Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Moord. Feitelijke gang van zaken bepalend voor voorbedachten rade. Beroep op noodweer respectievelijk noodweerexcess verworpen nu het door verdachte geschetste scenario niet aannemelijk is geworden. Redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot de strafmaat. Tweede behandeling in eerste aanleg na terugwijzen door Hof.

Toewijzing vordering gevangenneming na eerdere invrijheidsstelling. Afwijzing vordering immateriële schade nabestaanden.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/524279-07 (Promis)

Datum uitspraak: 26 september 2012

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [plaats] op [1971],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres

[adres], [postcode] te [plaats].

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 13 oktober 2011 (regiezitting), 20 februari 2012 (regiezitting), 11 september 2012 en 12 september 2012 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. C.F. Korvinus, naar voren hebben gebracht.

2. Procesgang

Op 30 juni 2008 is het Openbaar Ministerie in eerste aanleg door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Op 13 april 2010 heeft het Hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.

3. Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

1.

hij op of omstreeks 16 juli 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [A]van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meer kogels op (het lichaam van) die [A] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden;

(artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht en artikel 47 Wetboek van Strafrecht )

2.

hij op of omstreeks 16 juli 2007 te Amsterdam een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (kaliber 6,35 mm), en/of munitie van categorie III, te weten één of meer patronen (kaliber 6,35 mm), voorhanden heeft gehad;

De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

(artikel 26 Wet wapens en munitie)

4. Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5. Waardering van het bewijs

5.1. Inleiding

5.1.1. De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i

Op maandag 16 juli 2007 krijgen verbalisanten de melding te gaan naar de Hoofdweg 249 te Amsterdam,ii alwaar de onderneming Fikabo/ABR Uitzendbureau is gevestigdiii en alwaar een schietpartij zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse treffen zij in het pand een kantoorruimte aan met daarachter een woonkamer. De verbalisanten zien dat de vloer van deze woonkamer en ook de vloer van de aangrenzende keuken op diverse plaatsen besmeurd is met bloed. Als de verbalisanten vanuit de keuken de tuin inlopen, zien zij een man in de tuin liggen. De kleding en het gelaat van deze man zijn besmeurd met bloed. Daarnaast zien de verbalisanten rond het linkeroog van de man een blauw gekleurde verdikking. Ook zien zij in de rug en arm kogelgaten zitten. De verbalisanten horen deze man zeggen: "Ik ga dood."iv

De aangetroffen man, die nadien door zijn familie wordt geïdentificeerd als [A] (hierna: het slachtoffer), geboren [1981]v wordt overgebracht naar het VU ziekenhuis waar hij kort na aankomst overlijdt.vi

Op het lichaam van het slachtoffer wordt op 17 juli 2007 sectie verricht. Uit de sectie volgt dat bij het slachtoffer zes schotkanalen zijn geconstateerd, waarvan er één liep rechts hoog aan de rug naar onderen, één rechts aan de rug vrijwel recht naar voren, één rechts laag op de rug en vrijwel recht naar voren, één rechts hoog aan de bil naar boven en twee aan de buitenzijde van de rechter elleboog naar binnen. De schotbanen liepen onder andere door de rechterlong. Gezien de bloeduitstortingen rond de verschillende schotkanalen waren deze bij leven opgelopen en ze verklaren het in zeer slechte conditie geraken en het uiteindelijke intreden van de dood zondermeer op basis van bloedverlies, longfunctiestoornis en weefselschade.vii

Op basis van de beschadigingen die in de kleding van het slachtoffer zijn aangetroffen, wordt vastgesteld dat er geen sporen zijn aangetroffen die wijzen op schootafstanden kleiner dan circa één meter.viii

Op 16 juli 2007 wordt een onderzoek verricht op de Hoofdweg 249 te Amsterdam en worden in zowel de woonkamer als de aangrenzende keuken drie patroonhulzen op de grond aangetroffen.ix Deze patroonhulzen zijn afkomstig van patronen van het kaliber 6,35 Browning en zijn afgevuurd met één en het zelfde wapen. De zes kogels die in het lichaam van verdachte worden aangetroffen zijn van het kaliber 6,35 mm Browning en zijn afgevuurd met één en dezelfde loop waarbij de afvuursporen in de kogels passen bij een omgebouwd alarmpistool.x

Verdachte bekent dat hij op 16 juli 2007 met een pistool op het slachtoffer heeft geschoten.xi

5.1.2. Uit bovenstaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte meerdere schoten op de rug en de arm van het slachtoffer [A] heeft afgevuurd, ten gevolge waarvan hij is overleden.

5.1.3. Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag of verdachte al dan niet met voorbedachten rade het slachtoffer heeft neergeschoten of dat hij heeft gehandeld in een hevige gemoedsbeweging en om zich zelf te verdedigen.

5.2. Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van het de aan verdachte ten laste gelegde moord heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken nu verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces, waardoor bij het handelen van verdachte er geen sprake kan zijn geweest van voorbedachten rade. Uit geen enkele verklaring blijkt dat er bij verdachte sprake was van een afweging of een plan. Uit alle verklaringen blijkt eerder dat verdachte bang was op het ogenblik dat het slachtoffer woedend de woonkamer binnenkwam, begon te schreeuwen en dat daarna het gevecht ontstond. Tijdens het gevecht en op een moment dat hij weer op zijn benen stond, pakte het slachtoffer iets uit zijn zak. Verdachte dacht dat het een vuurwapen zou kunnen zijn. Verdachte kon geen kant op. Uit zelfverdediging heeft verdachte toen geschoten. De verdediging stelt zich daarom ten aanzien van de aan verdachte onder feit 1 ook ten laste gelegde doodslag op het standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.3. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde moord bewezen kan worden en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

In de geschetste omstandigheden dient het meerdere malen gericht schieten op het lichaam van het slachtoffer te worden gekwalificeerd als moord. Uit de omstandigheid dat verdachte voorafgaand aan de ontmoeting met het slachtoffer kennelijk een geladen wapen mee heeft genomen, het wapen heeft getrokken terwijl het slachtoffer door medeverdachte [medeverdachte 1] naar de grond wordt gewerkt, omstanders met het wapen in de hand maant zich er buiten te houden om vervolgens zes schoten op het lichaam van het slachtoffer af te vuren, maakt dat - ook gelet op de uitspraak van de Hoge Raad (HR 28 februari 2012, LJN: BR2342) - de voorbedachte rade bewezen kan worden verklaard. Van een hevige gemoedsopwelling bij verdachte is dan ook geen sprake geweest. Dit impliceert dat het door de verdediging gevoerde beroep op noodweer dan wel noodweerexces dient te falen, aldus de officier van justitie.

5.4. Het oordeel van de rechtbank

5.4.1. Verklaring verdachte

De verdachte heeft zowel tijdens zijn politieverhoor op 6 december 2007 als op de terechtzitting van 11 september 2012 over het gebeurde van 16 juli 2007 het volgende verklaard - samengevat weergegeven - :

"Op 16 juli 2007 had ik voor mijn broer [B] waargenomen op zijn uitzendbureau. Het was een drukke dag. Ik moest de jongens betalen en werk regelen. Ik had [medeverdachte 2] gevraagd naar kantoor te komen voor werkoverleg. Voordat [medeverdachte 2] op kantoor was, heb ik geld gehaald uit de woning van mijn broer [B]. Onderweg kwam ik [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tegen en zij zijn met mij meegegaan naar de woning van mijn broer [B]. Vervolgens heeft [D] ons met het busje opgehaald en weer bij kantoor afgezet. We gingen naar binnen. Op dat moment was er zes à zeven man personeel aanwezig die op hun geld zaten te wachten. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gingen naar het privégedeelte voor het werkoverleg. Ik ging daar ook naar binnen en toen wij in werkoverleg zaten, kwam het slachtoffer heel opgewonden met veel lawaai en gebaren het privégedeelte binnen. Vervolgens kwam het slachtoffer tegen [medeverdachte 1] aan en zij raakten in gevecht. Ik schrok hiervan en deed de tussendeur van het kantoor open. In het voorste gedeelte zat [E]. Ik zei tegen [E]; 'bel snel de politie.' In de tussentijd gaf [medeverdachte 2] mij een pistool en zei dat ik dat in mijn broekzak moest steken. Ik heb het pistool in mijn rechterbroekzak gestopt. [medeverdachte 1] was op dat moment nog in gevecht met het slachtoffer. Het slachtoffer zat gehurkt en binnen enkele seconden zag ik het slachtoffer omhoog komen. Ik zag hem een gebaar maken om een vuurwapen te pakken. Ik zag ook iets van metaal wat ik voor een wapen aanzag. Ik werd ineens doodsbang en ik raakte in paniek. Het slachtoffer stond heel dicht bij mij, op ongeveer een halve meter tot een meter en ik kon nergens naar toe omdat [medeverdachte 1] naast mij stond. Daarom heb ik uit paniek, op het moment dat het slachtoffer dat gebaar maakte, het pistool uit mijn zak getrokken en heb ik op het slachtoffer geschoten. Ik heb het slachtoffer als het ware van mij afgeschoten. Het slachtoffer bleef namelijk op mij afkomen. Hij stond heel dicht bij mij. In mijn herinnering heb ik achter elkaar door geschoten. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] mij naar buiten geduwd en heeft [medeverdachte 2] tijdens dat duwen het pistool van mij afgepakt."

5.4.2. Beoordeling aannemelijkheid scenario verdachte

Nu verdachte met zijn lezing van het gebeurde een beroep doet op noodweer dan wel noodweerexces, hetgeen impliceert dat verdachte niet zou hebben gehandeld met voorbedachte rade, zal de rechtbank dienen te onderzoeken of deze lezing van verdachte - gelet op het verhandelde ter terechtzitting en gelet op het dossier - aannemelijk is geworden. De rechtbank zal daartoe achtereenvolgens het navolgende bespreken:

a) de gestelde gang van zaken voorafgaand aan het gebeurde;

b) de gestelde gang van zaken op de plaats delict voorafgaande aan de schietpartij;

c) de gestelde gang van zaken met betrekking tot het voorhanden krijgen van het pistool;

d) de gestelde gang van zaken net voor en op het moment dat verdachte het slachtoffer

neerschiet.

Onder e wordt de conclusie met betrekking tot de aannemelijkheid van de door verdachte gegeven lezing van het gebeurde vermeld, gevolgd door de eindconclusie ten aanzien van het bewijs van het ten laste gelegde.

ad a) De gestelde gang van zaken voorafgaand aan het gebeurde

a.1. De verdachte heeft hieromtrent op de terechtzitting van 11 september 2012 het volgende verklaard - samengevat weergegeven - :

"Normaal gesproken ben ik niet actief in het bedrijf van mijn broer [B]. Ik zat pas sinds een paar weken bij mijn broer op kantoor. Ik kende het slachtoffer wel. Ik wist alleen niet dat het slachtoffer een compagnon van mijn broer was en dat de Opel Astra op naam van het slachtoffer stond. Ik wist ook niet dat het slachtoffer illegaal in Nederland was en dat hij op mede die manier een legale status probeerde te krijgen. De contacten die ik voorafgaand aan de schietpartij heb gehad met mijn broer gingen over klussen en het uitbetalen van het personeel. Dat ging er niet over dat het slachtoffer nog geld moest krijgen van mijn broer. Ik heb met het slachtoffer geen contact gehad over een auto. Voordat ik geld bij mij broer ging halen, werd ik wel gebeld door het slachtoffer en hij vroeg of ik op de zaak was. Daarna heb ik geen telefonisch contact meer met het slachtoffer gehad. Ik wist ook niet dat er problemen waren met de Opel Astra. Ik was op het moment dat ik in het busje bij [D] zat niet zenuwachtig of boos. Ik was hooguit een beetje geïrriteerd."

a.2. De rechtbank acht deze verklaring echter ongeloofwaardig en overweegt hiertoe als volgt.

a.3. Allereerst houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte langer werkzaam was in het bedrijf van zijn broer [B] (hierna: [B]), dan dat hij ter terechtzitting heeft verklaard. Immers heeft [B] bij de politie verklaard dat verdachte al sinds een paar maanden werkzaam was bij Fikabo.xii Dit ondersteunt de eerder door verdachte zelf bij het politieverhoor van 6 december 2007 afgelegde verklaring dat hij sinds ongeveer januari/februari 2007 werkzaam was bij Fikabo.xiii

Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de geregistreerde éénmanszaak Fikabo, gedreven door [B], op 3 juli 2006 werd gewijzigd in een vennootschap onder firma met als vennoten [B] en het slachtoffer en dat op 9 juli 2007 deze vennootschap onder firma met terugwerkende kracht met ingang van 3 juli 2006 werd ontbonden en weer werd voortgezet als éénmanszaak voor rekening van [B]. Het slachtoffer was van deze ontbinding van de vennootschap onder firma nog niet op de hoogte.xiv

Het slachtoffer dat illegaal in Nederland verbleef, wilde met deze inschrijving als vennoot bij de Kamer van Koophandel een legale verblijfstatus proberen te bemachtigen.xv

Door verschillende getuigen is verklaard dat zij van het slachtoffer hadden gehoord dat hij problemen had met zijn vennoot en met verdachte, dat het slachtoffer het gevoel had dat er met hem werd gespeeld, dat het slachtoffer bang was dat zijn vennoten iets zouden doen met zijn verblijfspapieren en dat het slachtoffer geen geld kreeg voor zijn geleverde arbeid.xvi

Dat er problemen waren wordt bevestigd door de verklaring van de zus van het slachtoffer, [F]. Zij heeft bij de politie verklaard dat zij op 16 juli 2007 met het slachtoffer aan het winkelen was en dat zij tussen 15.00 uur en 16.00 uur hoorde dat het slachtoffer meerdere telefoongesprekken voerde. Zij hoorde het slachtoffer tijdens die telefoongesprekken zeggen: "Hoe kun je zeggen dat mijn moeder een hoer is", "Je bent een dief, als je mij wilt vermoorden dan kom je maar hierheen", "[B] en jij hebben mij onrecht aangedaan" en "Het is in orde, ik kom er aan, ik ben straks bij jullie." Zij zag dat het slachtoffer tijdens deze telefoongesprekken huilde en trilde.xvii Dat deze telefoongesprekken werden gevoerd met [B] en/of verdachte wordt bevestigd door de historische gegevens van de telefoon van het slachtoffer. Hieruit blijkt immers dat de telefoon van het slachtoffer gedurende en rond de door getuige [F] genoemde periode meerdere malen contact had met de telefoon van [B] in Turkije en éénmaal met de gsm [G] (de rechtbank gaat er van uit dat deze telefoon in gebruik was bij verdachte en dit wordt hieronder nader uitgelegd) en tweemaal met de telefoon van het kantoor Fikabo.xviii

Aan de hand van de hiervoor genoemde verklaring van [F] en aan de hand van verschillende andere getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat er een spanningsvolle situatie tussen het slachtoffer en [B] en/of verdachte was ontstaan en dat deze spanningsvolle situatie vlak voor de schietpartij hoog opliep.

Dat de spanning hoog opliep had ook te maken met een auto. Door verschillende getuigen is verklaard dat er ook een conflict tussen het slachtoffer en [B] en verdachte gaande zou zijn over een Opel Astra.xix [B] heeft omtrent deze Opel Astra verklaard dat deze Opel Astra op 7 juli 2007 op naam van het slachtoffer werd gezet omdat het slachtoffer dacht op die manier een sofinummer te bemachtigen.xx De zus van het slachtoffer, [F], heeft verklaard dat zij de avond voorafgaande aan de schietpartij rond 00.00 uur hoorde dat het slachtoffer een telefoongesprek voerde over een auto en dat zij hoorde dat verdachte de auto nodig zou hebben. Zij hoorde dat het slachtoffer zei: "Hou maar op, ik heb genoeg van jullie gezeur!"xxi Uit historische gegevens van de telefoon van het slachtoffer blijkt dat het slachtoffer in de nacht van 15 juli op 16 juli 2007, om 00.33 uur meer dan negen minuten telefonisch contact heeft gehad met het nummer [telefoonnummer] wat in de telefoon van het slachtoffer op naam staat van [G].xxii Dit nummer wordt door het slachtoffer ook gebeld op 16 juli 2007 om 15.11 uur, vlak voor de schietpartij.xxiii Nu verdachte heeft verklaard dat hij, nog voordat hij naar de woning van [B] ging, door het slachtoffer werd gebeld en in dat gesprek zou hebben meegedeeld dat hij naar het kantoor zou komen (dat een dergelijk telefoongesprek heeft plaats gevonden wordt weer bevestigd door getuige [F], zie noot 17), gaat de rechtbank er van uit dat het nummer van [G] door verdachte in gebruik was. De politie heeft mede aan de hand van dit telefonisch contact tussen het slachtoffer en de gsm met het nummer [telefoonnummer] ([G]), dit laatstgenoemde nummer toegeschreven aan verdachte.xxiv Op basis van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat het hierboven genoemde telefonische contact van 00.33 uur het telefonisch contact moet zijn geweest, dat is gehoord door de zus van het slachtoffer en dat het dus niet anders kan zijn dan dat het slachtoffer dit telefoongesprek met verdachte heeft gevoerd nu verdachte op dat moment de zaken voor [B] waarnam omdat [B] in Turkije zat.xxv De rechtbank wordt in deze overtuiging ondersteund door de hiervoor genoemde verklaring van [F] dat zij hoorde dat verdachte de auto nodig had.

Dat er problemen waren met de Opel Astra wordt vervolgens ook bevestigd door getuige [E] (hierna: [E]). Anders dan door de verdediging is betoogd - te weten dat de getuige [E] als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt - acht de rechtbank de verklaringen van [E] wel betrouwbaar, nu het enkele feit dat getuige [E] tijdens zijn eerste verhoor niet de waarheid heeft verklaard, nog niet maakt dat hij als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt. Dat [E] bevriend was het met slachtoffer betekent evenmin dat hij als onbetrouwbare getuige zou moeten worden aangemerkt. Van belang acht de rechtbank dat [E] na zijn eerste verhoor vaker uitgebreid is verhoord en gedurende deze verhoren steeds éénduidig en consistent heeft verklaard.

[E] heeft verklaard dat hij op 16 juli 2007 in de Opel Astra reed en dat hij vanuit Turkije door [B] werd gebeld met het verzoek de Opel Astra naar kantoor te brengen. Vervolgens werd hij door het slachtoffer gebeld met het verzoek de Opel Astra naar zijn huis te brengen. Waarop vervolgens hij weer werd gebeld door verdachte die hem de opdracht gaf de auto naar kantoor te brengen.xxvi Dat [E] de auto van [B] naar kantoor moest brengen en niet aan het slachtoffer moest geven, wordt eveneens bevestigd door [B].xxvii Dat verdachte tijdens een door hem gevoerd telefoongesprek het heeft gehad over een auto wordt weer bevestigd door getuige [D] (hierna: [D]). [D] heeft verklaard dat verdachte, op het moment dat hij verdachte samen met [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) in het busje vanaf de woning van [B] naar kantoor bracht, erg boos was. Voorts hoorde hij verdachte tijdens een telefoongesprek schreeuwend zeggen: "Je moet die auto niet geven." Eerder op de dag werd [D] ook al gebeld door verdachte die erg kwaad was omdat hij een auto nodig had.xxviii Dat verdachte op weg naar kantoor in het busje boos gedrag vertoonde, wordt vervolgens weer bevestigd door [medeverdachte 1]xxix en door [medeverdachte 2]. Ook heeft [medeverdachte 2] verklaard dat verdachte in het busje zei dat zijn moeder was uitgescholden.xxx

Gelet op het hiervoor genoemde stelt de rechtbank vast dat verdachte voorafgaande aan de schietpartij boos was en dat hij wel degelijk wist dat er problemen waren met de Opel Astra. De rechtbank wordt ook in haar overtuiging gesterkt dat verdachte wist dat er problemen waren door de verklaringen van [medeverdachte 1].

[medeverdachte 1] heeft immers bij de politie verklaard dat hij op 16 juli 2007 door verdachte werd gevraagd hem te helpen omdat hij problemen verwachtte. Hij heeft [medeverdachte 1] gevraagd om naar kantoor te komen om daar als een soort van bufferzone te fungeren voor het geval verdachte zou worden aangevallen door diegene met wie hij problemen verwachtte.xxxi

a.4. Tussenconclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat er een smeulend conflict gaande was tussen het slachtoffer enerzijds en [B] en/of verdachte anderzijds. Hoewel de rechtbank er vanuit gaat dat het conflict gelegen zal zijn in de werkgerelateerde sfeer, kan de rechtbank de precieze aard van het conflict niet vast stellen. Wel kan de rechtbank vaststellen dat verdachte betrokken was bij het conflict over de auto. Verdachte was boos op het slachtoffer en verwachtte problemen en daarom had hij de hulp van [medeverdachte 1] gevraagd.

ad b) De gestelde gang van zaken op de plaats delict voorafgaande aan de schietpartij

b.1. De verdachte heeft hieromtrent zowel tijdens zijn verhoor bij de politie op 6 december 2007 als op de terechtzitting van 11 september 2012 het volgende verklaard - samengevat weergegeven - :

"[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gingen naar het privégedeelte voor het werkoverleg. Ik ging daar ook naar binnen en toen wij in werkoverleg zaten, kwam het slachtoffer heel opgewonden met veel lawaai en gebaren het privégedeelte binnen. Vervolgens kwam het slachtoffer tegen [medeverdachte 1] aan en zij raakten in gevecht. Ik schrok hiervan en deed de tussendeur van het kantoor open. In het voorste gedeelte zat [E]. Ik zei tegen [E]; 'bel snel de politie.' Ik kan mij niet herinneren dat [E] in het privégedeelte was voordat het slachtoffer binnen kwam. Het zou wel kunnen dat [E] aan het bellen was, maar ik heb [E] niet voordat het slachtoffer binnenkwam naar het privégedeelte geroepen en de telefoon aan hem gegeven. In mijn beleving waren we met z'n drieën in het privégedeelte voordat het slachtoffer binnenkwam."

b.2. De rechtbank acht deze verklaring echter ongeloofwaardig en overweegt hiertoe als volgt.

b.3. De rechtbank gaat - anders dan verdachte heeft verklaard - er van uit dat op het moment dat het slachtoffer het privégedeelte binnen kwam daar vier personen aanwezig waren, te weten: verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [E].

b.4. De rechtbank gaat van het onder b.3. genoemde uit op basis van de getuigenverklaringen van [E] en van [H] (hierna: [H]) en de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].

b.5. Zo heeft getuige [E] verklaard dat hij op het moment dat hij het voorste gedeelte van het kantoor binnen kwam, zag dat verdachte erg gefrustreerd was en dat verdachte aan hem vroeg de sleutels van de auto te geven. Daarnaast hoorde hij verdachte tegen [medeverdachte 1] zeggen: "He wants to fuck my mother." Vervolgens werd hij door verdachte mee naar het privégedeelte gevraagd en daar kreeg hij van verdachte de kantoortelefoon met [B] aan de lijn. Op het moment dat hij in de aan het privégedeelte grenzende keuken stond, kwam het slachtoffer binnen. Iemand gooide de deur direct achter het slachtoffer dicht en het slachtoffer werd direct door [medeverdachte 1] op zijn gezicht geslagen.xxxii De verklaring van [E], dat hij met [B] aan de telefoon heeft gezeten, wordt bevestigd door de historische telecomgegevens van de vaste telefoonlijn van het kantoor waaruit blijkt dat om 16.08 uur zestien minuten contact is geweest met de telefoon van [B] in Turkije.xxxiii

De door getuige [E] verklaarde gang van zaken wordt vervolgens ook bevestigd door getuige [H] die op 16 juli 2007 aanwezig was in het voorste gedeelte van het kantoor. Hij heeft verklaard dat hij vanuit het privégedeelte mannen hoorde schreeuwen. [E] was op dat moment nog in het voorste deel. Op een gegeven moment ging de deur naar het privégedeelte open en zag hij dat verdachte [E] naar binnen wenkte en hem daarbij hoorde zeggen: "Kom." Hij zag dat [E] het privégedeelte binnen ging en dat de deur daarna weer dicht ging. Vervolgens zag hij dat het slachtoffer binnen kwam en direct doorliep naar het privégedeelte, daar naar binnen ging en dat de deur gelijk weer dicht ging. Hij hoorde hierop vrijwel meteen kabaal, doffe klappen.xxxiv

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij samen met verdachte, [medeverdachte 2] en een andere man, die van verdachte de kantoortelefoon kreeg, in het privégedeelte aanwezig was en dat de sfeer gespannen was. Op enig moment kwam het slachtoffer binnen. Verdachte zou vervolgens tegen het slachtoffer hebben geschreeuwd waardoor hij tussen beide was gaan staan. Vervolgens sloeg hij het slachtoffer één keer heel hard op zijn jukbeen waardoor het bloed er uit spoot. Daarna sloeg hij het slachtoffer nog een aantal malen totdat het slachtoffer op de grond viel.xxxv

[medeverdachte 2] heeft eveneens verklaard dat voordat het slachtoffer binnen kwam er naast hem nog drie personen in het privégedeelte aanwezig waren, te weten verdachte, [medeverdachte 1] en [E]. [medeverdachte 2] heeft over de situatie in het privégedeelte verklaard dat hij zag dat verdachte heel zenuwachtig was en kwaad was over de auto. Hij hoorde verdachte in het Engels met [medeverdachte 1] praten en [E] kwam telefonerend het privégedeelte binnen. Op het moment dat het slachtoffer binnen kwam hoorde hij dat verdachte direct aan het slachtoffer vroeg "hoe kan jij mijn moeder en vrouw uitschelden?" Direct daarop zag hij dat [medeverdachte 1] het slachtoffer aanviel en een stomp gaf op de neus van het slachtoffer.xxxvi

b.6. Tussenconclusie

Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat rond 16.00 uur in het privégedeelte van het pand aan de Hoofdweg aanwezig waren verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en op een later moment heeft [E], al bellende met [B], zich in het privégedeelte gevoegd, voordat het slachtoffer binnen kwam. De rechtbank houdt het er dus voor dat - anders dan door de verdachte is verklaard - op het moment dat het slachtoffer binnen kwam vier personen in het privégedeelte aanwezig waren. Hierdoor kan de verklaring van verdachte, dat hij [E] zou hebben geroepen om de politie te bellen, nadat het gevecht tussen [medeverdachte 1] en het slachtoffer was begonnen, als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven nu [E] op dat moment al binnen was.

Daarnaast kan op grond van het bovenstaande worden vastgesteld dat het slachtoffer mogelijk beledigende opmerkingen heeft gemaakt in de richting van verdachte en/of [B] over de vrouw dan wel de moeder van verdachte en dat verdachte hier boos over was. Dit kwam al ook al ter sprake onder a.xxxvii

Weliswaar valt niet geheel uit te sluiten dat, gelet op de eerder door getuige [F] weergegeven verklaring waarin zij overigens over huilen en trillen spreekt,xxxviii het slachtoffer op het moment dat hij het privégedeelte binnen kwam, boos was. Mogelijk was er een vorm van boosheid van het slachtoffer richting verdachte. Maar vrij snel na binnenkomst werd het slachtoffer door [medeverdachte 1] belaagd.

Daardoor kan worden vastgesteld dat aan de mogelijke door verdachte geschetste verbale agressie door [medeverdachte 1] een eind werd gemaakt, nu er een handgemeen tussen [medeverdachte 1] en het slachtoffer ontstond waarbij de rechtbank in het midden laat hoe dat is begonnen. In ieder geval werd het slachtoffer door [medeverdachte 1] op het hoofd geslagen, waaraan het slachtoffer een bloedende wond aan zijn jukbeen overhield. Het slachtoffer kreeg meerdere klappen en is vervolgens richting de grond gegaan.

Als gevolg hiervan kan ook worden vastgesteld dat er in die fase door het slachtoffer geen fysiek geweld werd uitgeoefend op verdachte.

ad c) De gestelde gang van zaken met betrekking tot het voorhanden krijgen van het pistool

c.1. De verdachte heeft hieromtrent zowel tijdens zijn verhoor bij de politie op 6 december 2007 als tijdens de reconstructie op 14 februari 2012 als op de terechtzitting van 11 september 2012 het volgende verklaard - samengevat weergegeven - :

"Ik kan mij herinneren dat het slachtoffer tegen [medeverdachte 1] aankwam en dat [medeverdachte 1] en het slachtoffer vervolgens in gevecht raakten. Ik schrok hiervan en deed de tussendeur van het kantoor open. In het voorste gedeelte zat [E]. Ik zei tegen [E]; 'bel snel de politie.' In de tussentijd gaf [medeverdachte 2] mij een pistool. [medeverdachte 2] zei dat ik het pistool in mijn zak moest steken. Dat heb ik gedaan. Het pistool zat in mijn rechterbroekzak. Ik wist niet dat het wapen geladen was. [medeverdachte 2] had het denk ik aan mij gegeven omdat hij hoorde dat de politie gebeld moest worden."

c.2. De rechtbank acht deze verklaring echter ongeloofwaardig en overweegt hiertoe als volgt.

c.3. Allereerst is al onder punt b door de rechtbank overwogen dat de door verdachte geschetste gang van zaken, te weten dat [E] nog niet in het privégedeelte aanwezig was en dat hij vanuit het privégedeelte naar [E] zou hebben geroepen om de politie te bellen, als ongeloofwaardig ter zijde dient te worden geschoven nu daar door vier andere getuigen anders over is verklaard. Gelet hierop dient ook de verklaring van verdachte dat hij juist op het moment dat hij [E] riep het wapen van [medeverdachte 2] kreeg overhandigd als ongeloofwaardig ter zijde te worden geschoven. De rechtbank wordt hier in haar overtuiging gesterkt door het feit dat niemand van de anderen, die aanwezig waren in het privégedeelte, heeft verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte het wapen van [medeverdachte 2] had gekregen.

c.4. Ook de door de verdediging aangehaalde getuige [J], die heeft verklaard dat [medeverdachte 2] na de schietpartij tegen hem had gezegd dat hij het wapen aan verdachte zou hebben gegeven, acht de rechtbank ongeloofwaardig nu deze getuige, die zelf niet op de plaats delict aanwezig was, pas ruim vijf jaren na de schietpartij op verzoek van de verdediging een verklaring heeft afgelegd.

c.5. De rechtbank kan echter niet vaststellen welk moment verdachte het wapen dan wel voorhanden heeft gekregen. Wel kan de rechtbank vaststellen dat op het moment dat ze met z'n vieren in het privégedeelte waren - dus voordat het slachtoffer binnen kwam - verdachte al in het bezit moest zijn geweest van het pistool, dat gelet op hetgeen verdachte over het schieten heeft verklaard, reeds (door)geladen moet zijn geweest met minimaal zes kogels.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat de suggesties die in het dossier worden gemaakt, te weten dat verdachte het pistool bij de woning van [B] zou hebben opgehaald en dat verdachte na de schietpartij de mogelijke doos van het pistool uit een kast van het privégedeelte zou hebben gehaald, evenmin kunnen worden vastgesteld.

c.6. Tussenconclusie

Op grond van het hiervoor genoemde stelt de rechtbank vast dat verdachte op het moment dat het slachtoffer het privégedeelte binnen kwam in het bezit was van een (door)geladen pistool met minimaal zes patronen en dat hij deze pistool in zijn rechterbroekzak had.

ad d) De gestelde gang van zaken net voor en op het moment dat verdachte het slachtoffer neerschiet

d.1. De verdachte heeft hieromtrent zowel tijdens zijn verhoor bij de politie op 6 december 2007 als bij de reconstructie op 14 februari 2012 als op de terechtzitting van 11 september 2012 het volgende verklaard - samengevat weergegeven - :

"Ik had het pistool in mijn broekzak gedaan. [medeverdachte 1] was op dat moment nog in gevecht met het slachtoffer. Het slachtoffer zat gehurkt en binnen enkele seconden zag ik het slachtoffer omhoog komen. Ik zag hem een gebaar maken om een vuurwapen te pakken. Ik zag ook iets van metaal wat ik voor een wapen aanzag. Ik werd ineens doodsbang en ik raakte in paniek. Het slachtoffer stond heel dicht bij mij, op ongeveer een halve meter tot een meter en ik kon nergens naar toe omdat [medeverdachte 1] naast mij stond. Daarom heb ik uit paniek, op het moment dat het slachtoffer dat gebaar maakte, het pistool uit mijn zak getrokken en heb ik op het slachtoffer geschoten. Ik heb het slachtoffer als het ware van mij afgeschoten. Het slachtoffer bleef namelijk op mij afkomen. Hij stond heel dicht bij mij. In mijn herinnering heb ik achter elkaar door geschoten terwijl ik vluchtende was. Ik hoorde meteen een knal toen ik de trekker de eerste keer overhaalde. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] mij naar buiten geduwd en heeft [medeverdachte 2] tijdens dat duwen het pistool van mij afgepakt."

Tijdens de reconstructie heeft verdachte aangegeven dat hij ter hoogte van de bank stond op het moment dat hij zag dat het slachtoffer het gebaar maakte om een wapen te pakken. Tussen hem en de deur die toegang gaf tot het voorste gedeelte stond [medeverdachte 1].

d.2. De rechtbank acht ook deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig en overweegt op basis van de hierna volgende getuigenverklaringen als volgt.

d.3. [E] heeft verklaard dat hij op het moment dat [medeverdachte 1] en het slachtoffer in gevecht waren er tussen probeerde te komen. Hij zag toen dat verdachte zijn pistool trok en vasthield in zijn rechterhand. Hij zag op dat moment dat [H] naar binnen kwam en dat verdachte daarop zijn pistool trok en [H] maande om weg te gaan. Hij probeerde vervolgens weer tussen [medeverdachte 1] en slachtoffer te komen maar op dat moment richtte verdachte een pistool op hem en zei verdachte tegen hem dat hij zich er niet mee moest bemoeien. Net toen het slachtoffer zich van [medeverdachte 1] kon bevrijden heeft verdachte het slachtoffer neergeschoten. [E] probeerde toen via de tuin naar buiten te gaan maar dat lukte niet. Het eerste schot had hij niet gezien, de andere wel. Hij zag dat verdachte op het slachtoffer bleef schieten, er was toen al niemand meer in het privégedeelte.xxxix

De door [E] verklaarde gang van zaken wordt bevestigd door de verklaring van getuige Attah. Hij heeft verklaard dat hij die doffe klappen hoorde en iemand in het Turks hoorde roepen: "Niet doen, stop" en "Laat me los." Hierop is hij naar de deur van het privégedeelte gelopen. Hij kon de deur openduwen en toen de deur op een klein kiertje was, zag hij een hand met een pistool daarin. Hij zag het maar kort en toen werd de deur dichtgegooid. Hij hoorde vervolgens iemand in het Turks zeggen: "Bemoei je niet met die zaak." Onmiddellijk nadat de deur dichtging hoorde hij drie knallen achter elkaar. Hij herkende dit als schoten. Later heeft hij nog twee schoten gehoord.xl

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat het slachtoffer door de klappen die hij hem had gegeven op de grond lag. Het slachtoffer pakte toen een voorwerp uit zijn rechterzij en maakte daar, op het moment dat hij gehurkt zat, een zwaaiende beweging mee. Dit was op meer dan een ruime meter afstand van verdachte. Hierop sprong [medeverdachte 1] achteruit en erg snel daarna (na één a twee seconden) hoorde hij een schot. [medeverdachte 1] zag dat verdachte zijn arm strekte en richtte op het slachtoffer. Hij zag de boosheid in de ogen van verdachte. [medeverdachte 1] is toen om verdachte heen weggerend naar het voorste gedeelte. Toen hij in het voorste gedeelte was hoorde hij nog een schot.xli

[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij zag dat iemand probeerde binnen te komen op het moment dat het slachtoffer op de grond lag. Hij zag toen dat verdachte gelijk met het vuurwapen in zijn hand naar de deur liep. Verdachte duwde de deur dicht. [medeverdachte 2] liep op [medeverdachte 1] en het slachtoffer af om ze uit elkaar te halen. Hij riep "Stop maar, stop maar." Op dat moment zei verdachte tegen [medeverdachte 2]: "[medeverdachte 2], ik hou van je en anders schiet ik jou ook." Toen hij dat vuurwapen bij verdachte zag, is hij opzij gegaan. [E] deed dezelfde poging en verdachte zei toen hetzelfde tegen [E]. Verdachte zei: "[E], ik hou van jou, blijf alsjeblieft aan de zijkant." Op het moment dat het slachtoffer op de grond lag, zag hij dat het slachtoffer een stanleymes uit zijn zak haalde en daarmee zwaaide. Het slachtoffer had verdachte onmogelijk kunnen raken. Hij deed het om bij [medeverdachte 1] weg te komen. Toen liep [medeverdachte 1] van het slachtoffer weg. Op het moment dat het slachtoffer opstond, schoot verdachte direct. Het slachtoffer liep richting [medeverdachte 1], richting de sierkolom. Op dat moment is [medeverdachte 2] naar buiten gerend. xlii

Daarnaast hebben [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] als [E] verklaard dat verdachte net voor en ten tijde van het eerste schot het dichtst bij de deur naar het voorste gedeelte van het kantoor stond.xliii

d.4. Tussenconclusie

Uit het bovenstaande en uit hetgeen is geconcludeerd onder ad b blijkt dat er een situatie was ontstaan waarin het slachtoffer een aantal keren was geslagen en waarbij in zijn geheel niet is gebleken dat het slachtoffer zich daartegen heeft verweerd of dat het slachtoffer zich tijdens de aanval aanvallend heeft gedragen, nu niemand dat heeft verklaard.

Vast staat dat het slachtoffer door toepassing van geweld naar de grond is gewerkt, dit blijkt uit zowel de hiervoor genoemde verklaringen als uit de tijdens de ter terechtzitting getoonde reconstructie,xliv en dat het slachtoffer als enige fysiek werd belaagd. Het slachtoffer vormde voor de andere personen in de ruimte in ieder geval geen bedreiging, nu [medeverdachte 1] het slachtoffer de baas was.

Weliswaar kan uit zowel de verklaring van [medeverdachte 1] als de verklaring van [medeverdachte 2] worden vastgesteld dat het slachtoffer, op het moment dat hij los kwam van [medeverdachte 1], een stanleymes pakte om zich te verweren tegen de op hem uitgevoerde aanval, er was echter geen enkele indicatie dat het slachtoffer verdachte zou aanvallen. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 2] dat verdachte het pistool al in zijn handen had voordat het slachtoffer het stanleymes pakte.

Dat verdachte zich in het geheel dus niet hoefde te verdedigen tegen het slachtoffer blijkt voorts uit het hierboven genoemde, dat verdachte - anders dan dat hij zelf heeft verklaard - het dichts bij de deur stond die toegang gaf tot het voorste gedeelte van kantoor en dat verdachte de deur zelf dicht duwde op het moment dat [H] probeerde binnen te komen. De verklaringen van [medeverdachte 2] en [E] op dit punt worden weer ondersteund door de verklaring van [H], die iemand bij de deur met een wapen in zijn hand zag staan. De door verdachte gegeven verklaring dat hij geen kant op kon, gaat dan ook niet op.

Ook de verklaring van verdachte, dat hij doodsbang was en in paniek raakte, wordt door geen enkel andere getuige gesteund; integendeel, uit de verklaringen van [E], [medeverdachte 2] en [H] blijkt juist dat verdachte met het wapen in zijn hand drie omstanders heeft afgeweerd. Ook blijkt uit het onder a, b en d genoemde dat verdacht eerder boos en kwaad was dan doodsbang en in paniek.

De verklaring van verdachte dat hij zich moest verdedigen tegen de beweging die het slachtoffer maakte omdat hij anders zou worden geraakt, is dan ook naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onaannemelijk en ongeloofwaardig. De rechtbank wordt hier in haar oordeel ondersteund door het in de inleiding vermeldde rapport over de schotbanenxlv waaruit blijkt verdachte het slachtoffer een aantal malen in de rug heeft geraakt en dat de afstand tussen verdachte en het slachtoffer niet kleiner dan een meter is geweest. Hierdoor is de verklaring van verdachte dat het slachtoffer heel dicht bij hem stond en op hem af bleef komen, wat door niemand anders wordt verklaard, ook volstrekt onaannemelijk.

Ad e. Conclusie met betrekking tot de aannemelijkheid van de door verdachte gegeven lezing van het gebeurde

Uit het vorenstaande blijkt dat de rechtbank aan de lezing die verdachte van de gebeurtenissen geeft, op relevante punten geen geloof hecht. De verklaringen die verdachte heeft afgelegd over de gebeurtenissen voorafgaand aan de schietpartij worden niet ondersteund door getuigenverklaringen; integendeel, zij kunnen op grond van deze getuigenverklaringen als onjuist worden bestempeld. De verklaring van verdachte dat hij zich moest verdedigen tegen de beweging die het slachtoffer maakte omdat hij anders zou worden geraakt, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook volstrekt onaannemelijk en ongeloofwaardig.

Gelet op het vorenstaande wordt het door verdachte geschetste scenario door de rechtbank ter zijde geschoven.

5.4.3. De feiten

De rechtbank gaat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting en gelet op hetgeen hier boven is weergegeven uit van het volgende:

Op 16 juli 2007 rond 16.00 uur zijn verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig in het privégedeelte van het kantoor Fikabo aan de Hoofdweg te Amsterdam. Vervolgens komt rond diezelfde tijd ook [E] binnen en neemt plaats in het voorste gedeelte. Vrij snel na binnenkomst roept verdachte [E] naar het privégedeelte. Vervolgens komt weer vrij snel daarna het slachtoffer binnen. Het slachtoffer wordt vrijwel direct na binnenkomst door [medeverdachte 1] naar de grond geslagen. Ten tijde van dat gevecht probeert [H] het privégedeelte binnen te komen maar wordt door verdachte met het wapen in zijn hand weg gemaand. Ook [medeverdachte 2] en [E] proberen tussen [medeverdachte 1] en het slachtoffer te komen maar ook zij worden door verdachte met het wapen in zijn hand weg gemaand. Vervolgens schiet verdachte éénmaal op het slachtoffer die op dat moment vanuit een hurkpositie probeert op te staan en [medeverdachte 1] probeert weg te drijven met zijn stanleymes. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vluchten de kamer uit. Vervolgens schiet verdachte nog vijfmaal op het slachtoffer terwijl alleen [E] nog in de ruimte is.

Nu de rechtbank op basis van de door deskundige M.J.E. Eversdijk, gecertificeerd bloedbeeld analist, gegeven verklaring ter terechtzitting er van uit gaat dat het slachtoffer nadat hij door verdachte in het privégedeelte is beschoten, richting de tuin is gekropen, waardoor niet valt uit te sluiten dat, op basis van het bloedsporenonderzoek in samenhang met de bij het slachtoffer geconstateerde schotkanalen en de plaats waar de hulzen zijn aangetroffen, verdachte zelfs nog in de keuken op het slachtoffer heeft geschoten, aangezien daar op de betegelde muur ook bloedspatten zijn aangetroffen die zijn ontstaan door een krachtoverbrenging in vloeibaar bloed.xlvi

5.4.4. Voorbedachten raad

Uit hetgeen hierboven is vastgesteld en is overwogen blijkt naar oordeel van de rechtbank ook dat is komen vast te staan dat er sprake is geweest van een situatie waarin verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om het slachtoffer van het leven te beroven, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Immers heeft verdachte voorafgaand aan de ontmoeting met het slachtoffer zich bewapend met een (door)geladen pistool, heeft verdachte het wapen getrokken terwijl het slachtoffer door [medeverdachte 1] naar de grond werd gewerkt, heeft verdachte omstanders met het wapen in de hand gemaand zich er buiten te houden en heeft verdachte vervolgens zes schoten op het lichaam van het slachtoffer afgevuurd.

Gelet op het voorgaande en op de inhoud van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder feit 1 ten laste gelegde moord heeft begaan. Voorts is op basis van de bewijsmiddelen vermeld onder de noten 9 tot en met 11 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.

6. Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde:

op 16 juli 2007 te Amsterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade [A]van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels op het lichaam van die [A] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden;

Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde:

op 16 juli 2007 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool kaliber 6,35 mm, en munitie van categorie III, te weten patronen kaliber 6,35 mm, voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7. De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

Het door de verdediging gevoerde verweer dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, is reeds al onder punt 5 verworpen. Zijn lezing van de feiten op dat punt acht de rechtbank ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank was er voor verdachte in het geheel geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Dit laatste brengt mee dat het beroep van verdachte op noodweerexcess evenzo dient te worden verworpen.

Daarom zijn de bewezen geachte feiten volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8. Motivering van de straf

8.1. De feiten

Verdachte heeft opzettelijk en met voorbedachten rade de toen nog maar 26 jarige, weerloze en gewonde [A] op een uiterst laffe manier om het leven gebracht, door zes kogels op hem af te vuren en hem in de rug neer te schieten op het moment dat hij probeert weg te komen van zijn belager. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan de moord op een zeer jonge man die in Nederland door hard te werken in de bouw een leven probeerde op te bouwen en zijn familie in Turkije financieel ondersteunde. Verdachte heeft van het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Een feit als dit draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter. Door het slachtoffer van het leven te beroven heeft verdachte bij de nabestaanden hun zoon, broer, oom en neef ontnomen en hierdoor onherstelbaar leed aangedaan. Hoewel is gebleken dat er een conflict speelde waarbij mogelijk beledigingen zijn geuit, is een achterliggende reden voor deze moord niet duidelijk geworden. De nabestaanden zullen daardoor niet alleen met het gemis van [A] moeten leven, maar ook met de onwetendheid over het waarom van zijn dood.

8.2. De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren, met aftrek van voorarrest.

8.3. Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte enkel kan worden veroordeeld voor doodslag en dan spelen in het geval een beroep op noodweer zal falen de volgende omstandigheden een rol bij de strafmaat. Allereerst heeft het feit zich inmiddels vijf jaren geleden afgespeeld. Dat de inhoudelijke behandeling nu pas plaatsvindt, is niet aan verdachte te wijten. Hierdoor heeft verdachte lange tijd in onzekerheid moeten leven. Daarnaast is verdachte zowel voor als na de schietpartij niet met politie en/of justitie in aanraking gekomen. Tot slot dient de rechtbank bij de strafmaat mee te wegen dat het wel degelijk een bedreigende situatie was voor verdachte. Derhalve dient de rechtbank op een lagere straf uit te komen dan door de officier van justitie is geëist, aldus de raadsman.

8.4. Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder, naast hetgeen al is vermeld onder 8.1. het volgende laten meewegen.

Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op rechterlijke uitspraken waarbij wegens moord straf werd opgelegd. Aan de hand daarvan heeft de rechtbank een gevangenisstraf van 15 jaren - zoals geëist door het Openbaar Ministerie - als uitgangspunt genomen.

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het hem betreffend uitreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 augustus 2012, waaruit blijkt dat verdachte zowel de vijf jaren voorafgaand aan het plegen van de moord als tot op heden niet met politie en/of justitie in aanraking is gekomen voor strafbare feiten. Ook heeft de rechtbank met betrekking tot de persoon van verdachte acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Allebei zijn echter ondergeschikt aan de ernst van het misdrijf.

Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de procesgang, waarbij door de rechtbank is geconstateerd dat de tweede behandeling bij de rechtbank heeft plaats gevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Dat het feit zich inmiddels langere tijd geleden heeft afgespeeld, brengt in dit geval geen strafvermindering met zich mee, zulks gelet op de ernst van het misdrijf.

Gelet op het hiervoor genoemde is de rechtbank van oordeel dat er geen omstandigheden zijn die er toe leiden dat van het hierboven genoemde uitgangspunt in verhogende dan wel verlagende zin dient te worden afgeweken. Derhalve is de rechtbank - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

9. Beslag

De officier van justitie heeft gevorderd te bepalen dat de onder verdachte in beslag genomen items genoemd onder de nummers 29 tot en met 34, 44, 45, 58, 60 en 62 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst dienen te worden onttrokken aan het verkeer.

De rechtbank overweegt hieromtrent dat zij de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk zal toewijzen, nu met betrekking tot deze voorwerpen (met uitzondering van itemnummers 58 en 60) de beiden bewezen geachte feiten zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

Ten aanzien van itemnummers 58 en 60, te weten een vals paspoort op naam van [K] en een proces-verbaal op naam van [K], overweegt de rechtbank dat de door de officier van justitie gevorderde onttrekking aan het verkeer niet mogelijk is. Weliswaar staan beiden bij verdachte op de beslaglijst, maar uit het dossier valt af te leiden dat dit paspoort en dit proces-verbaal in eigendom toebehoorden aan het nu overleden slachtoffer. Derhalve zullen beiden items dienen te worden teruggeven aan de rechtmatige eigenaar. Nu de eigenaar is overleden en is gebleken dat itemnummer 58 een vals paspoort betreft, zal de rechthebbende in dit geval de officier van justitie zijn. Hierbij zij overigens opgemerkt dat artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering de officier van justitie voorafgaand aan de behandeling ter terechtzitting zelf wel de mogelijkheid biedt om een machtiging te verlenen teneinde in beslag genomen goederen te laten vernietigen. Itemnummer 58 kan wel worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden, te weten nabestaanden van het slachtoffer.

De rechtbank overweegt ten aanzien van de in beslag genomen items genoemd onder de nummers 1, 2, 3, 6, 9, 12, 13, 24, 26 tot en met 28 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst dat deze - in navolging van de officier van justitie - dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden, te weten nabestaanden van het slachtoffer.

10. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1. Inleiding

Als benadeelde partij heeft zich namens de hele familie van het slachtoffer in het strafproces gevoegd [L]. De benadeelde partij [L] heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering. Gevorderd wordt een bedrag van ? 34.150, - aan schade, waarvan

? 15.000 aan immateriële schade, als gevolg van dood van het slachtoffer, hetgeen aan verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd.

10.2. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de benadeelde partij een voorschot dient te worden toegewezen.

10.3. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu de verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken en omdat de vordering niet voldoende is onderbouwd. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat nabestaanden niet in aanmerking komen voor smartengeld.

10.4. Het oordeel van de rechtbank

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een gedeelte van de behandeling van de vordering van [L] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. Over de hoogte van de vergoeding overweegt de rechtbank het volgende.

De door de benadeelde partij gevorderde schade die gemaakt is voor de grafsteen van het slachtoffer, te weten een bedrag van 1.504,00 Turkse Lira, omgerekend (aan de hand van de wisselkoers van 25 maart 2008) ? 780,00 wijst de rechtbank toe.

Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde schade onder punt 1 (ticketkosten naar Turkije), punt 4 (telefoonkosten van Nederland naar Turkije) en punt 6 (kosten tijdens rouwperiode) zal de rechtbank een bedrag als voorschot aanmerken, nu de benadeelde partij deze kosten niet voldoende heeft onderbouwd maar de rechtbank er vanuit gaat dat deze kosten wel zijn gemaakt. De totale omvang van de schade kan dan in een civiel proces worden vastgesteld. Alles afwegende komt de rechtbank tot een bedrag van ? 500, - in totaal als voorschot op de vergoeding van de materiële schade.

De benadeelde partij dient voor het onder punt 3 gevorderde, te weten de ziekenhuiskosten die de ouders van het slachtoffer hebben gemaakt, niet-ontvankelijk te worden verklaard nu dit gedeelte is zijn geheel niet nader is onderbouwd.

De door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade dient te worden afgewezen nu smartengeld niet door nabestaanden kan worden gevorderd. Een nabestaande kan wel een zogenoemde "shockschade" vorderen. Shockschade heeft betrekking op de immateriële schade die ontstaat door het waarnemen van het bewezen verklaarde feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Voor vergoeding van deze vorm van immateriële schade, is gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad vereist, dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Nu dat in de onderhavige zaak niet het geval is, staat dat het toewijzen van een immateriële schadevergoeding in de weg.

Ook de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding voor de kosten die zijn gemaakt voor de overbrenging van het lichaam van het slachtoffer van Nederland naar Turkije dient te worden afgewezen, nu de benadeelde partij ter terechtzitting heeft verklaard dat dit transport is vergoed door de door het slachtoffer afgesloten uitvaartverzekering.

Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor de rechtsbijstand van

? 2.200, - zal de rechtbank aansluiting zoeken bij het geldende liquidatietarief zoals dat in civiele zaken wordt gehanteerd. Nu de rechtbank van een substantieel lager toegewezen bedrag uitgaat dan is gevorderd, zal de rechtbank aansluiting zoeken bij liquidatietarief I. Dit tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde beneden ? 10.000 in hoofdsom. De hoogte stelt de rechtbank op grond van dat liquidatietarief vast op ? 384,- (tarief I: één punt).

Gelet op het hiervoor genoemde zal de rechtbank een totaal bedrag toewijzen van ? 1.664,00 (zestienhonderdvierenzestig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.

In het belang van [L] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd, met uitzondering van de kosten van rechtsbijstand.

11. Gevangenneming

De officier van justitie heeft de gevangenneming van verdachte gevorderd en daarbij als grond voor de voorlopige hechtenis aangevoerd dat er nog altijd sprake is van geschokte rechtsorde en tevens dat een veroordeling de geschokte rechtsorde doet herleven. Daarnaast is de grond aanwezig dat verdachte na een mogelijke veroordeling vlucht naar Turkije. De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen.

De rechtbank overweegt als volgt.

De voorlopige hechtenis van verdachte is op 14 september 2007 bevolen, onder meer op de grond dat de rechtsorde ernstig was geschokt. Op 30 juni 2008 heeft de rechtbank van de voorlopige hechtenis opgeheven, niet omdat de gronden die tot het bevel van voorlopige hechtenis hadden geleid niet meer aanwezig waren, maar omdat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat verdachte zal worden veroordeeld voor moord en dat daarbij een langdurige gevangenisstraf gepaard gaat, het voor de maatschappij en de nabestaanden onbegrijpelijk zal zijn als verdachte zijn straf in vrijheid mag afwachten. Nu wordt voldaan aan de in artikel 67 respectievelijk 67a Wetboek van Strafvordering gestelde voorwaarden (sprake van een misdrijf waarop voorlopige hechtenis is toegelaten, ernstige bezwaren jegens verdachte en geschokte rechtsorde als grond), zal de vordering tot gevangenneming worden toegewezen. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het feit dat verdachte thans wordt veroordeeld, er toe leidt dat de geschokte rechtsorde, als grond voor de voorlopige hechtenis herleeft. De door de officier van justitie aangevoerde grond van vluchtgevaar acht de rechtbank echter niet aanwezig.

12. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57, 36f, 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie .

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13. Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van het onder feit 1 bewezen geachte:

moord

Ten aanzien van het onder feit 2 bewezen geachte:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 (vijftien) jaren.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen items genoemd onder de nummers 29 tot en met 34, 44, 45 en 62 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.

Gelast de bewaring ten behoeve van de (onbekende) rechthebbende van hetgeen is vermeld onder de nummers 1, 2, 3, 6, 9, 12, 13, 24, 26 tot en met 28, 58 en 60 van de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.

Wijst de vordering van [L] gedeeltelijk toe tot ? 1.664,00 (zestienhonderdvierenzestig euro), bestaande uit materiële schade en kosten voor de rechtsbijstand.

Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [L] voornoemd.

Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.

Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [L], ? 1.280,00 (twaalfhonderdtachtig euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 22 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Beveelt de gevangenneming van verdachte.

Dit vonnis is gewezen door

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

mrs. J. Knol en F.M.S. Requisizione, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. S. Zuithoff, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2012.

i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

ii Proces-verbaal van bevindingen, blz. 1 - 2.

iii Proces-verbaal van bevindingen, blz. 539.

iv Proces-verbaal van bevindingen, blz. 1 - 2.

v Proces-verbaal van bevindingen, blz. 15; alsmede het deskundigenrapport NFI, d.d. 25 september 2007, opgemaakt door arts-patholoog F.R.W. van de Goot, blz. 622.

vi Proces-verbaal bevindingen, blz. 15; alsmede een geschrift inhoudende het Verslag betreffende een niet natuurlijke dood, van 16 juli 2007 ondertekend door lijkschouwer B.C. Drijber, blz 61.

vii Deskundigenrapport NFI, d.d. 25 september 2007, opgemaakt door arts-patholoog F.R.W. van de Goot, blz. 626 - 627.

viii Deskundigenrapport NFI, d.d. 16 november 2007, opgemaakt door ing . [M], blz. 616.

ix Proces-verbaal van bevindingen, blz. 13; alsmede een geschrift, te weten een beslaglijst doorzoeking Hoofdweg 249, blz. 77.

x Deskundigenrapport NFI, munitieonderzoek d.d. 21 november 2007, opgemaakt door [N], blz. 620.

xi Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], blz. 640; alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 september 2012.

xii Proces-verbaal van verhoor verdachte [B], blz. 679.

xiii Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 641.

xiv Proces-verbaal van bevindingen, blz. 539 - 540; alsmede het proces-verbaal van verhoor [B], blz. 683, 685.

xv Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], blz. 683, alsmede de processen-verbaal van de getuigen [O] (blz. 371) en [P] (blz. 355) en [E] (blz. 50).

xvi Processen - verbaal van de getuigen [Q] (blz. 351) en [P] (blz. 355).

xvii Proces-verbaal van verhoor getuige [F], blz. 47 - 48; alsmede de verklaring van getuige [F] afgelegd bij de rechter-commissaris op 19 maart 2008, blz. 2.

xviii Proces-verbaal van bevindingen betreffende verdenking [B], blz. 414 - 415; alsmede de bijlagen behorend bij het proces-verbaal van bevindingen, met nummer 2007194951(23), te weten de historische gegevens van de telefoon van het slachtoffer, blz. 23, 42 - 44 van 161.

xix Processen-verbaal van de getuigen [F] (blz. 46 ) en [E] (blz. 50).

xx Proces-verbaal van verklaring verdachte [B], blz. 691; alsmede het proces-verbaal van getuige [R], blz. 362.

xxi Proces-verbaal van verhoor getuige [F], blz. 46, alsmede de getuigenverklaring afgelegd bij de rechter-commissaris op 19 maart 2008, blz. 2.

xxii De bijlage behorend bij het proces-verbaal van bevindingen, met nummer 2007194951(23), te weten de historische gegevens van de telefoon van het slachtoffer, blz. 47 van 161.

xxiii De bijlage behorend bij het proces-verbaal van bevindingen, met nummer 2007194951(23), te weten de historische gegevens van de telefoon van het slachtoffer, blz. 42 van 161.

xxiv Proces-verbaal verdenking [B], blz. 415.

xxv Proces-verbaal van verhoor verdachte [B], blz. 695.

xxvi Proces-verbaal van verhoor getuige [E], blz. 50.

xxvii Proces-verbaal van verhoor verdachte [B], blz. 513.

xxviii Proces-verbaal van verhoor getuige [D], blz. 322.

xxix Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], blz. 277.

xxx Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], blz. 267.

xxxi Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], blz. 96; alsmede de verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 16 januari 2008.

xxxii Het proces-verbaal van verhoor verdachte [E], blz. 299.

xxxiii Proces-verbaal van bevindingen betreffende verdenking [B], blz. 417.

xxxiv Het proces-verbaal van verhoor getuige [H], blz. 344.

xxxv Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], blz. 96 - 97, 112, 278.

xxxvi Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], blz. 257.

xxxvii Zie noot 30.

xxxviii Zie noot 17.

xxxix Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [E], blz. 299 en 302.

xl Het proces-verbaal van verhoor getuige [H], blz. 344 - 345.

xli Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], blz. 279 - 280.

xlii Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], blz. 213, 257, 258, 268 en het verhoor van getuige bij de rechter-commissaris op

19 februari 2008.

xliii De bijlage 6 behorend bij het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], blz. 287, alsmede de bijlage behorende bij het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], blz. 264, alsmede de videoreconstructie Amsterdam d.d. 14 februari 2012 met nummer PL21/2012003091 gehouden door en op aanwijzing van [E].

xliv Videoreconstructie Amsterdam d.d. 14 februari 2012 met nummer PL21/2012003091 gehouden door en op aanwijzing van [E] en verdachte.

xlv Zie noot 7 en 8.

xlvi Proces-verbaal bloedsproen Patroon Analyse met nummer 2007194951 van 12 februari 2012, opgemaakt door M.J.P. van Eversdijk, pagina 18 - 19.

??

??

??

??

Parketnummer: 13/524279-07

Verdachte: [verdachte]

1

21

-------------------------

Gebruiker: Lyanne Blonk

Instantie: Rechtbank Amsterdam

-------------------------


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature