Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Privé-handelen van een accountant kan met ingang van 1 mei 2009 niet meer tuchtrechtelijk worden getoetst, nu artikel 33,eerste lid, Wet RA bepaalt dat de registeraccountant (slechts) bij beroepsmatig handelen aan tuchtrechtspraak onderworpen is.

(www.tuchtrechtspraak.nl, LJN YH0032)

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 10/1046 11 oktober 2012

20150 Wet tuchtrechtspraak accountants

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. A, te X,

2. B, te X

3. C, te Y,

4. D, te X,

appellanten van een uitspraak van de accountantskamer van 31 augustus 2010, met nummer 10/189 WTRA AK, gemachtigde: ir. J.P.M. Stevens.

1. Het procesverloop in hoger beroep

Appellanten hebben bij brief van 4 oktober 2010, bij het College binnengekomen op 5 oktober 2010, op nader aan te voeren gronden hoger beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak van de accountantskamer, gegeven op de klacht, op 3 februari 2010 door appellanten ingediend tegen E, RA (hierna: betrokkene). Bij griffiersbrief van 6 oktober 2010 zijn appellanten in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 3 november 2010 de gronden van het beroep in te dienen. Bij brief van 25 oktober 2010, bij het College binnengekomen op 26 oktober 2010, hebben appellanten de gronden van het beroep ingediend.

De accountantskamer heeft bij brief van 25 oktober 2010 de stukken doen toekomen aan de griffier van het College.

Bij brieven van 25 en 31 oktober 2010 hebben appellanten hun beroep aangevuld.

Bij brief van 24 februari 2011 heeft betrokkene een reactie op het beroepschrift ingediend.

Bij brief van 8 mei 2012 hebben appellanten op de reactie van betrokkene gereageerd.

Op 22 mei 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellanten sub 1, 3 en 4 zijn in persoon verschenen met hun gemachtigde. Betrokkene is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. drs. T.L. Cieremans.

2. De uitspraak van de accountantskamer

Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betreft gedragingen die betrokkene vóór 16 juli 2008 (datum inschrijving betrokkene als registeraccountant) heeft verricht en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.

Ter zake van de formulering van de klacht door de accountantskamer, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer (www.tuchtrecht.nl, LJN: YH0032), die als hier ingelast wordt beschouwd.

3. De beoordeling van het hoger beroep

3.1 Betrokkene heeft allereerst aangevoerd dat appellanten in hun hoger beroep niet-ontvankelijk zijn, nu zij de gronden waarop het hoger beroep berust niet binnen het verstrijken van de beroepstermijn van zes weken hebben ingediend. Betrokkene heeft in dit verband erop gewezen dat ingevolge artikel 43, eerste lid Wet tuchtrechtspraak accountants (hierna: Wtra) juncto artikel 32, tweede lid Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 (hierna: Wet turbo 2004) het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten.

Aangezien appellanten bij griffiersbrief in de gelegenheid zijn gesteld om uiterlijk 3 november 2010 de gronden van het hoger beroep in te dienen en appellanten binnen die termijn de gronden hebben ingediend, is het College van oordeel dat appellanten het verzuim tijdig hebben hersteld, zodat het hoger beroep ontvankelijk is.

3.2 De accountantskamer heeft in 4.5 van de bestreden uitspraak vastgesteld dat de klacht gedragingen van betrokkene betreft welke hij niet in het kader van de uitoefening van zijn beroep heeft verricht, doch dat hij is opgetreden als lid van de familie F en dat hij in die privé-hoedanigheid bijstand heeft verleend aan enkele familieleden in hun conflict met appellanten over de omvang van de nalatenschap van J.A.H. G. Tegen deze vaststelling hebben appellanten geen grieven aangevoerd. Ook het College gaat ervan uit dat de gedragingen van betrokkene waarover is geklaagd (uitsluitend) gedragingen in de privésfeer betreffen.

3.3 Tot 1 mei 2009 was in artikel 33, eerste lid, van de Wet op de Registeraccountants (hierna: Wet RA) bepaald dat tuchtrechtspraak ten doel heeft het weren en beteugelen van misslagen van registeraccountants in de uitoefening van hun beroep en van inbreuken op verordeningen van de Orde en op de eer van de stand der registeraccountants. In artikel 51, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet AA) was een vergelijkbare bepaling opgenomen. Op grond van voormelde regeling en de uitwerking daarvan (tot 1 januari 2007) in artikel 5 van de Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (hierna: GBR-1994) resp. van de Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten (hierna: GBAA) en (vanaf 1 januari 2007) in artikel A-150.1 van de Verordening gedragscode (RA’s) resp. van de Verordening gedragscode (AA’s) (hierna samen aangeduid als: VGC) –zie ook 4.5.3 van de bestreden uitspraak– is in vaste jurisprudentie van het College (zie onder meer de uitspraak van 19 augustus 2011, LJN: BR6106) neergelegd dat handelen van de accountant in de privésfeer voor tuchtrechtelijke toetsing (aan voornoemde artikelen van GBR-1994 /GBAA en VGC) vatbaar is. In die situaties dient bij de beoordeling van het handelen van de accountant terughoudendheid te worden betracht en is slechts in uitzonderlijke gevallen plaats voor tuchtrechtelijk ingrijpen.

3.4 Bij de Wet tuchtrechtspraak accountants van 27 juni 2008 (Stb 2008, 290) is artikel 33, eerste lid, Wet RA gewijzigd. De bepaling luidt sedert 1 mei 2009:

“De registeraccountant is bij het beroepsmatig handelen aan tuchtrechtspraak op de voet van de Wet tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van:

a. enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde; en

b. enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.”

Artikel 51, eerste lid, Wet AA is voor wat betreft de Accountant-Administratieconsulent dienovereenkomstig gewijzigd.

3.5 Gelet op de hiervoor vermelde wetswijziging en de in artikel 33, eerste lid, Wet RA opgenomen bewoordingen “bij het beroepsmatig handelen” zal het College allereerst ambtshalve de vraag dienen te beantwoorden of handelen in de privésfeer vanaf 1 mei 2009 nog wel voor tuchtrechtelijke toetsing vatbaar is.

De accountantskamer is in de bestreden uitspraak eveneens op voormelde vraag ingegaan en is tot de conclusie gekomen dat deze bevestigend dient te worden beantwoord. Partijen hebben geen grieven gericht tegen dit oordeel van de accountantskamer. Niettemin zal het College deze principiële vraag dienen te beoordelen, nu het antwoord daarop bepalend is voor de ontvankelijkheid van de klacht, voorzover het gaat om handelingen uit de periode ná 1 mei 2009.

3.6 Uit § 1 van hoofstuk 1 van de memorie van toelichting bij de Wet tuchtrechtspraak accountants (Kamerstukken II, 2005/2006, 30397, nr. 3), getiteld: “Het bereik van het tuchtrecht”, blijkt dat de wetgever aanvankelijk een onderscheid heeft gemaakt tussen “werkzaamheden die tot de kerntaken van accountants gerekend kunnen worden” en “werkzaamheden die niet tot de kerntaken van de accountants behoren” zoals: juridische advisering, samenstelling van de boekhouding, belastingadviezen, forensische accountancy, due diligence en automatiseringsadviezen. Alleen over de uitvoering van eerstgenoemde werkzaamheden zou de weg naar de tuchtrechter direct open staan. Ten aanzien van de uitvoering van laatstgenoemde werkzaamheden zou eerst een klacht moeten worden ingediend bij een onafhankelijke klachtencommissie, waarbij de voorzitters van de beroepsorganisaties bevoegd zouden zijn om na de behandeling van de klacht alsnog een tuchtzaak aanhangig te maken bij de accountantskamer.

Uiteindelijk is dit onderscheid, naar aanleiding van een amendement van de leden Van Egerschot en Douma (Kamerstukken II, 2006/2007, 30397, nr. 11) dat ten doel had om “recht te doen aan de wens dat alle werkzaamheden die accountants verrichten aan de tuchtrechter kunnen worden voorgelegd”, komen te vervallen: bij de vierde nota van wijziging (Kamerstukken II, 2006/2007, 30397, nr. 12) is artikel 33, eerste lid Wet RA gewijzigd zoals hiervoor in 3.4 is aangegeven. Deze wijziging is (Kamerstukken II, 2006/2007, 30397, nr. 12) als volgt toegelicht:

“Met deze nota van wijziging voorzien wij erin dat alle klachten over het beroepsmatig handelen van accountants direct aan de accountantskamer kunnen worden voorgelegd. Hiermee wordt de positie van de tuchtrechter versterkt.

(...)

* De regeling van de klachtencommissie, zoals oorspronkelijk voorgesteld (…), wordt geschrapt. (…)

* De regeling van de toegang tot de tuchtprocedure bij de accountantskamer (…) wordt vervolgens ingrijpend veranderd in die zin dat bij de accountantskamer klachten kunnen worden ingediend over ieder handelen of nalaten dat plaatsvindt in de beroepsmatige sfeer."

3.7 Het College acht het oordeel van de accountantskamer, dat privé-handelen van een accountant ook vanaf 1 mei 2009 nog steeds vatbaar is voor tuchtrechtelijke toetsing, niet onverdedigbaar. De accountantskamer is blijkens 4.5.7.1 onder meer tot dit oordeel gekomen omdat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 33 Wet RA niet blijkt dat de wetgever heeft bedoeld te willen breken met de decennia lang daarvoor geldende regeling dat ter bescherming van de eer van de stand van de registeraccountants ook privé-handelen tuchtrechtelijk kon worden getoetst. Niettemin volgt het College dit oordeel niet. Uit de sedert 1 mei 2009 geldende wettekst van artikel 33, eerste lid, Wet RA respectievelijk artikel 51, eerste lid, Wet AA volgt dat priv é-handelen niet meer tuchtrechtelijk kan worden getoetst. Bovendien kan er niet aan worden voorbijgegaan dat, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 3.6 is vermeld, de wetgever ervan uitgaat dat slechts kan worden geklaagd over de in de toelichting genoemde, al dan niet tot de kerntaken behorende “werkzaamheden” van accountants.

Nu het bereik van de tuchtrechtspraak in de sedert 1 mei 2009 luidende tekst van artikel 33, eerste lid, Wet RA respectievelijk artikel 51, eerste lid, Wet AA expliciet is beperkt tot “beroepsmatig handelen” van de accountant, terwijl uit de memorie van toelichting niet blijkt van enige aanwijzing dat daaronder, onder omstandigheden, ook privé-handelingen zouden dienen te worden verstaan, komt het College tot het oordeel dat privé-handelingen, voor zover deze hebben plaatsgevonden na 1 mei 2009, niet meer tuchtrechtelijk kunnen worden getoetst.

3.8 Het voorgaande leidt het College tot de conclusie dat uitsluitend het handelen van betrokkene voor zover dat heeft plaatsgevonden tussen 16 juli 2008 en 1 mei 2009 tuchtrechtelijk kan worden getoetst. De klacht is immers, zoals de accountantskamer terecht heeft overwogen, niet-ontvankelijk voor zover het betreft gedragingen die betrokkene vóór diens inschrijving als accountant heeft verricht, terwijl de klacht voorts, gelet op hetgeen hiervoor in 3.7 is overwogen, niet-ontvankelijk is voor wat betreft handelingen die ná 1 mei 2009 zijn verricht.

3.9 Het handelen van betrokkene dat heeft plaatsgevonden tussen 16 juli 2008 en 1 mei 2009 dient te worden getoetst aan de in artikel A-150. 1 VGC neergelegde eis dat de registeraccountant zich onthoudt van handelen dat het accountantsberoep in diskrediet brengt. Zoals hiervoor reeds overwogen dient naar vaste jurisprudentie bij de beoordeling van het privé-handelen van een accountant terughoudendheid te worden betracht, waarbij slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor tuchtrechtelijk ingrijpen.

3.10 Appellanten hebben aangegeven dat hun klacht in het bijzonder ziet op twee specifieke soorten gedragingen van betrokkene, namelijk

- het gebruik dat hij volgens appellanten tijdens de comparitie op 30 juni 2009 bij de rechtbank Maastricht heeft gemaakt van een door appellant sub 4 aan hem verleende volmacht, nadat die volmacht bij e-mail van 27 januari 2008 reeds was ingetrokken, en

- het gebruik dat hij volgens appellanten heeft gemaakt tijdens de comparitie op 30 juni 2009 en tijdens de behandeling van het hoger beroep bij het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch van volmachten die uit naam van mevr. G. Feijen zouden zijn verleend, maar die niet door haar zijn ondertekend.

Deze gedragingen hebben echter ná 1 mei 2009 plaatsgevonden en kunnen reeds om die reden, nu het zoals vastgesteld om gedragingen in de privésfeer gaat, niet tuchtrechtelijk worden getoetst.

3.11 Het College is, evenals de accountantskamer, van oordeel dat van geen enkele van de overige door appellanten genoemde, aan betrokkene verweten handelingen in de familiesfeer, ook indien appellanten voldoende aannemelijk zouden hebben gemaakt dat betrokkene zich in de periode tussen 16 juli 2008 en 1 mei 2009 daadwerkelijk aldus heeft gedragen, geoordeeld zou kunnen worden dat betrokkene met dat handelen de goede naam van het accountantsberoep schade heeft toegebracht of het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep heeft geschaad.

3.12 Uit het voorgaande volgt dat de bestreden uitspraak voor zover de klacht daarbij ongegrond is verklaard dient te worden vernietigd. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De klacht dient, voor zover deze betrekking heeft op vanaf 1 mei 2009 verrichte gedragingen, alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor het overige falen de grieven en is het hoger beroep ongegrond.

3.13 Na te melden beslissing op het hoger beroep berust op artikel 43, eerste lid, Wet rechtspraak accountants, artikelen 39 en 40 van de Wet turbo 2004 en artikel A-150. 1 VGC.

4. De beslissing

Het College

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak voor zover daarbij de klacht ten aanzien van de door betrokkene sedert 1 mei 2009

verrichte gedragingen ongegrond is verklaard;

- verklaart de klacht ten aanzien van de door betrokkene sedert 1 mei 2009 verrichte gedragingen niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. M.M. Smorenburg en mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2012.

w.g. E.R. Eggeraat w.g. J.M.M. Bancken


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature