde in conventie,

advocaat mr. P. van den Berg.

Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding

- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie wat betreft gedaagde sub 1

- het tussenvonnis van 3 november 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast

- de conclusie van antwoord in reconventie

- het proces-verbaal van de op 4 februari 2011 gehouden comparitie van partijen

- de conclusie van repliek in conventie

- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie wat betreft gedaagde sub 1

- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlaten producties

- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald, aanvankelijk op 10 oktober 2012.

2. De feiten

Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast.

2.1. [gedaagde 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 1] Tot 28 februari 2000 was [gedaagde 1] genaamd [X] [gedaagde 2] dreef in deze vennootschap een taxibedrijf. Twee van zijn zoons, [zoon 1] en [zoon 2], waren binnen deze vennootschap werkzaam als taxichauffeur.

2.2. Op 5 januari 2000 is [eiseres] opgericht. Tot oktober 2009 hielden [zoon 1] en [zoon 2] via persoonlijke B.V.’s ieder 50% van de aandelen in deze vennootschap en waren zij gezamenlijk bestuurder. Op 29 oktober 2009 heeft (de persoonlijke vennootschap van) [zoon 2] zijn aandelen in de vennootschap overgedragen aan (de persoonlijke vennootschap van) [zoon 1]. Thans is Taxicentrale Hoek van Holland B.V. bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres]; [zoon 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van Taxicentrale Hoek van Holland B.V.

2.3. [eiseres] (en daarvoor [X]) was gevestigd aan de [adres] (hierna: het pand). Het pand was eigendom van [gedaagde 1]; [eiseres] was huurder. De huurprijs bedroeg € 1.350 per maand. Boven het taxibedrijf bevonden zich twee woningen; deze werden verhuurd aan familieleden van [gedaagde 2].

2.4. Het pand is op 17 april 2003 in opdracht van [gedaagde 1] getaxeerd door [Y]. In het door [Y] opgemaakte rapport d.d. 22 april 2003 staat onder meer:

“Doel

De specifieke opdracht was om een taxatierapport te maken, dat dienst kan doen bij de beslissing tot verkoop.

Opdracht

Als basis van de opdracht is gevraagd per heden de onderhandse verkoopwaarde alsmede de executiewaarde van [het pand] te bepalen. (…)

Onderhandse verkoopwaarde van [het pand], vrij van huur en/of gebruik:

De prijs die bij onderhandse verkoop bij aanbieding, vrij van huur en gebruik op de voor [het pand] meest geschikte wijze, na de beste voorbereidingen, door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed.

getaxeerd op: € 525.000,--

Executiewaarde van [het pand], vrij van huur en/of gebruik:

De prijs die bij gedwongen openbare verkoop volgens plaatselijk gebruik bij aanbieding vrij van huur en gebruik door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed.

getaxeerd op: € 445.000 (…)”

2.5. In een document van de deelgemeente Hoek van Holland d.d. 25 mei 2004, gericht aan het dagelijks bestuur, staat onder meer:

“Betreft: Aankoop [X] ihv de ontwikkelingen binnen het OWA project

Aanleiding

De raad van de deelgemeente Hoek van Holland heeft in zijn vergadering van 19 december 2002, het plan van aanpak Overige Wijkaanpak Hoek van Holland vastgesteld, waarbij onder meer wordt ingezet op uitplaatsing van [X]. (…) Vanwege het drukke verkeer en het tekort aan ruimte in de omgeving dient het bedrijf uitgeplaatst te worden. Hiervoor worden gelden vanuit het OWA project ter beschikking gesteld. De voorzitter heeft met de eigenaren van [X] meerdere gesprekken gevoerd om tot versnelling van het proces tot uitplaatsing te komen. (…)

Afspraak

Inmiddels heeft het OBR met [X] overeenstemming bereikt en wordt tot aankoop overgegaan. Het betreft hier de aankoop van het taxibedrijf inclusief woningen. Het bedrag inclusief de woningen is € 790.000,--. Het bedrag van de woningen ad € 235.000,-- wordt door het OBR gefinancierd en het resterende gedeelte ad € 555.000,-- wordt gefinancierd uit de gereserveerde OWA gelden. (…)

Advies

Binnen het uitvoeringsprogramma OWA Hoek van Holland is het project “verplaatsing overlastgevend [X]” opgenomen. Voor de uitvoering hiervan heeft de deelraad een bedrag van € 700.000,-- gereserveerd. Gelet op de ontwikkelingen wordt geadviseerd om vanuit de gereserveerde gelden een bedrag ad € 550.000,-- ter beschikking te stellen voor de aankoop van [X] door het OBR zodat het contract opgesteld kan worden. (…)”

Het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland heeft op 7 juni 2004 besloten

conform voorgaand advies.

2.6. In een brief aan Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam d.d. 11 juni 2004 schrijft de deelgemeente Hoek van Holland onder meer:

“[Wij] verlenen u hierbij de opdracht over te gaan tot de aankoop van [X]. In het kader van de Overige Wijk Aanpak wordt hiermee uitvoering gegeven aan de verplaatsing van het overlastgevende taxibedrijf. (…) Vanuit de gereserveerde OWA gelden ontvangt u voor de aankoop van het taxibedrijf een bedrag van € 550.000,--.”

2.7. In een koopovereenkomst, door de gemeente Rotterdam (hierna: de gemeente) en [X] ondertekend op 21 januari 2005 is onder meer het volgende bepaald:

“De ondergetekenden:

A. [X], te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heren [zoon 1] en [zoon 2] (…) verder te noemen: “Verkoper”

en

B. De gemeente Rotterdam,

verder te noemen: “de Gemeente” (…)

komen, na gezamenlijke ondertekening, het volgende overeen:

Verkoper verkoopt aan de Gemeente, die van Verkoper koopt: (…) [het pand].

Koopsom

[Het pand] wordt verkocht en aanvaard tegen betaling door de Gemeente van een schadeloosstelling van zevenhonderd en negentigduizend euro (€ 790.000,-), inclusief alle mogelijke vergoedingen, hoe ook genaamd.

Op deze koopovereenkomst zijn de volgende bepalingen van toepassing: (…)

Artikel 1

Feitelijke levering/Staat van [het pand]

1. De feitelijke levering van [het pand] zal geschieden bij de ondertekening van de akte van levering. (…)

3. [Het pand] wordt geleverd voor wat betreft de woningen (…) geheel leeg en vrij van huur en/of gebruik en voor wat betreft de bedrijfsruimten (…), behoudens het in artikel 10 bepaalde, geheel leeg en vrij van huur en/of gebruik (…).

Artikel 10

Voortgezet gebruik bedrijfsruimten

1. Verkoper kan het gebruik van de in eigen gebruik zijnde bedrijfsruimten vanaf datum eigendomsoverdracht om niet voortzetten tot een maand na oplevering van de nieuwbouw van het taxibedrijf, doch uiterlijk tot 1 oktober 2005. (…)”

2.8. In een Aanvulling op de koopovereenkomst is onder meer bepaald:

“In aansluiting op de door de Gemeente Rotterdam gesloten koopovereenkomst zijn de volgende noodzakelijke aanvulling van toepassing:

1. Verkopers:

- Eigenaar

[[gedaagde 1]]

ten deze vertegenwoordigd door:

de directeur [[gedaagde 2]]

- Gebruikers

[[eiseres]]

ten deze vertegenwoordigd door:

de heer [zoon 2] (…)

de heer [zoon 1] (…)”

De Aanvulling op de koopovereenkomst is door de gemeente, [gedaagde 2], [zoon 2] en [zoon 1] ondertekend op 21 januari 2005.

2.9. Voorafgaand aan de aankoop van het pand door de gemeente heeft Kolpa een taxatierapport opgesteld. Hierin staat onder meer het volgende:

“Opzet basis als ware het een onteigening van [het pand] (…),

Eigendom van:

[gedaagde 1] met als gebruiker van het bedrijf 2 zonen handelend onder de naam [eiseres] (…).

A.

Verkoopwaardebepaling op basis van volledige lege en ontruimde oplevering per heden op basis van huurwaarde van de bedrijfsruimte,

- grote garage ± 191 m2 x € 55,-- € 10.505,--

- wasplaats ± 56 m2 x € 55,-- € 3.080,--

- garage ± 56 m2 x € 45,-- € 2.520,--

- zijgarage ± 83 m2 x € 42,50 € 3.527,50

- kantine en kantoor ± 56 m2 x € 80,-- € 4.480,--

- opslag, etc. ± 43 m2 x € 40,-- € 1.1720

-------------

€ 25.832,--

x factor 10, afgerond

€ 260.000,--

bebouwingsoppervlak ± 625 m2

2 woningen ± 615 m2 x € 300,-- € 245.000,--

± 100 m2 x € 300,-- € 30.000,--

---------------

€ 275.000,--

terrassen € 15.000,--

----------------

totale leegwaarde € 550.000,--

B.

Herinvestering:

- garagebedrijf inclusief kantoren

± 525 m2 x € 550,- € 288.750,--

- grond (bouwrijp) 1.000 m2 x € 200,--

€ 200.000,--

----------------

€ 488.750,--

- woningen ± 615 m3 x € 350,-- € 215.250,--

----------------

€ 704.000,--

- aanpassen buitenterrein

€ 16.000,--

----------------

€ 720.000,--

AF: waarde bestaande opstallen en grondaandeel

€ 550.000,--

----------------

€ 170.000,--

ad 6,5% uitmakend € 11.050,--

AF: voordelen € 2.050,--

--------------

€ 9.000,--

te vergoeden met factor 10 voor de eigenaar/gebruiker € 90.000,--

C.

Aankoopkosten vervangende grond (…) Pro Memorie

D.

Hypotheek-/Kredietkosten (…) Pro Memorie

E.

Verhuiskosten, inclusief 2 woningen

€ 25.000,--

F.

Stagnatieschade, 3 dagen (omzet = € 1.800.000,--) € 15.000,--

G.

Omrijschade (…) € 32.672,20

H.

Drukwerk, telefoon, papier, kaartjes, borden,

reclame, stickers en beletteringen + gevelreclames € 10.000,--

(…)”

2.10. In een brief van 20 februari 2006 van de gemeente aan [gedaagde 1] staat onder meer:

“Teneinde, zoals met u afgesproken, de levering van [het pand] op korte termijn te laten plaatshebben wil ik eerst de aanvullende danwel gewijzigde afspraken aan u bevestigen.

De tenaamstelling van u als verkoper zal in goed overleg met [de notaris], conform uw verzoek, in de leveringsakte worden aangepast. (…) Met betrekking tot het voortgezet gebruik (artikel 10 van de koopovereenkomst) van de bij u in gebruik zijnde bedrijfsruimten is thans overeengekomen, dat u dit gebruik vanaf datum aktepassering om-niet kunt voortzetten tot uiterlijk 1 september 2008. (…)”

2.11. Het pand is aan de gemeente geleverd bij notariële akte van 31 maart 2006. De gemeente heeft [gedaagde 1] een bedrag van € 790.000 betaald.

3. Het geschil

in conventie

3.1. [eiseres] vordert samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van

€ 300.000, vermeerderd met rente en kosten.

3.2. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, wat [gedaagde 2] betreft tot een hoger bedrag dan het liquidatietarief.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.4. [gedaagde 1] vordert samengevat - veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 39.150, vermeerderd met rente en kosten.

3.5. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde 1] in de proceskosten.

3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

in conventie

4.1. Aan de orde is de vraag of [eiseres] aanspraak kan maken op een deel van de vergoeding die [gedaagde 1] heeft ontvangen van de gemeente voor de verkoop van het pand. [eiseres] stelt in dit verband dat [gedaagde 2] de onderhandelingen met de (deel)gemeente heeft gevoerd, dat de (deel)gemeente er daarbij vanuit is gegaan dat [gedaagde 2] handelde namens zowel [gedaagde 1] als [eiseres] en dat enerzijds een prijs is betaald voor het vastgoed (€ 490.000) en anderzijds een schadeloosstelling is betaald voor de verplaatsing van het taxibedrijf (€ 300.000). Volgens [eiseres] is [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] gehouden het bedrag dat is betaald voor de verplaatsing van het taxibedrijf te betalen aan [eiseres]

4.2. [gedaagde 2] stelt in zijn verweer voorop dat de vordering zoals deze tegen hem is ingesteld niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu het gaat om een geschil tussen twee besloten vennootschappen. Dit verweer komt aan de orde onder 4.8.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat zij een betalingsverplichting hebben jegens [eiseres] Zij stellen zich op het standpunt dat de bedoeling van alle betrokkenen was dat [gedaagde 1] een nieuw pand zou laten bouwen, waarin [eiseres] als huurder haar taxibedrijf kon uitoefenen, dat [eiseres] er in een later stadium voor heeft gekozen zelf tot aankoop van een pand over te gaan en dat partijen aldus uit elkaar zijn gegaan, dat nimmer is overeengekomen dat een bedrag aan verhuiskosten aan [eiseres] betaald zou worden en dat de gemeente ook geen (specifiek) bedrag heeft toegekend in verband met verhuiskosten. Daarbij stellen zij voorts dat [eiseres] tot medio 2010 nooit aanspraak heeft gemaakt op betaling.

4.3. De rechtbank zal allereerst beoordelen het betoog van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat [eiseres] tot 21 mei 2010 nimmer aanspraak heeft gemaakt op verhuiskosten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben bij dit betoog (kennelijk) betrokken de door hen gestelde omstandigheid dat [zoon 1] was betrokken bij de onderhandelingen met de gemeente en aldus steeds op de hoogte is geweest van het verloop en het resultaat van die onderhandelingen.

4.3.1. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] willen betogen dat sprake is van rechtsverwerking. Dit betoog wordt verworpen. Daarbij zij vooropgesteld dat uit de stellingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] volgt dat reeds in juli 2007 is gesproken over de verhuiskosten. Zij verwijzen daarbij naar een e-mail van 27 juli 2007, waaruit volgt dat de koopsom volgens (onder andere) [zoon 1] extreem hoog zou zijn omdat de gemeente van mening was dat [eiseres] niet past in het centrum van Hoek van Holland. Hieruit volgt reeds dat [eiseres], althans haar feitelijk bestuurder [zoon 1] van mening is aanspraak te kunnen maken op een deel van de koopsom. Daaraan doet niet af dat, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen, in deze mail noch in destijds gevoerde gesprekken met [zoon 1] is gesproken over “verhuiskosten” of over het thans gevorderde bedrag van € 300.000. Dat vormt immers slechts een nadere concretisering van de hiervoor bedoelde aanspraak. Het betoog van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat [eiseres] tot 21 mei 2010 geen aanspraak heeft gemaakt op de thans gevorderde verhuiskosten is derhalve feitelijk onjuist.

4.3.2. Voor zover dit al anders zou zijn brengt dat nog niet met zich mee dat [eiseres] haar recht heeft verwerkt om alsnog aanspraak te maken op de thans gevorderde verhuiskosten. Rechtsverwerking kan niet zijn gelegen in enkel tijdsverloop; voor rechtsverwerking is vereist dat sprake is van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiseres] haar aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval [eiseres] haar aanspraak alsnog geldend zou maken. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de omstandigheid dat ten tijde van de onderhandelingen met de gemeente de bedoeling van alle partijen was dat de van de gemeente te ontvangen som geïnvesteerd zou worden in een nieuwe locatie voor [eiseres], aan te kopen door [gedaagde 1] Op dat moment speelde het punt van de verhuiskosten derhalve niet.

4.4. Daarmee komt de rechtbank toe aan beoordeling van de vraag of [eiseres] aanspraak kan maken op een deel van de door [gedaagde 1] van de gemeente ontvangen koopsom.

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat het door de gemeente betaalde bedrag een vergoeding betreft voor zowel het vastgoed (het pand dat in eigendom was van [gedaagde 1]) als voor de verhuizing van het taxibedrijf.

4.5.1. De rechtbank acht hierbij in de eerste plaats van belang dat uit de onder 2.5 en 2.6 genoemde documenten afdoende blijkt dat de deelgemeente Hoek van Holland niet zozeer (alleen) het pand wilde verwerven waarin het taxibedrijf was gevestigd, maar (ook) de verplaatsing van het taxibedrijf wenste. Uit deze documenten volgt immers dat het gaat om verplaatsing van

“het overlastgevend taxibedrijf” en dat

“wordt ingezet op uitplaatsing van [X]” want:

“vanwege het drukke verkeer en het tekort aan ruimte in de omgeving dient het bedrijf uitgeplaatst te worden.”

Dan ligt voor de hand dat een vergoeding wordt betaald niet alleen voor de onroerende zaken maar ook voor de verhuizing van het taxibedrijf.

Hieraan doet niet af dat, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betogen, van overlast nimmer sprake is geweest. Het gaat er immers niet om of daadwerkelijk van overlast sprake is geweest, maar wat voor de deelgemeente Hoek van Holland de reden is geweest de panden te willen verwerven. Uit bedoelde documenten blijkt dat de door de deelgemeente kennelijk ervaren overlast in ieder geval mede een reden hiervoor heeft gevormd. Evenmin doet aan het voorgaande af dat kennelijk achteraf bezien de aankoop van de panden niet nodig is geweest, nu de plannen van de deelgemeente onuitvoerbaar zijn gebleken. Dat laat immers onverlet dat de plannen in ieder geval ten tijde van de aankoop nog wel redengevend waren voor die aankoop.

4.5.2. Uit het gegeven dat de gemeente in eerste instantie ervan is uitgegaan dat de overeenkomst getekend zou worden door [eiseres] ([zoon 1]) als verkoper (zie onder 2.7, 2.8 en 2.10) leidt de rechtbank af dat de gemeente zowel de eigenaar van het vastgoed als de gebruikers van het vastgoed als contractspartij zag. Ook dit vormt een aanwijzing dat een vergoeding is betaald die zag op zowel het onroerend goed als de verplaatsing van het taxibedrijf.

4.5.3. De rechtbank hecht in dit kader voorts waarde aan hetgeen volgt uit de stellingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zelf. Zij noemen de door de gemeente betaalde vergoeding een “all-in vergoeding” en benadrukken dat de bedoeling van alle betrokkenen was een nieuw pand te laten bouwen door [gedaagde 1] waarbij [eiseres] opnieuw zou gaan huren. Vanuit die gedachte ligt voor de hand dat [gedaagde 1], althans haar bestuurder [gedaagde 2], richting de gemeente niet alleen aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding voor het vastgoed maar ook op een vergoeding in verband met de verhuizing van het taxibedrijf. Ook dat laatste volgt overigens uit de stellingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]; zij stellen immers:

“slechts heeft [gedaagde 1] getracht, hetgeen haar goed recht is, om een zo hoog mogelijke vergoeding/koopsom te kunnen bedingen van de gemeente, o.a. door de verhuiskosten voor de huurder(s) wat hoger te begroten c.q. in te schatten…”

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen ook:

“Hierbij hebben de beide zoons steeds gezegd ‘Pa, regel jij het maar, want jij bent de geslepen ondernemer die gewend is harde onderhandelingen te voeren’.”

Ook dit vormt een aanwijzing dat door [gedaagde 2] is onderhandeld voor zowel [gedaagde 1] als [eiseres] en dus, dat door [gedaagde 2] aanspraak is gemaakt op een vergoeding voor zowel de waarde van de onroerende zaken als de schade in verband met de verplaatsing van het taxibedrijf.

4.5.4. Het voorgaande is ook in overeenstemming met het onteigeningsrecht. Zo het tot onteigening zou zijn gekomen, is aannemelijk dat een vergoeding was ontvangen niet alleen voor de onroerende zaken, maar ook voor de verplaatsing van het taxibedrijf. Ook de huurder kan immers op grond van (artikel 3 van) de Onteigeningswet aanspraak maken op een schadeloosstelling. Deze schadeloosstelling kan inhouden een vergoeding van de schade die de huurder lijdt omdat zijn bedrijf verplaatst moet worden. In zoverre is niet juist de stelling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat [eiseres] “slechts” huurder was en dat

“de gemeente verder niet aangaat hoe een mogelijke onteigening (al dan niet vrijwillig) wordt geregeld in de relatie eigenaar/verhuurder en huurder (zoals een noodzakelijke beëindiging van de huurovereenkomst).”

Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen kan een huurder op grond van de Onteigeningswet aanspraak maken op een schadeloosstelling, terwijl een huurovereenkomst als gevolg van de onteigening (van rechtswege) eindigt (artikel 59 lid 3 van de Onteigeningswet). Buiten een onteigening is dat uiteraard niet het geval (artikel 7:226 BW), reden waarom – volgens beide partijen – de overeenkomst mede is ondertekend door de huurder, [eiseres] Daarmee verplichtte [eiseres] zich immers jegens de gemeente het pand te zijner tijd leeg op te leveren.

4.5.5. Dat het door de gemeente betaalde bedrag een vergoeding vormt voor zowel de onroerende zaken als de verhuizing van het taxibedrijf wordt ook ondersteund door de door partijen overgelegde taxatierapporten. In deze rapporten wordt aan de onroerende zaken een waarde toegekend tussen € 525.000 ([Y]) en € 550.000 (Kolpa). De gemeente heeft € 790.000 betaald. Dit laatste bedrag komt in grote lijnen overeen met het bedrag dat Kolpa toekent aan de panden op basis van een onteigeningsberekening (€ 722.672 plus een aantal PM posten), verhoogd met een bedrag in verband met goodwill (waarover de hierna te bespreken verklaring van de heer [Z]). In het rapport van Kolpa wordt, zoals hierna nog aan de orde zal komen en zoals in het onteigeningsrecht gangbaar is, een vergoeding toegekend in verband met de voor de verplaatsing van het taxibedrijf benodigde herinvestering. Nu de door de gemeente betaalde koopsom hiermee in grote lijnen overeenstemt, kan uit een en ander worden afgeleid dat de gemeente (ook) een bedrag heeft betaald als vergoeding voor de verplaatsing van het taxibedrijf. Dat wordt overigens bevestigd door de stelling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat de onderhandelingen met de gemeente (vanuit [gedaagde 1]) hoofdzakelijk zijn gevoerd door Kolpa.

4.5.6. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ten slotte de door de heer [Z] (“[Z]”), burgemeester van Medemblik, schriftelijk afgelegde verklaring. [Z] verklaart:

“Destijds (…) was ik als voorzitter van de deelgemeente Hoek van Holland betrokken bij een maatschappelijk/bestuurlijk gewenst plan tot herinrichting van het centrum van Hoek van Holland. Daarbij was een van de aandachtspunten [X], gevestigd en zaakdoende in het centrum van Hoek van Holland.

Voor onze deelgemeente stond voorop dat dit Taxibedrijf in het kader van de herinrichting uit het centrum van Hoek van Holland naar een andere locatie zou dienen te worden verplaatst.

Uiteraard was daarbij de insteek dat aan het Taxibedrijf genoegdoening diende te worden geboden bij vertrek naar elders.

Op dat moment trad [[gedaagde 2]] naar voren. Wij gingen er bij de deelgemeente Hoek van Holland zondermeer van uit dat [[gedaagde 2]] als het ware [X] was. Zo presenteerde hij zichzelf in ieder geval luid en duidelijk.

[[gedaagde 2]] presenteerde zich duidelijk voor 100% als eigenaar van [X].

Met betrekking tot zijn beide zoons, die op dat moment, naar mij bekend, ook betrokken waren c.q. werkten voor het taxibedrijf, gaf hij letterlijk aan ‘die jongens gaan er niet over’. (…)

[[gedaagde 2]] gaf echter in de onderhandelingen die hij met de deelgemeente voerde en in hetgeen hij met mij besprak duidelijk aan, dat hij niet enkel gecompenseerd wilde worden voor wat betreft de waarde van deze panden. Het taxibedrijf zou immers naar elders moeten worden verplaatst hetgeen kosten met zich mee zou brengen, zoals ook voor het plaatsen van nieuwbouw of verbouwingskosten e.d. van reeds bestaande locaties.

[[gedaagde 2]] ging er daarnaast ook vanuit dat het bedrijf schade zou ondervinden doordat het niet meer op de bekende locatie in het centrum van Hoek van Holland gevestigd zou zijn. (…)

Aangezien, zoals aangegeven, het maatschappelijk zeer gewenst was dat [X] zou verdwijnen uit het centrum van Hoek van Holland heb ik intern geadviseerd om ver boven de taxatieprijs van de panden te bieden, dit in verband met de zojuist genoemde argumenten van de kant van [[gedaagde 2]]. Daarbij moesten destijds ook zogenaamde ‘omgevingsgelden’ worden aangewend.

Zoals gesteld ging ik er bij de onderhandelingen steeds vanuit dat [[gedaagde 2]] [X] was (hij was immers ook eigenaar van de panden) en dat hij, zoals hijzelf had aangegeven, het uit de onderhandelingen verkregen bedrag weer zou gebruiken om elders in Hoek van Holland te investeren in hernieuwde vestiging van het betreffende taxibedrijf. (…)”

4.5.7. [Z] is weliswaar niet door de rechtbank als getuige gehoord, maar dat neemt niet weg dat de schriftelijke verklaring van [Z] vrije bewijskracht heeft (vgl. HR 19 december 2003, NJ 2004, 151). De rechtbank overweegt ten aanzien van de betrouwbaarheid van deze verklaring dat gesteld noch gebleken is dat [Z] enig belang heeft bij de uitkomst van de onderhavige procedure. [Z] is blijkens zijn verklaring destijds vanuit de deelgemeente Hoek van Holland betrokken geweest bij de onderhandelingen over de aankoop van het pand waarin het taxibedrijf was gevestigd. Wat de geloofwaardigheid betreft van de door [Z] gegeven verklaring acht de rechtbank van belang dat de inhoud van zijn verklaring de overige – hiervoor besproken – bewijsmiddelen ondersteunt. De rechtbank volgt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dan ook niet in hun betoog dat de verklaring van [Z] irrelevant is. Anders dan zij betogen verklaart [Z] niet (alleen) over wat hij dacht of vermoedde. Hij verklaart immers (ook) hoe vanuit de gemeente het door haar betaalde bedrag is berekend. Voorts wordt verworpen het betoog van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat niet [Z] doch alleen het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam is betrokken bij de onderhandelingen over de aankoop van de panden en dat de verklaring van [Z] om die reden met een grote korrel zout moet worden genomen. Uit zowel het besluit van de deelgemeente Hoek van Holland van 7 juni 2004 (zie onder 2.5) als de brief van de deelgemeente Hoek van Holland (mede ondertekend door [Z]) aan het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam van 11 juni 2004 (zie onder 2.6) volgt immers dat [Z] die onderhandelingen minstgenomen van nabij moet hebben gevolgd.

4.6. Vaststaat dat het door de gemeente ontvangen bedrag niet, zoals ten tijde van de verkoop van de panden nog de gemeenschappelijke bedoeling van partijen was, is geïnvesteerd in de aankoop van een nieuw pand voor de vestiging van een taxibedrijf. In plaats daarvan heeft [gedaagde 1] althans [gedaagde 2] (zie daarover nog 4.8) het totale bedrag geïnvesteerd in appartementen in Oostenrijk en heeft [eiseres] voor eigen rekening vastgoed in eigendom verworven waarin thans het taxibedrijf wordt uitgeoefend.

4.7. De rechtbank is – onder ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden – van oordeel dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. [gedaagde 1] heeft van de gemeente een bedrag ontvangen dat – zo volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen – gedeeltelijk zag op vergoeding van de schade die de huurder ([eiseres]) leed doordat haar bedrijf verplaatst moest worden. Aldus is [gedaagde 1] ten koste van [eiseres] verrijkt voor zover het betreft het bedrag dat zag op vergoeding van de schade van de huurder. Voor zover het [gedaagde 2] in privé (en niet [gedaagde 1]) is geweest die het door [gedaagde 1] van de gemeente ontvangen bedrag heeft aangewend voor een investering in Oostenrijk, moet worden aangenomen dat [gedaagde 2] dit bedrag vanuit zijn vennootschap heeft ontvangen. In dat geval is ook [gedaagde 2] (als derde) verrijkt ten koste van [eiseres] Het vermogen van [eiseres] daarentegen is verminderd, doordat zij kosten heeft moeten maken in verband met de als gevolg van de verkoop van het pand aan de gemeente noodzakelijk geworden verhuizing. Voor de verrijking van [gedaagde 1] (en mogelijk ook [gedaagde 2]) ten koste van [eiseres] bestaat geen redelijke grond. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen heeft de gemeente aan [gedaagde 1] een bedrag betaald dat gedeeltelijk zag op een vergoeding voor de schade van de huurder. De gemeente noch [eiseres] hebben destijds aanleiding gezien een uitsplitsing te maken ten aanzien van het bedrag dat toekwam aan [eiseres] Vanuit de gedachte van de gemeente zal hierbij een rol hebben gespeeld het feit dat, zoals in het voorgaande naar voren is gekomen, [gedaagde 2] zichzelf naar voren heeft geschoven als partij voor zowel het vastgoed als het taxibedrijf. Dat was op dat moment ook geen onlogische gedachte, gelet op de familieverhoudingen tussen de (feitelijke) bestuurders van [eiseres] en [gedaagde 1] en het feit dat partijen in de toekomst op dezelfde voet verder wilden gaan. Dit laatste verklaart ook waarom destijds door [eiseres] geen aanspraak is gemaakt op betaling aan haar. Om die reden ook gaat niet op het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat de gemeente niet met zoveel woorden een separate vergoeding heeft toegekend aan [eiseres]

Toen vervolgens (in 2008) kwam vast te staan dat deze constructie geen doorgang zou vinden hebben [gedaagde 1] en mogelijk ook [gedaagde 2] (namelijk voor zover hij in privé het geld in Oostenrijk heeft geïnvesteerd) naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de redelijkheid en billijkheid geprofiteerd van het feit dat de gemeente de vergoeding voor de verplaatsing van het taxibedrijf aan [gedaagde 1] heeft betaald, door deze vergoeding niet uit te betalen aan [eiseres] maar deze in plaats daarvan volledig ten behoeve van zichzelf (althans haar bestuurder) aan te wenden. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat het [eiseres] is geweest die op enig moment heeft besloten zelf te willen kopen en om die reden de huurovereenkomst heeft opgezegd. Daaruit volgt immers slechts dat de door partijen in eerste instantie beoogde constructie (definitief) geen doorgang zal vinden en bijgevolg, dat [gedaagde 1] in ieder geval vanaf dat moment gehouden was het aan [eiseres] toekomende bedrag uit de door de gemeente ontvangen som aan haar af te dragen.

4.8. Uit het voorgaande volgt dat het verweer van [gedaagde 2] dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering voor zover deze tegen hem is ingesteld wordt verworpen voor zover het door de gemeente ontvangen bedrag door [gedaagde 2] in privé is geïnvesteerd in Oostenrijk. In dat geval is immers ook [gedaagde 2] ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van [eiseres] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden in de gelegenheid gesteld bij uiteen te zetten, zoveel mogelijk onderbouwd aan de hand van schriftelijke stukken (jaarrekeningen, belastingaangifte, rekeningafschriften en dergelijke), of het [gedaagde 1] is geweest die het van de gemeente ontvangen bedrag heeft geïnvesteerd in Oostenrijk, dan wel [gedaagde 2] in privé.

4.9. Het oordeel van de rechtbank dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking komt, zoals hiervoor reeds is overwogen, tot stand onder ambtshalve aanvulling van rechtsgronden. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen hun stellingen en verweren voor zover nodig aan te passen aan deze grondslag. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen voor conclusie na tussenvonnis. Partijen zullen in deze conclusie met name in kunnen gaan op de gevolgen die het aannemen van ongerechtvaardigde verrijking heeft voor de hoogte van de gevorderde schadevergoeding, dat wil zeggen met welk bedrag [gedaagde 1] en eventueel [gedaagde 2] is verrijkt en [eiseres] is verarmd.

4.10. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen in hun antwoordconclusie ook in kunnen gaan op hetgeen is overwogen onder 4.8. [eiseres] zal vervolgens (alleen) op dit punt mogen reageren bij akte. Vervolgens zal (zonder antwoordakte) vonnis kunnen worden gewezen.

in reconventie

4.11. [gedaagde 1] vordert in reconventie dat voor zover [eiseres] recht heeft op een vergoeding, deze verrekend dient te worden met de door [eiseres] verschuldigde en niet betaalde huurpenningen over de periode van 1 april 2006 tot en met 1 september 2008. Het betreft 29 maanden huur, tegen een huurprijs van € 1.350. Het gaat hier om de periode waarin het pand reeds was overgedragen aan de gemeente Rotterdam, doch waarin krachtens het bepaalde in de koopovereenkomst (en in de leveringsakte) het pand om niet gebruikt kon worden door [gedaagde 1] [gedaagde 1] stelt dat zij, uitgaande van de voorgenomen verhuizing van de onderneming en gegeven de familieverhouding tussen partijen, heeft aangeboden dat [eiseres] hangende de verhuizing geen huurpenningen hoefde te betalen (doch de huurpenningen op een spaarrekening moest zetten in verband met de komende verhuizing), doch dat zij hiermee geenszins afstand van recht heeft gedaan althans het vertrouwen heeft gewekt dat [eiseres] niets meer hoefde te betalen.

[eiseres] heeft betwist dat van een betalingsverplichting sprake is. Zij heeft erop gewezen dat de gemeente in de mede door [eiseres] ondertekende overeenkomst het gebruik van de bedrijfsruimte om niet heeft toegekend aan de gebruiker, [eiseres]

4.12. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat aan [eiseres] een vergoeding zal worden toegekend. De hoogte hiervan staat niet vast, maar gelet op hetgeen in conventie is overwogen ligt voor de hand dat in ieder geval een vergoeding zal worden toegekend. Daarmee komt de rechtbank toe aan een beoordeling van de vordering in reconventie.

4.13. [gedaagde 1] heeft gesteld dat onderdeel van de met de gemeente getroffen regeling was dat vanaf de datum van de overdracht tot feitelijke oplevering de panden om niet gebruikt mochten worden. Zij heeft in dat verband gesteld dat zij de door de gemeente te betalen koopsom nog aan de lage kant vond. Dat betekent dat sprake is van een verkapte (extra) vergoeding boven op de overeengekomen koopsom.

4.14. Zoals volgt uit hetgeen in conventie is overwogen, ziet een deel van de door de gemeente betaalde vergoeding op de schade die de huurder lijdt als gevolg van de verplaatsing van haar bedrijf. Naar het oordeel van de rechtbank is de vergoeding die de gemeente toekent in de vorm van het voortgezet gebruik van het pand om niet bedoeld als een aan de huurder toekomende vergoeding. Het is immers de huurder die feitelijk gebruik maakt van het pand. Voor zover [gedaagde 1] als verhuurder een vergoeding op zou strijken voor dit gebruik om niet, zou zij ongerechtvaardigd worden verrijkt ten koste van [eiseres] De mogelijkheid om een vergoeding te vragen kan immers alleen berusten op het feit dat de overeenkomst is gesloten tussen [gedaagde 1] en de gemeente. Zoals voortvloeit uit hetgeen in conventie is overwogen schept de overeenkomst niet alleen rechten ten behoeve van [gedaagde 1], maar ook ten behoeve van [eiseres]

4.15. Het voorgaande brengt mee dat de vordering in reconventie zal worden afgewezen.

in conventie en in reconventie

4.16. In afwachting van de conclusiewisseling als bedoeld onder 4.9 en 4.10 zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5. De beslissing

De rechtbank

in conventie

5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 november 2012 voor het nemen van een conclusie door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 4.9, waarna [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op de rol van vier weken daarna een antwoordconclusie kunnen nemen over hetgeen is vermeld onder 4.8 en 4.9. Vervolgens zal (alleen) [eiseres] een antwoordakte kunnen nemen met betrekking tot hetgeen is overwogen in 4.8,

in conventie en in reconventie

5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.

[2148/1729]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature