Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Terugvordering UGM-uitkering. Neveninkomsten. De minister heeft op goede gronden de totale jaarwinst over 2006, conform de daarvoor geldende wettelijke regels, gelijkelijk verdeeld over de maanden van dat jaar en vervolgens heeft bekeken hoeveel winst dat opleverde in het voor anticumulatie relevante tijdvak van 1 januari 2006 tot 4 juli 2006. Dat appellant deze wijze van toerekening niet redelijk en discriminerend vindt, leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat hier om een regeling met een forfaitair karakter, die in individuele gevallen zowel voordeel als nadeel kan opleveren. Deze regeling wordt door het karakter van winst uit onderneming voldoende gerechtvaardigd.

Uitspraak



09/4398 MPW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 juni 2009, 08/2833 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (minister)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2012. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1. Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie, is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de Minister van Defensie. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Staatssecretaris van Defensie.

1.2. Appellant, geboren in 1954, is op 31 december 2003 eervol ontslagen uit de militaire dienst. Bij besluit van 19 april 2004 is aan hem voor de periode van 1 januari 2004 tot 4 juli 2004 wachtgeld toegekend. Bij besluit van 22 juli 2004 is vervolgens aan hem met ingang van 4 juli 2004, de dag waarop hij 50 jaar werd, een uitkering op grond van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) toegekend.

1.3. In juli 2006 heeft de minister de balans- en verlies- en winstrekeningen over de jaren 2004 en 2005 van het door appellant gedreven schildersbedrijf opgevraagd. In november 2006 heeft appellant het fiscaal rapport betreffende 2004 naar de minister gestuurd. Omdat de winst uit onderneming in dat jaar slechts € 1.607,77 bedroeg, volgde geen bijstelling van de aan appellant verstrekte UGM-uitkering.

1.4. In juli 2007 heeft appellant de fiscale rapporten over 2005 en 2006 naar de minister gestuurd. Hieruit bleek dat appellant in 2005 een winst van € 10.704,- en over het boekjaar 2006 een winst van € 9.737,- heeft behaald. Van dit laatste bedrag heeft de minister aan de periode van 1 januari 2006 tot en met 3 juli 2006 een winst uit onderneming van € 4.949,64 toegerekend. Bij besluit van 20 november 2007, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, is geoordeeld dat, omdat in 2005 en 2006 bij de berekening van de hoogte van de UGM-uitkering geen rekening was gehouden met deze neveninkomsten, € 6.238,81 teveel aan appellant is uitbetaald. Het te veel betaalde is teruggevorderd en aangekondigd is dat verrekening zou plaatsvinden met de appellant nog toekomende termijnen van

UGM-uitkering. Daartoe zou met ingang van november 2007 per maand € 520,00 worden ingehouden op de UGM-uitkering van appellant.

1.5. Appellant heeft zich in bezwaar en beroep verzet tegen het feit dat de minister de jaarwinst over 2006 gelijkelijk over de maanden van dat jaar heeft verdeeld. Appellant stelt dat winst over de eerste helft van 2006 slechts € 2.383,98 bedroeg, hetgeen aanzienlijk minder is dan het maximaal vrij bij te verdienen bedrag van € 3.256,71 per jaar. Appellant voelt zich gediscrimineerd ten opzichte van mensen in loondienst.

1.6. De minister heeft erop gewezen dat in artikel 2, eerste lid, van de Regeling inkomsten UGM (Regeling) dwingend is voorgeschreven dat het bedrag van de winst uit onderneming wordt geacht voor een evenredig deel betrekking te hebben op elke kalendermaand die geheel of gedeeltelijk binnen dat tijdvak ligt.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard, overwegende dat de door appellant gegenereerde winst op goede gronden, want zoals voorgeschreven in artikel 2, eerste lid, van de Regeling, naar evenredigheid is toegerekend aan de maanden van het kalenderjaar 2006.

3. De Raad overweegt het volgende.

3.1. Artikel 5, eerste lid, van de UGM luidt:

“De inkomsten die de gewezen militair, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 2 °, geniet of gaat genieten in verband met arbeid en bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de dag van het ontslag, ter zake waarvan de uitkering is toegekend, worden gedurende de eerste twee jaren, te rekenen vanaf de dag, waarop de uitkering is ingegaan of had kunnen ingaan, met de uitkering verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben, dan wel over de maand waarop deze inkomsten daarvoor in aanmerking kunnen worden gebracht. Deze verrekening geschiedt aldus, dat de uitkering wordt verminderd met het bedrag, waarmee de uitkering, vermeerderd met die inkomsten, de laatstgenoten bezoldiging overschrijdt.”

3.2. Artikel 2, eerste lid, van de Regeling luidt, voor zover hier relevant:

“Het bedrag van de winst uit onderneming wordt bepaald als op de wijze en over het tijdvak van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is voorgeschreven en wordt geacht voor een evenredig deel betrekking te hebben op elke kalendermaand die geheel of gedeeltelijk binnen dat tijdvak ligt.”

3.3. Op grond hiervan is geen andere conclusie mogelijk dan dat de minister op goede gronden de totale jaarwinst over 2006, conform de daarvoor geldende wettelijke regels, gelijkelijk heeft verdeeld over de maanden van dat jaar en vervolgens heeft bekeken hoeveel winst dat opleverde in het voor anticumulatie relevante tijdvak van 1 januari 2006 tot 4 juli 2006.

3.4. Dat appellant deze wijze van toerekening niet redelijk en discriminerend vindt, leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat hier om een regeling met een forfaitair karakter, die in individuele gevallen zowel voordeel als nadeel kan opleveren. Deze regeling wordt door het karakter van winst uit onderneming voldoende gerechtvaardigd.

3.5. Het beroep slaagt niet en dient ongegrond verklaard te worden.

4. Er is geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2012.

(getekend) A. Beuker-Tilstra

De griffier is buiten staat te tekenen

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature