Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Executieoverlevering: de rechtbank is van oordeel dat door de aanduiding van het feit als een lijstfeit de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft aangegeven dat het EAB betrekking heeft op een feit ‘waarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste drie jaren’ staat. Voorts verwerpt de rechtbank met verwijzing naar vaste jurisprudentie het verweer ogv artikel 6 lid 5 OW: ten aanzien van een vreemdeling die onderdaan is van een derde staat geldt onverkort de voorwaarde van bezit van een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en de opgeëiste persoon komt geen rechtstreeks beroep op richtlijn Europese verblijfstitel.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/706689-12

RK nummer: 12/5954

Datum uitspraak: 12 oktober 2012

UITSPRAAK

op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 augustus 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 2 juli 2012 door de Deputy of the Prosecutor of the Republic of the Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Turin te Turijn (Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon],

geboren te [plaats] (Nigeria) op [1977],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode plaats],

hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1. Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 september 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. al Mansouri.

De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsman, mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.

2. Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Nigeriaanse nationaliteit heeft.

3. Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een execution order in view of incarceration on 28 July 2009 by the Office of the Prosecutor General of Turin enforcing the judgment rendered on 20 May 2008 by the Judge for Preliminairy Investigations of Turin irrevocable on 27 February 2009 siep 2009/1345 Turin.

De rechtbank kwalificeert de beslissing van the Judge for Preliminairy Investigations als een voor tenuitvoerlegging vatbare rechterlijke beslissing en is derhalve, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf aan de opgeëiste persoon.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB twee jaren, zes maanden en zestien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.

Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

De feiten zijn in onderdeel e) van het EAB – kort gezegd - als volgt omschreven:

De opgeëiste persoon heeft op 14 december 2007 in de trein van Parijs (Frankrijk) naar Milaan (Italië) een hoeveelheid van 1070,91 gram van een materiaal bevattende cocaïne vervoerd. Het materiaal was verpakt in kleine cilinders. De opgeëiste persoon had een gedeelte van de cilinders ingeslikt en een gedeelte van de cilinders in haar vagina verborgen.

De rechtbank begrijpt het EAB aldus dat de Italiaanse autoriteiten voor bovenstaand feitencomplex de overlevering van de opgeëiste persoon verzoeken. Waar zij spreken over twee strafbare feiten begrijpt de rechtbank het verzoek zo, dat hiermee gedoeld wordt op de twee verschillende Italiaanse kwalificaties die aan het feitencomplex betreffende de handel in verdovende middelen zijn gegeven.

4. Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen

De rechtbank stelt vast dat rubriek c), onderdeel 1, van het EAB geen gegevens bevat omtrent de maximale strafbedreiging naar het recht van Italië voor het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht.

De rechtbank stelt vast dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht voor het ten uitvoerleggen van een onherroepelijk vonnis (executieoverlevering). Gelet hierop overweegt de rechtbank dat artikel 8, eerste lid, onder f, van het Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel alleen vermelding van een in de uitvaardigende lidstaat voor het betrokken feit geldende strafmaat vereist, indien sprake is van een vervolgingsoverlevering. In het geval sprake is van een executieoverlevering (en dus van een onherroepelijk vonnis) dient de opgelegde straf te worden vermeld.

Artikel 2, tweede lid, onder f, OLW bepaalt eveneens dat in het EAB “de opgelegde straf of maatregel, indien een onherroepelijk vonnis bestaat, of in de in de uitvaardigende lidstaat voor het betrokken feit geldende strafbedreiging” dient te worden vermeld. De rechtbank overweegt dan ook dat in geval van het bestaan van een onherroepelijk vonnis, alleen vermelding van de opgelegde straf of maatregel is vereist.

De indeling van rubriek c) van het EAB correspondeert met het onderscheid tussen vervolgingsoverlevering en executieoverlevering. In het eerste geval moet de uitvaardigende justitiële autoriteit de op het feit gestelde maximale strafbedreiging vermelden (onderdeel 1), in het tweede geval de opgelegde sanctie (onderdeel 2).

Artikel 7, eerste lid, onder a, sub 1, OLW bepaalt vervolgens ten aanzien van de zogenaamde lijstfeiten, dat dit feiten betreffen waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld. Artikel 7 eerste lid OLW stelt, in geval van een executieoverlevering, niet de eis dat de naleving van deze voorwaarde blijkt uit de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens.

Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat door de aanduiding van het feit als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 van de OLW (hierna: lijstfeit), weergegeven in rubriek e) onder I van het EAB, de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft aangegeven dat het EAB betrekking heeft op een feit ‘waarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste drie jaren’ staat. In de aanhef van rubriek e) onder I van het EAB staat immers vermeld – kort gezegd – dat als de uitvaardigende autoriteit een lijstfeit aankruist, op dat feit naar het recht van de uitvaardigende staat tenminste 3 jaar gevangenisstraf moet staan.

Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.

Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dan ook uit de aanduiding van het feit als lijstfeit door de Italiaanse autoriteiten, dat aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, sub 1 ° OLW gestelde eisen is voldaan en dat op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5. Verweer ten aanzien van artikel 6, vijfde lid, OLW (gelijk te stellen vreemdeling)

5.1. Het standpunt van de verdediging

Namens de opgeëiste persoon heeft de raadsman een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 6, vijfde lid, OLW . De opge ëiste persoon dient te worden gelijkgesteld met een Nederlandse onderdaan en als gevolg daarvan dient de overlevering op grond van artikel 6, tweede lid, OLW te worden geweigerd.

De raadsman heeft het standpunt aan de hand van pleitaantekeningen uitvoerig onderbouwd. Zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang heeft de raadsman gewezen op de vereisten van artikel 6, vijfde lid, OLW , te weten de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, behoud van het verblijfsrecht en de Nederlandse rechtsmacht.

Wat betreft het eerst genoemde vereiste, de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, heeft de raadsman aangevoerd dat uit de jurisprudentie van deze rechtbank (rechtbank Amsterdam 17 maart 2006, LJN: BD2943 en rechtbank Amsterdam 5 januari 2010, LJN: BK9114) en het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 2009 (Wolzenburg/Nederland (C-123/08) hierna: het arrest Wolzenburg) blijkt dat een dergelijke eis niet gesteld kan worden. Het geldende criterium is of iemand een rechtmatige verblijfsduur heeft van vijf jaren. Doorslaggevend is daarbij of er sprake is van een inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) gedurende die periode. De raadsman heeft in dat kader gewezen op het uittreksel GBA waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 1999 is ingeschreven in de GBA.

Ten aanzien van de Nigeriaanse nationaliteit van de opgeëiste persoon heeft de raadsman aangevoerd dat uit de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (hierna: richtlijn Europese verblijfstitel) voortvloeit dat de opgeëiste persoon gelijk gesteld dient te worden aan een EU-onderdaan wanneer zij voldoet aan de vereisten van de richtlijn Europese verblijfstitel. Het gaat dan om legaal en ononderbroken verblijf gedurende vijf jaren (artikel 4 punt 1 ), vaste en regelmatige inkomsten (artikel 5 punt 1 onder a ) en een ziektenkostenverzekering (artikel 5 lid 1 onder b ). De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon als Nigeriaans staatsburger – en ingezetene van Nederland – derhalve ten volle aanspraak kan maken op bescherming van het Unierecht zoals ook een Unieburger dat kan.

Cliënte is ingezetene van Nederland dan wel verblijft hier in de zin van artikel 6, vijfde lid, OLW (en het Unierecht), aldus de raadsman.

5.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon geen onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie is, maar een onderdaan van een derde staat. Ten aanzien van een vreemdeling die onderdaan is van een derde staat geldt onverkort de voorwaarde van het bezit van een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (rechtbank Amsterdam 23 maart 2010, LJN: BM1677). De verruiming van de richtlijn Europese verblijfstitel is alleen van toepassing op onderdanen van derde landen met een vergunning voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat ook voor deze aanspraak het vereiste van een vergunning van onbepaalde tijd blijft gelden.

Uit de uitdraai van het IND-systeem van 30 augustus 2012 blijkt dat de opgeëiste persoon een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft. De opgeëiste persoon voldoet derhalve niet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6, vijfde lid, OLW en zij kan dan ook niet gelijk worden gesteld aan een Nederlandse onderdaan.

5.3. Het oordeel van de rechtbank

Artikel 6, vijfde lid, OLW geeft aan een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd dezelfde rechten als die aan een Nederlander zouden toekomen op grond van de eerste vier leden van dit artikel, voor zover die vreemdeling in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen en voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf verliest als gevolg van hetgeen waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd.

De rechtbank overweegt dat voorafgaand aan de beoordeling van de overige voorwaarden van artikel 6, vijfde lid, OLW , de vraag dient te worden beantwoord of de opge ëiste persoon voldoet aan de voorwaarde van het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de opgeëiste persoon uitsluitend de Nigeriaanse nationaliteit heeft. De opgeëiste persoon is derhalve geen burger van de Europese Unie, maar onderdaan van een derde land. Uit een uitdraai van het IND-systeem blijkt dat de opgeëiste persoon in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Anders dan de raadsman heeft gesteld, overweegt de rechtbank dat slechts ten aanzien van onderdanen van een andere lidstaat van de Europese Unie het vereiste van het bezit van een formele vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd niet geldt (zie rechtbank Amsterdam 5 januari 2010, LJN: BK9117).

Onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 23 maart 2010 (LJN: BM1677) overweegt de rechtbank dat ten aanzien van een vreemdeling die onderdaan is van een derde staat onverkort de voorwaarde van bezit van een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd geldt. Anders dan bij burgers van de Unie, is het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in het geval van niet-Unieburgers een constitutief vereiste. Dit betekent dat aan de opgeëiste persoon het administratief vereiste van artikel 6, vijfde lid, OLW – te weten het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – wel kan worden gesteld. De door de raadsman aangehaalde uitspraak van deze rechtbank (17 maart 2006, LJN: BD2943) kan dan ook niet als staande jurisprudentie worden aangemerkt.

De raadsman heeft voorts in het kader van de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een EU-onderdaan een beroep gedaan op de richtlijn Europese verblijfstitel.

De rechtbank overweegt dat een richtlijn voor iedere lidstaat verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat waarvoor zij bestemd is. Alleen wanneer een lidstaat een richtlijn te laat of onjuist heeft geïmplementeerd, kan een burger, na het verstrijken van de omzettingstermijn, een rechtsstreek beroep doen op een onvoorwaardelijke en voldoende nauwkeurige richtlijnbepaling.

De bepalingen uit de richtlijn Europese verblijfstitel zijn op het niveau van de Vreemdelingenwet geïmplementeerd. Hiervoor is op 23 november 2006 de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de richtlijn Europese verblijfstitel gewijzigd (Staatsblad 2006, 584).

Nu niet is aangevoerd of gebleken dat bepalingen uit de richtlijn Europese verblijfstitel onjuist zijn geïmplementeerd komt aan de opgeëiste persoon geen rechtstreeks beroep toe op een richtlijnbepaling.

De rechtbank overweegt echter volledigheidshalve dat uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel volgt dat de richtlijn onder andere materiële en procedurele normen voor de toekenning en intrekking van een Europese verblijfstitel voor langdurig ingezetenen geeft. De richtlijn heeft tot gevolg dat er aan vreemdelingen die voldoen aan de voorwaarden voor de verlening van een Nederlandse verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd een Europese status (aantekening) van langdurige ingezetene kan worden toegevoegd (Kamerstukken II, 2005/06, 30 567, nr. 3).

Voorts volgt zowel uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel als uit de artikelen 20 en 21 van de Vreemdelingenwet 2000 dat de Europese status van langdurig ingezetene op aanvraag wordt verleend en dat de aanvraag strekt tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De Europese status wordt pas toegekend nadat de bevoegde autoriteit, te weten de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor verlening ervan is voldaan. Hieruit volgt dat de status van langdurig ingezetene niet van rechtswege ontstaat, maar pas door toekenning ervan bij beschikking van het bevoegde orgaan.

De rechtbank is van oordeel dat nu de opgeëiste persoon alleen in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de status van langdurig ingezetene niet van rechtswege ontstaat, garanties die voortvloeien uit de zogenaamde Europese verblijfstitel niet van toepassing zijn.

Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon in ieder geval niet voldoet aan het eerste criterium van artikel 6, vijfde lid, OLW, te weten het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, zodat reeds om die reden de opgeëiste persoon niet voor gelijkstelling met een Nederlandse onderdaan in aanmerking komt.

Gelet op dit oordeel komt de rechtbank niet toe aan het beantwoorden van de vraag of het rechtsmachtvereiste zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW strijd oplevert met het antidiscriminatiebeginsel, zoals eveneens door de raadsman is gesteld.

Het verweer wordt verworpen.

6. Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7. Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8. Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Deputy of the Prosecutor of the Republic of the Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Turin te Turijn (Italië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.

Aldus gedaan door

mr. J.W. Vriethoff, voorzitter,

mrs. C.W. Inden en I.V. Ottens, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, griffier,

en uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2012.

De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature