Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Poging tot moord (met vuurwapen kogel afvuren)

Uitspraak



parketnummer: 23-005894-09

datum uitspraak: 17 september 2010

TEGENSPRAAK

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-528386-07 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

adres: [woonadres],

thans gedetineerd in P.I.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 oktober 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 15 juni 2010 en 3 september 2010.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 03 november 2007 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) op voornoemde [slachtoffer] heeft afgevuurd, welke kogel(s) (de (linker)flank van) het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschampt en/of geraakt.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Verweren van de verdediging

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie wegens verzuim van vormen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging, omdat bij de opsporing en vervolging is gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde alsmede met de “Aanwijzing voor opsporing” die op 11 februari 2003 in werking is getreden. Volgens de verdediging is het openbaar ministerie nalatig geweest in het opsporen van de verdachte, het direct verhoren van enige getuigen in de zaak, het uitvoeren van een adequaat buurtonderzoek en een adequaat technisch onderzoek.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het hof stelt vast dat het openbaar ministerie in deze zaak niet met grote voortvarendheid heeft gehandeld. In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 oktober 2009 van verbalisant [verbalisant] wordt daar enige verklaring voor gegeven. Uit dat proces-verbaal alsmede uit de toelichting daarop van [verbalisant] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 september 2010 blijkt dat er bij de politie vanuit werd gegaan dat de verdachte gesignaleerd stond, maar dat dat niet als zodanig in het systeem was verwerkt, waardoor de verdachte ten onrechte niet gesignaleerd stond.

De getuige [getuige] is voorts voor het eerst op 20 november 2007 gehoord. Er heeft een buurtonderzoek plaatsgevonden, zij het summier en zonder resultaat. Het technisch onderzoek heeft evenmin resultaten opgeleverd. Het hof is van oordeel dat de onvolkomenheden evenwel niet dienen te leiden tot de vergaande sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, nu niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, in de zin dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewijsuitsluiting

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de getuigen [slachtoffer] en [getuige] van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Daartoe heeft zij aangevoerd dat deze getuigen niet onder ede zijn gehoord bij de rechter-commissaris en dat zij zijn gehoord op een moment dat de verdediging nog niet beschikte over het volledige dossier.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

[slachtoffer] en [getuige] zijn, nadat zij door de politie waren gehoord, op 5 juni 2009 door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam (hierna steeds: de rechter-commissaris), in bijzijn van de verdachte en zijn toenmalig raadsman als getuige gehoord. De verdediging is daarbij in de gelegenheid geweest om vragen aan de getuigen te stellen, hetgeen ook is gebeurd. Dat de verdediging op dat moment nog niet over het volledige onderzoek beschikte doet daar niet aan af, noch dat de getuigen niet onder ede zijn gehoord. Het hof is derhalve van oordeel dat er geen sprake is van een verzuim van vormen dat tot bewijsuitsluiting zou dienen te leiden. Het verweer faalt derhalve.

Diskwalificatie van bewijs

De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] als bewijs dienen te worden gediskwalificeerd omdat hun verklaringen de mogelijkheid open laten dat het niet de verdachte is geweest die geschoten heeft.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

De verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] zijn weliswaar op ondergeschikte punten afwijkend, maar op wezenlijke punten consistent. Hun verklaringen worden bovendien op onderdelen ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 2] (afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 29 juni 2009) en [getuige 3] (afgelegd te Londen bij New Scotland Yard bij de rechter-commissaris op 14 oktober 2009). Uit de verklaringen volgt niet dat er sprake is van een ander scenario dan dat het de verdachte is geweest die bij [slachtoffer] en [getuige] thuis is geweest en op [slachtoffer] heeft geschoten. De verdachte heeft evenmin een concreet ander scenario aangereikt of aannemelijk gemaakt. Het verweer van de verdediging faalt derhalve.

Bewezen verklaarde

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 3 november 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel op voornoemde [slachtoffer] heeft afgevuurd, welke kogel de linkerflank van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschampt.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Nadere bewijsoverweging met betrekking tot de voorbedachte raad

De verdachte is met een geladen vuurwapen naar de woning van de [slachtoffer] gegaan. [slachtoffer] heeft hem binnengelaten. In de woonkamer hebben de verdachte en [slachtoffer] foto’s bekeken en gepraat. Toen [slachtoffer] in een stoel zat, heeft de verdachte nog naar een foto gekeken. Daarna haalde hij plots een vuurwapen te voorschijn en schoot van ongeveer anderhalve meter afstand op [slachtoffer]. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat hieruit blijkt dat de verdachte tussen het moment dat hij, in het bezit van een geladen vuurwapen, bij [slachtoffer] aanbelde en het moment dat hij heeft geschoten de tijd heeft gehad om zich te beraden op het besluit om te schieten, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit niets blijkt dat bij de verdachte sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het hof acht dan ook de ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.

Nadere bewijsoverweging met betrekking tot voorwaardelijke opzet

Verdachte heeft van een afstand van anderhalve meter met een vuurwapen één keer op het lichaam van aangever geschoten. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de gedraging van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm geschikt is tot het toebrengen van dodelijk letsel aan het slachtoffer. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat verdachte zich daarvan bewust is geweest en daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handelen de dood van aangever tot gevolg zou hebben. Dat verdachte het heeft gelaten bij één schot en de woning daarna heeft verlaten, maakt dit niet anders. Verdachte heeft met het lossen van dat ene schot willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat als gevolg van dat ene schot het slachtoffer zou komen te overlijden. Het hof is dan ook, met de rechtbank, van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank Amsterdam een beslissing genomen ten aanzien van een aantal in beslag genomen voorwerpen.

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen gevorderd deze worden onttrokken aan het verkeer.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord door op een afstand van ongeveer anderhalve meter met een vuurwapen op [slachtoffer] te schieten. De gevolgen hadden dodelijk kunnen zijn aangezien het slachtoffer op zo’n korte afstand in zijn linkerflank, een plek nabij vitale delen van het lichaam, werd geraakt. De omstandigheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren is een gelukkige, die geenszins aan de verdiensten van de verdachte te danken is. De verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is evident dat een dergelijk feit een enorme impact heeft op het slachtoffer en langdurige gevolgen kent die zeer diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn omgeving. Dat dat ook voor [slachtoffer] geldt blijkt uit de slachtofferverklaring die voor de terechtzitting d.d. 29 oktober 2009 in eerste aanleg in het geding is gebracht. Daaruit blijkt immers dat hij sinds het schietincident in zijn woning last heeft van nachtmerries, slapeloosheid en angst.

Het hof rekent het, evenals de rechtbank, de verdachte zwaar aan dat het schietincident heeft plaatsgevonden in het huis waar het slachtoffer woonde. Dat is bij uitstek een plek waar het slachtoffer zich veilig behoort te voelen. Bovendien waren de vriendin en de pasgeboren baby van de verdachte thuis en heeft het slachtoffer de verdachte binnengelaten in de veronderstelling dat hij een vriend binnen liet. De verdachte heeft hiermee ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer. Bovendien is poging tot moord een ernstig geweldsdelict met een voor de rechtsorde schokkend karakter en leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.

Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 augustus 2010 is de verdachte eerder voor strafbare feiten, niet zijnde geweldsdelicten, veroordeeld.

Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

De hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezen verklaarde met behulp van deze voorwerpen is begaan of voorbereid, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden immateriële schade als gevolg van het aan verdachte ten laste gelegde.

De vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.

Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.

De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.

Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht .

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.

Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.

Onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

- 1.00 STK Patroon, GFL LIGER 9 mm 3210143; vanaf vloer woonkamer;

- 1.00 STK Huls FC 3210145; va vloer woonkamer;

- 1.00 STK Munitie, 3210146; kogel va vloer woonkamer.

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het bewezenverklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro) wegens immateriële schade, te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van de uitspraak in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening.

Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld , groot EUR 2.000,00 (tweeduizend euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer] voornoemd.

Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.

Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.

Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.D.L. Nuis en mr. W. Konijnenbelt, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 september 2010.

mr. J.D.L. Nuis en mr. Konijnenbelt zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature