Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Deze rechterlijke uitspraak is tegenwoordig bekend onder ECLI:NL:RBAMS:2012:BY0150 , LJN BY0150

Inhoudsindicatie:

Verzekering. Oud/nieuw recht. 7:942 (oud) BW en 7:942 BW; vereiste aangetekende brief; zes maanden termijn. Verval van rechten, vast te stellen moment dat evenement/voorval zich voordoet.

Te late melding/onvoldoende gesteld dat verzekeraar hierdoor in redelijk belang is geschaad. Verzwijging artikel 251 Wetboek van Koophandel. Mededelingsplicht; 221 Overgangswet; 7:928 BW; kenbaarheidvereiste. Geleidelijk werkende invloed. Uitleg polisvoorwaarden.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 496933 / HA ZA 11-2318

Vonnis van 12 september 2012

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[EISERES],

gevestigd te Moerdijk,

eiseres,

advocaat mr. T.J. Dorhout Mees,

tegen

1. de naamloze vennootschap

DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

2. de naamloze vennootschap

[GEDAAGDE SUB 2] VERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagden,

advocaat mr. J.H. Tuit.

Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk respectievelijk Delta Lloyd en [gedaagde sub 2] worden genoemd en gezamenlijk de verzekeraars.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 13 mei 2011, met producties,

- de conclusie van antwoord, met producties,

- het tussenvonnis van 7 december 2011 waarin een comparitie van partijen is bepaald,

- het proces-verbaal van comparitie van 10 april 2012, met de daarin genoemde stukken.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. [eiseres] exploiteert een fabriek waarin bandstaal door middel van een continu proces wordt verzinkt. Onderdeel van de productielijn vormt een voor een zinkbad geplaatste inductieoven, die uit vier ovenkasten bestaat.

2.2. De besloten vennootschap Praevenio Technische Verzekeringen BV (hierna: Praevenio) is de rechtsvoorganger van Delta Lloyd. De besloten vennootschap Hannover International Insurance (Nederland) BV (hierna: Hannover Insurance) is de rechtsvoorganger van [gedaagde sub 2].

2.3. Via bemiddeling van AON zijn Praevenio en Hannover Insurance eind 2003 verzocht aan te geven voor welk bedrag zij wensten te participeren op een door [eiseres] uit te nemen machinebreukverzekering en een machinebreukbedrijfsschadeverzekering. De heer [A] van AON heeft bij e-mailbericht van 19 december 2003 aan Praevenio, voor zover hier van belang, het volgende geschreven.

“(…)

De gehele fabriek is van 2000. Geen schadeverleden. Ik zal de machinelijst maandag opvragen. (…)”

2.4. [eiseres] heeft met ingang van 1 januari 2004 een verzekeringsovereenkomst gesloten met Praevenio en Hannover Insurance, waarbij, in geval van schade, verzekeraars ieder voor 50% gebonden zijn. De gecombineerde verzekeringsovereenkomst betreft een machineschadeverzekering (Rubriek I) en een bedrijfsschadeverzekering (Rubriek II). Het eigen risico van de machineschadeverzekering bedraagt € 100.000,-- per gebeurtenis, het eigen risico van de bedrijfsschadeverzekering 3 volle werkdagen per gebeurtenis. Deze overeenkomst is op 8 april 2004 ondertekend.

2.5. De van toepassing zijnde verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering luiden, voor zover hier van belang:

“(…)

2 Omvang van de dekking

2.1 Verzekerd wordt tegen iedere plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging aan de verzekerde zaak ontstaan door onverschillig welke oorzaak, ongeacht of de beschadiging is veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf of uit de aard en de natuur van de verzekerde zaak zelf onmiddellijk is voortgesproten.

(…)

3 Uitsluitingen

Van de verzekering is (zijn) uitgesloten:

3.9 slijtage, roest, corrosie, oxydatie e.d. van enig deel van de verzekerde zaak of enig ander geleidelijk bederf, een en ander veroorzaakt door of als natuurlijk gevolg van de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak.

Deze uitsluiting strekt zich alleen uit tot dat onderdeel (die onderdelen) van de verzekerde zaak dat (die) direct aan de hiervoor genoemde invloeden heeft (hebben) blootgestaan en is derhalve niet van toepassing op de materiële schade die daarvan het gevolg is.

(…)

6.1 Aanmelding

Verzekerde is verplicht met bekwame spoed verzekeraars kennis te geven van ieder voorval, waaruit voor verzekeraars een verplichting tot schadevergoeding kan ontstaan.

(…)

8 Schade. Omvang van de vergoeding

(…)

8.6 Verzekeraars zullen de kosten van een voorlopige herstelling niet vergoeden. Evenmin komt voor vergoeding in aanmerking de hierdoor ontstane vergroting van de oorspronkelijke schade, noch de schade, die ontstaat door de definitieve herstelling achterwege te laten.

8.7 Kosten van veranderingen, verbeteringen en revisie die gemaakt worden bij het uitvoeren van een reparatie, komen voor rekening van verzekerde.

(…)

11 Niet-naleving van verplichtingen

Gehele of gedeeltelijke niet-naleving van een of meer verplichtingen, welke verzekerde uit hoofde van deze polis is (zijn) opgelegd, ontheft verzekeraars van hun verplichting tot schadevergoeding, zonder dat enige voorafgaande ingebrekestelling noodzakelijk zal zijn, tenzij de verzekerde bewijst, dat het ontstaan of de vergroting van de schade hiermee geen verband houdt.

(…)

13 Verval van rechten

Elk recht op schadevergoeding vervalt door verloop van 5 jaren na het voorval.

(…)

21 Mededelingen van partijen

Alle mededelingen die partijen aan elkaar dienen te doen respectievelijk welke zij wensen te doen, gelden eveneens als gedaan zodra deze ter kennis van Aon Nederland zijn gebracht.

(…)”

2.6. De van toepassing zijnde verzekeringsvoorwaarden van de bedrijfsschadeverzekering luiden, voor zover hier van belang:

“(…)

18 Verval van rechtsvordering

Elk recht op schadevergoeding, voortspruitende uit deze polis, vervalt door verloop van 5 jaren nadat het evenement heeft plaats gevonden.

(…)”

2.7. Voorts zijn de aanvullende verzekeringsvoorwaarden op de overeenkomst van toepassing, die, voor zover hier van belang, als volgt luiden:

“(…)

1 AANVULLENDE BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Indien in de polis onderstaande begrippen voorkomen, dient hieronder te worden verstaan:

(…)

1.5 Gebeurtenis

een voorval of een reeks met elkaar verband houdende voorvallen ten gevolge waarvan schade (als overeenkomstig de verzekeringsvoorwaarden gedekt) is ontstaan.

(…)

4. Omvang van de dekking

De eerste alinea van art. 1.1 wordt geacht te luiden als volgt :

Deze verzekering geschiedt tot dekking van netto winst en alle vaste kosten, indien het in het polisblad omschreven bedrijf geheel of gedeeltelijk tot stilstand wordt gebracht of stoornis ondervindt als gevolg van een gedurende de contractstermijn opgetreden plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging overkomen aan de in het polisblad aangeduide objecten, echter uitsluitend indien deze beschadiging is gedekt volgens de met betrekking tot rubriek I geldende verzekeringsvoorwaarden (zo nodig met voorbijgaan aan het bepaalde in de art. 8.2 en 8.9 van de verzekeringsvoorwaarden [X] 930-06). Als gevolg hiervan worden de art. 2, 3 en 4 geacht te zijn doorgehaald.

(…)”

2.8. De heer [B], destijds werkzaam bij Praevenio, heeft op 26 januari 2004 het bedrijf van [eiseres] geïnspecteerd teneinde inzicht te krijgen in het risico in het kader van de beoordeling van de polisdekking en premie. In het opgemaakte inspectierapport is vermeld dat er geen schadeverloop bekend is over de afgelopen vijf jaar.

2.9. De heer [C] destijds werkzaam bij [gedaagde sub 2], heeft op 12 oktober 2004 het bedrijf van [eiseres] geïnspecteerd. In zijn memo aangaande dit bezoek heeft [C] genoteerd dat het doel van het bezoek was “Gerichte vragen gesteld naar de technische opbouw van de zinkoven”.

2.10. Op 17 mei 2006 heeft een lekkage in de installatie van [eiseres] plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft [eiseres] door [edelstaalbedrijf] Edelstahl GmbH (hierna: [edelstaalbedrijf]) een onderzoek laten instellen naar de oorzaak van de lekkages.

2.11. [eiseres] heeft op 23 augustus 2006 via Aon schade aan de ovens gemeld.

2.12. [edelstaalbedrijf] heeft op 31 augustus 2006 een rapport opgemaakt. Zij concludeert dat de scheurvorming in de oven het gevolg is van scheurspanningscorrosie die alleen ontstaat indien gelijktijdig aan de volgende criteria wordt voldaan: een materiaal dat gevoelig is voor dergelijke corrosie, spanningen en een medium dat corrosie teweegbrengt.

2.13. [eiseres] heeft de ovenkasten 1 en 2 in december 2006 vervangen, de ovenkasten 3 en 4 zijn in de winter van 2007 vervangen.

2.14. De verzekeraars hebben opdracht gegeven aan Expertisebureau [expertisebureau] om een onderzoek in te stellen naar de omstandigheden waaronder de schade heeft plaatsgevonden en de omvang van de schade te inventariseren. In dat verband heeft [eiseres] bij brief van 15 januari 2007 en 13 februari 2007 informatie aan [expertisebureau] toegezonden, waaronder een CD-rom met foto’s. [expertisebureau] heeft op 20 september 2006, 4 mei 2007, 29 december 2010 en op 31 mei 2011 respectievelijk de rapporten I, II, III en IV opgemaakt.

2.15. [eiseres] heeft Troostwijk Expertises als contra-expert benoemd.

2.16. Delta Lloyd heeft bij brief van 26 juni 2007 aan Aon schadevergoeding van [eiseres] onder de polis afgewezen met een beroep op artikel 3.9 van de polisvoorwaarden. Delta Lloyd heeft hierbij vermeld dat deze mededeling een afwijzing is van verzekeraars in de zin van artikel 7:942 van het Burgerlijk Wetboek (BW), inhoudende dat de eventuele rechtsvordering van verzekerde verjaart door verloop van 6 maanden na dagtekening van dit schrijven. Daarnaast heeft Delta Lloyd geschreven dat er geen sprake is geweest van een evenement dat het eigen risico voor beide verzekeringen heeft overschreden. Delta Lloyd vermeldt ten slotte dat er mogelijk nog meer dekkingsproblemen zijn die een vergoeding in de weg staan, doch dat zij die op dit moment – onder het voorbehoud van alle rechten en weren – onbesproken laat.

2.17. Delta Lloyd heeft bij brief van 27 september 2007, voor zover hier van belang, het volgende aan Aon geschreven:

“(…)

“Wij hebben op 6 september, samen met een vertegenwoordiger van [gedaagde sub 2], een bezoek gebracht aan uw kantoor teneinde het dossier (…) van verzekerde [eiseres] te bespreken. Wij hebben tijdens deze bijeenkomst ons standpunt dat er geen dekking is op de MB/MBBS polis toegelicht. Voor de volledigheid herhalen wij hierbij de punten die er zijn besproken.

Geen dekking op grond van art. 3.9 van de polisvoorwaarden

(…)

Geen overschrijding Eigen Risico

(…)”

2.18. [eiseres] heeft bij brief van 10 januari 2008, voor zover hier van belang, het volgende aan Aon geschreven:

“(…)

Naar aanleiding van de bespreking inzake de ovenschade en het herziene, onveranderde standpunt van verzekeraars, doen wij u hierbij zoals afgesproken toekomen een toelichting op de oorzaak van de schade en waarom de verzekeraar deze naar onze mening onder de polis zou moeten laten vallen.

(…)”

2.19. De raadsman van [eiseres] heeft bij brief van 17 maart 2009, voor zover hier van belang, het volgende aan Aon geschreven:

“(…)

Van cliënte heb ik begrepen dat verzekeraars hun afwijzende standpunt handhaven. Wilt u aan verzekeraars overbrengen dat cliënte zich met dat standpunt niet kan verenigen en onverkort aanspraak maakt op de dekking van de schade op grond van de verzekeringsovereenkomst?

(…)

Voor de goede orde wijs ik verzekeraars erop dat deze brief tevens geldt ter stuiting van eventuele lopende verjaringen (…).”

2.20. De raadsman van [eiseres] heeft bij brief van 15 maart 2011 aan Aon geschreven dat [eiseres] haar aanspraken op grond van de polis onverkort handhaaft en dat deze brief dient ter stuiting van eventuele lopende verjaringen.

2.21. [expertisebureau] heeft in haar rapport van 31 mei 2011, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

Middels een Rapport III van 29 december 2010 hebben wij verzekeraars over de ons gepresenteerde claim geïnformeerd. Nadien hebben verdere gesprekken en uitwisseling van correspondentie met Troostwijk plaatsgevonden. Onlangs is overeenstemming bereikt over de schadebedragen, waarover wij u in dit rapport verder informeren.

(…)”

KOSTEN

De lekkages die zich hebben voorgedaan in de periode april 2004 tot december 2006 zijn steeds hersteld, waarbij een aantal van de reparaties moest worden uitgevoerd tijdens de reguliere productietijd omdat het in bedrijf houden van de oven met het lekkageprobleem op dat moment onverantwoord was. De betreffende noodreparaties zijn voor het overgrote deel door medewerkers van de eigen technische dienst van verzekerde uitgevoerd. De door derden gemaakte kosten en de kosten van het gebruikte materiaal zijn vermeld onder de bedrijfsschade, aangezien het hier kosten betreft van maatregelen om verdere stilstand en dus bedrijfsschade te voorkomen/beperken. De reparaties die gedurende de reguliere productietijd zijn uitgevoerd hebben geleid tot productieverliezen en zodoende tot bedrijfsschade. (…)

Na overleg met Troostwijk kwamen wij uiteindelijk uit op de volgende bedragen:

Materiële schade

- nieuwe ovenkasten 1 en 2 SMS Elotherm € 453.500,00

- nieuwe ovenkasten 3 en 4 Meisl Gmbh 200.000,00

- installatiekosten exclusief overwerktoeslagen 25.013,37

-----------------

totaal € 678.510,37

- reparaties aan bestaande oven gedurende reguliere zomerstops

die niet tot productiestilstand hebben geleid,

exclusief overwerktoeslagen € 37.113,95

------------------

totaal € 715.624,32

(…)

Bedrijfsschade

(…)

totale aantal uren stilstand x aantal ton/uur x marge/ton:

163,75 x 70,5 x € 39,55 = € 456.580,03

minderproductie gedurende periode aug/sept 2006:

4700 ton x € 39,55 = 185.885,00

Totaal margeverlies € 642.465,03

(…)

De overwerktoeslagen komen uit op een bedrag van 7.273,01

Verder is aan kosten van noodreparaties en assistentie

van derden tijdens die reparaties een bedrag uitgegeven van 11.210,00

-------------------

Totale bedrijfsschade, exclusief btw € 660.948,04

(…)”

3. Het geschil

3.1. [eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de schade van [eiseres] onder de polis van de verzekeraars is gedekt en dat deze door de verzekeraars ieder voor het percentage waarvoor zij de polis hebben getekend, dient te worden vergoed. Voorts vordert zij veroordeling van de verzekeraars tot betaling van € 1.064.606,56, vermeerderd met rente vanaf 27 september 2006 en (na)kosten.

3.2. De verzekeraars voeren verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

Verjaring I

4.1. De verzekeraars voeren aan de vordering van [eiseres] is verjaard.

4.2. De verzekeraars betogen dat zij bij brief van 26 juni 2007 de vordering van [eiseres] tot uitkering van schade hebben afgewezen, waarbij zij [eiseres] hebben gewezen op de zes-maanden termijn van artikel 7:942 BW . Nu [eiseres] pas bij brief van 10 januari 2008 heeft geprotesteerd tegen de afwijzing van dekking, heeft zij daarmee niet tijdig de verjaring gestuit. De vordering is dan ook verjaard, aldus de verzekeraars.

4.3. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

Artikel 7:942 BW (hierna: artikel 7:942 BW (oud)) luidde bij de invoering van het nieuwe verzekeringsrecht op 1 januari 2006 als volgt:

1. Een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden. Niettemin verjaart de rechtsvordering bij verzekering tegen aansprakelijkheid niet voordat zes maanden zijn verstreken nadat de vordering waartegen de verzekering dekking verleent, binnen de voor deze geldende verjarings- of vervaltermijn is ingesteld.

2. De verjaring wordt gestuit door een schriftelijke mededeling, waarbij op uitkering aanspraak wordt gemaakt. Een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de verzekeraar hetzij de aanspraak erkent, hetzij bij aangetekende brief (cursivering rechtbank) ondubbelzinnig heeft medegedeeld de aanspraak af te wijzen onder eveneens ondubbelzinnige vermelding van het in lid 3 vermelde gevolg.

3. In geval van afwijzing verjaart de rechtsvordering door verloop van zes maanden.

4.4. Dit artikel is op 1 juli 2010 wederom gewijzigd, waarbij onder meer is komen te vervallen het vereiste dat het afwijzen van aanspraak dient te gebeuren bij aangetekende brief. Gelet op het bepaalde in artikel 68 juncto 73 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (Ow) is deze nieuwe verzekeringsrechtelijke verjaringstermijn van artikel 7:942 BW echter eerst van kracht van af 1 juli 2011. Dit betekent dat artikel 7:942 BW (oud) van toepassing was ten tijde van het verzenden van voornoemde brief van 26 juni 2007.

4.5. Vast staat dat de brief van 26 juni 2007 niet aangetekend is verzonden. Volgens de verzekeraars doet dit niet af aan hun stelling dat de verjaringstermijn van zes maanden desalniettemin een aanvang heeft genomen met ingang van 27 juni 2007. De verzekeraars voeren hiertoe aan dat [eiseres] gelet op de bespreking van 6 september 2007 alsmede de brief van 27 september 2007 van de inhoud van de brief van 26 juni 2007 met daarin de verwijzing naar de zes-maanden termijn, op de hoogte was. Daarmee is voldaan aan de ratio van het aangetekend verzenden van een brief.

4.6. De rechtbank volgt de verzekeraars niet in hun stellingen. Ingevolge artikel 7:942 BW (oud) verjaart louter in geval van afwijzing bij aangetekende brief de rechtsvordering door verloop van zes maanden. Indien een brief niet aangetekend maar per gewone post is verstuurd, gaat een verjaringstermijn van drie jaar lopen op de dag van de afwijzing. Of, hoewel de aanspraak niet is afgewezen bij aangetekende brief, aan de ratio van aangetekend verzenden is voldaan, maakt niet dat de vordering door verloop van zes maanden verjaart.

4.7. Nu de verzekeraars afwijzing zoals vastgelegd in de brief van 26 juni 2007 per gewone brief hebben verzonden, begint een nieuwe verjaringstermijn van drie jaar te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de verzekeraars de aanspraak hebben afgewezen. Niet in geschil is dat [eiseres] bij brief van 10 januari 2008 aan Aon (en daarmee aan de verzekeraars) hebben geschreven waarom de verzekeraar de schade toch onder de polis zouden moeten laten vallen. Evenmin is in geschil dat deze brief daarmee een stuiting in de zin van artikel 7:942 BW behelst. Ten slotte staat vast dat namens [eiseres] bij brieven van 17 maart 2009 en 15 maart 2011 aan Aon is medegedeeld dat [eiseres] haar aanspraak op uitkering onder de verzekering handhaaft en dat zij met het verzenden van deze brieven een eventuele verjaring stuit. Het beroep van de verzekeraars op verjaring op deze grond wordt dan ook afgewezen.

Verjaring II

4.8. De verzekeraars betogen voorts terecht dat per schadegeval moet worden beoordeeld of [eiseres] nog aanspraak kan maken op vergoeding. Nu [eiseres] ter comparitie heeft toegelicht dat zij slechts schade vordert naar aanleiding van een voorval/evenement op 17 mei 2006, zal alleen met betrekking tot dat voorval en de daaruit ontstane schade worden bezien of de vordering al dan niet is verjaard. [eiseres] heeft, zoals hierboven al overwogen, zowel bij brief van 10 januari 2008 als bij brieven van 17 maart 2009 en 15 maart 2011 de verjaring gestuit. De zaak is aangebracht bij dagvaarding van 13 mei 2011. Dit leidt tot de conclusie dat verjaring telkens tijdig en op de juiste wijze (schriftelijk) is gestuit zodat de vordering betreffende het voorval van 17 mei 2006 derhalve niet is verjaard.

Verval van rechten

4.9. De verzekeraars beroepen zich voorts op de vervaltermijn van vijf jaar genoemd in artikel 13 van de machinebreukvoorwaarden en in artikel 18 van de machinebreuk-bedrijfsschadevoorwaarden. Aangezien de dagvaarding op 13 mei 2011 is betekend, is het recht op schade als gevolg van evenementen vóór 13 mei 2006 komen te vervallen, aldus de verzekeraars.

Voorts betogen de verzekeraars dat er ook sprake is van verval van rechten met betrekking tot de voorvallen/evenementen die na 13 mei 2006 hebben plaatsgevonden. Zij voeren hiertoe aan dat, gelet op het aantal incidenten in de jaren 2002-2006, bij [eiseres] al vóór 13 mei 2006 wetenschap moet zijn geweest van voorvallen/evenementen waaruit mogelijkerwijs een schadevergoedingsverplichting voor de verzekeraars zou kunnen ontstaan. Gelet daarop moeten de voorvallen/evenementen die hebben plaatsgevonden ná 13 mei 2006 worden beschouwd als voorvallen/evenementen die vóór 13 mei 2006 hebben plaatsgevonden. Dit leidt er volgens de verzekeraars toe dat ook ten aanzien van de evenementen/voorvallen na 13 mei 2006 de vervaltermijn vóór 13 mei 2006 is aangevangen. In dat geval is de rechtsvordering verjaard, aangezien er vijf jaar zijn verlopen na de voorvallen/evenementen voordat een rechtsgeding aanhangig is gemaakt, aldus nog steeds de verzekeraars.

4.10. Op grond van het bepaalde in artikel 13 van de machinebreukvoorwaarden en in artikel 18 van de machinebreukbedrijfsschadevoorwaarden vervalt – kort gezegd – elk recht op schadevergoeding door verloop van vijf jaren na het voorval/evenement. Het gaat derhalve om het moment dat zich een evenement/voorval voordeed. Voorop staat dat het hier een vordering betreft tot uitkering van schade ten gevolge van voorvallen/evenementen die na 13 mei 2006 hebben plaatsgevonden. Nu [eiseres] de verzekeraars op 13 mei 2011 heeft gedagvaard, heeft zij daarmee binnen voornoemde termijn van vijf jaren een rechtsgeding aanhangig gemaakt. Gelet daarop is er geen sprake van verval van rechten. De enkele stelling dat bij [eiseres] al vóór 13 mei 2006 wetenschap zou moeten zijn geweest van voorvallen/evenementen waaruit mogelijkerwijs een schadevergoedingsverplichting voor de verzekeraars zou kunnen ontstaan - hetgeen [eiseres] betwist - maakt (ook indien juist) niet dat voorvallen/evenementen ná 13 mei 2006 moeten worden gezien als voorvallen van vóór 13 mei 2006. [eiseres] heeft bovendien onbetwist aangevoerd dat de kosten van de voorvallen van vóór 17 mei 2006 voorlopig herstel inhielden hetgeen door de verzekeringen niet is gedekt, zodat deze voorvallen niet als een gebeurtenis in de zin van artikel 1.5 van de aanvullende voorwaarden kunnen worden gezien.

Met [eiseres] is de rechtbank van mening dat de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 1 juni 2011 (LJN: BR4154) waarnaar de verzekeraars verwijzen, niet ziet op een situatie als de onderhavige. In die zaak ging het om een clausule die aansloot bij het moment van opeisbaarheid, terwijl het in dit geval gaat om het moment van het evenement/voorval.

Gelet op al het vorenstaande passeert de rechtbank het verweer van de verzekeraars betreffende het verval van recht op grond van de polisvoorwaarden.

Te late melding

4.11. Verzekeraars voeren aan dat op grond van artikel 6.1 van de verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering op [eiseres] de verplichting rust om voorvallen, waaruit voor verzekeraars een verplichting tot schadevergoeding kan ontstaan, met bekwame spoed aan verzekeraars te melden. Ingevolge artikel 11 van de verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering ontheft het niet voldoen aan met bekwame spoed melden de verzekeraars van hun verplichting tot schadevergoeding. Volgens de verzekeraars heeft [eiseres] pas in augustus 2006 schades gemeld. De verzekeraars stellen zich op het standpunt dat [eiseres] daarmee niet aan de verplichting tot tijdige melding heeft voldaan, zodat in ieder geval schades die zich vóór augustus 2006 hebben voorgedaan, niet voor vergoeding in aanmerking komen.

4.12. [eiseres] betwist dat er sprake is van te late melding. Pas met het rapport van [edelstaalbedrijf] van 31 augustus 2008 is duidelijk geworden dat van een werkelijke schade sprake was die zijn oorsprong vond in een ontwerpfout. Zo de melding te laat zou zijn geweest, dan zijn de verzekeraars volgens [eiseres] daardoor niet in een redelijk belang geschaad. Zij voert hiertoe aan dat hetgeen thans aan reparatie is gebeurd, niet anders is geweest dan bij een eerdere melding zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat verzekeraars zich thans, vijf jaar na de schademelding, op te late melding beroepen.

4.13. Artikel 7:941 lid 1 BW luidt dat, zodra de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde van de verwezenlijking van het risico op de hoogte is, of behoort te zijn, hij verplicht is aan de verzekeraar de verwezenlijking te melden. Dit geschiedt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is. Ingevolge artikel 7:941 lid 4 BW kan de verzekeraar het vervallen van het recht op uitkering wegens niet-nakoming van een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 slechts bedingen voor het geval hij daardoor in een redelijk belang is geschaad. Van deze wettelijke bepalingen kan ingevolge het bepaalde in artikel 7:943 lid 2 BW niet ten nadele van [eiseres] worden afgeweken. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan artikel 11 van de verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering en zal het verweer van de verzekeraars bezien in het kader van artikel 7:941 BW .

4.14. Niet in geschil is dat het om een voorval gaat dat op 17 mei 2006 heeft plaatsgevonden en de daaruit voortvloeiende schade. Dit voorval is op 23 augustus 2006 via Aon aan de verzekeraars gemeld. Wel in geschil is of de melding van de schade te laat is gedaan en zo ja, of verzekeraars hierdoor in hun belangen zijn geschaad. De vraag of de schade zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is gemeld kan in het midden blijven, nu de verzekeraars onvoldoende hun, door [eiseres] gemotiveerde betwiste, standpunt, dat zij hierdoor in hun belangen zijn geschaad, hebben onderbouwd. Dat bij eerdere melding de schade eerder gerepareerd had kunnen worden, is hiertoe onvoldoende, mede in het licht van het verweer van [eiseres] dat het gaat om dezelfde reparatie. Voor zover de stelling van de verzekeraars eveneens ziet op ontheffing van hun verplichting tot vergoeding van bedrijfsschade kan de rechtbank hen daarin niet volgen, aangezien de voorwaarde waarop de verzekeraars zich beroepen betreking heeft op machineschade. Dit alles betekent dat de rechtbank het beroep op te late melding passeert.

Verzwijging

4.15. De verzekeraars stellen dat [eiseres] is tekortgeschoten in haar mededelingsplicht. Volgens de verzekeraars heeft de installatie in 2002 en 2003 reeds te kampen gehad met hotspots in de kern van de installatie. De verzekeraars verwijzen hiertoe naar een door [eiseres] aan de expert van de verzekeraars verstrekte cd-rom waarop foto’s staan uit 2002 en 2003 van – naar de verzekeraars betogen – hotspots. Blijkens die foto’s is de oven zelfs gedemonteerd om de oorzaak te achterhalen.

Volgens de verzekeraars heeft [eiseres] nagelaten deze hotspots voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst te melden. Namens Aon is gemeld dat er geen sprake was van een schadeverleden. Evenmin heeft [eiseres] deze informatie bij de inspectie door [B] in januari 2004 gemeld, dit terwijl de vraag of er in het verleden reeds schades aan het te verzekeren object zijn geweest uiteraard onderdeel van een dergelijke inspectie vormt, aldus nog steeds de verzekeraars. Ook bij de inspectie door [C] in oktober 2004 zijn geen schades gemeld, terwijl blijkens het overzicht van storingen aan de oven zich ook op 26 april 2004, 10 mei 2004, 26 juli 2004 en 6 september 2004 zogenaamde hotspots hebben voorgedaan en er op 13/14 juli 2004 een lekkage is geweest. Daarnaast hebben reparaties plaatsgevonden en heeft het bedrijf enige tijd stil gelegen.

Volgens de verzekeraars had [eiseres] hen dit alles, gelet op de aard van de incidenten alsmede het feit dat de incidenten zich hebben gemanifesteerd in een essentieel onderdeel van de installatie, moeten melden. Nu [eiseres] dit heeft nagelaten, is zij tekort geschoten in haar mededelingsplicht, aldus de verzekeraars.

4.16. De verzekeraars stellen dat door het nalaten voornoemde informatie te verstrekken, een verzekering tot stand is gekomen die, bij juiste wetenschap aan de zijde van verzekeraars, niet, althans niet op dezelfde condities, tot stand zou zijn gekomen. Dit leidt er volgens de verzekeraars primair toe dat ingevolge artikel 251 van het Wetboek van Koophandel (WvK) [eiseres] geen rechten aan de polis kan ontlenen. Subsidiair betekent dit dat de desbetreffende onderdelen van dekking zouden zijn uitgesloten, dan wel dat een hogere premie en/of afwijkende voorwaarden zouden zijn bedongen.

4.17. [eiseres] betwist primair dat er van verzwijging sprake is.

Zij voert hiertoe allereerst aan dat de schade door hotspots pas vanaf april 2004 is opgetreden. De problemen die zich in 2002 en 2003 voordeden, betroffen geen hotspots maar waren problemen met gloeiende boutknoppen. Er kunnen geen hotspots bij de zinkpot zijn geweest, omdat de zinkpot is gemetseld, aldus [eiseres]. De problemen met de bouten zijn door de bouwer van de oven opgelost. Deze gloeiende boutknoppen hebben volgens [eiseres] ook niet tot schade voor haar geleid, omdat de problemen met de bouten al voor het aangaan van de overeenkomst waren opgelost. [eiseres] stelt dat zij zich nooit heeft gerealiseerd en evenmin heeft hoeven realiseren dat dit een feit was dat voor verzekeraars voor het sluiten van de overeenkomst van belang zou zijn.

Daarnaast voert [eiseres] aan dat ten tijde van het bezoek van [B] er nog geen sprake was van hotspots. Bovendien heeft [B] geen vragen gesteld over vroegere schades of gevraagd naar het storingsverleden. Er is gecorrespondeerd over de zinkpot; niet over de oven, aldus [eiseres]. Het e-mailbericht over het schadeverleden ziet op het ontbreken van schadeverleden bij de Duitse verzekeraar.

Voorts voert [eiseres] aan dat de inspectie van [C] geen betrekking kan hebben op de mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst, aangezien er op dat moment al een overeenkomst tot stand was gekomen. De voorlopige dekking was immers op 1 april 2004 overgegaan in een reguliere dekking.

Zo [eiseres] al niet zou hebben voldaan aan haar mededelingsplicht, dan kunnen de verzekeraars volgens [eiseres] zich hier niet op beroepen, aangezien de verzekeraars [eiseres] niet binnen twee maanden na de ontdekking op de gevolgen van niet-nakoming hebben gewezen onder vermelding van de mogelijke gevolgen. [eiseres] voert hiertoe aan dat alle “feiten” waarop de verzekeraars hun beroep baseren ten minste vanaf 13 februari 2007, de datum waarop de cd-rom met foto’s aan de expert van de verzekeraars is overhandigd, bij de verzekeraars bekend zijn.

4.18. Ingevolge het bepaalde in artikel 221 lid 1 Ow is artikel 7:928 BW (betreffende de mededelingsplicht bij het aangaan van een overeenkomst) niet van toepassing op de onderhavige overeenkomst van verzekering, aangezien deze overeenkomst is gesloten voor 1 januari 2006, het tijdstip van in werking treden van artikel 7:928 BW . De regeling betreffende de mededelingsplicht wordt dan ook beheerst door het vóór 1 januari 2006 van kracht zijnde artikel 251 WvK .

Onderzocht moet aldus worden of [eiseres] als verzekeringnemer niet aan de mededelingsplicht heeft voldaan ex artikel 251 WvK .

4.19. Vooropgesteld zij dat de rechtbank met [eiseres] van oordeel is dat de inspectie van [C] in oktober 2004 niet van belang is in het kader van de vraag of [eiseres] aan haar mededelingsplicht heeft voldaan. Niet is weersproken dat de polis is ingegaan per 1 januari 2004, waarbij de voorlopige dekking gold tot 1 april 2004. Evenmin is (gemotiveerd) weersproken dat op dat moment de voorlopige dekking overging in een reguliere dekking. Vervolgens hebben verzekeraars de overeenkomst op 8 april 2004 ondertekend. Gezien die feiten en omstandigheden heeft de inspectie in oktober 2004 plaatsgevonden nadat de verzekering tot stand was gekomen.

Dat, zoals verzekeraars stellen, de dekking zou zijn geaccepteerd onder de voorwaarde van inspectie, ook door [C], is gelet op het voorgaande onvoldoende onderbouwd. De rechtbank kan de verzekeraars evenmin volgen in hun betoog dat impliciet uit productie 4 bij de conclusie van antwoord zou blijken van die voorwaarde. In het bewuste e-mailbericht wordt in het geheel niet vermeld dat een inspectie door beide verzekeraars als voorwaarde is gesteld om te komen tot een verzekering. Het verzoek van Aon om een voorstel te doen betreffende data voor een inspectie is onvoldoende om te komen tot de conclusie dat die voorwaarde is gesteld.

4.20. In geval van verzwijging in de zin van artikel 251 WvK dient voldaan te zijn aan de in de jurisprudentie tot stand gekomen normen. Deze normen zijn als volgt samen te vatten. Het betreft het kennisvereiste – een verzekerde hoeft slechts hetgeen hij kent of behoort te kennen aan een verzekeraar mede te delen –, het kenbaarheidsvereiste – een verzekerde hoeft slechts de feiten mede te delen waarvan hij weet, of waarvan hij behoort te begrijpen, dat zij voor de verzekeraar van belang zijn of kunnen zijn –, het relevantievereiste – de verzekeraar dient aan te tonen dat het door de verzekerde verzwegen feit voor zijn beoordeling van het risico van belang was – en ten slotte het verschoonbaarheidsvereiste – een verzekeraar kan zich niet op het verzwijgen door een verzekerde beroepen indien het gaat om feiten die de verzekeraar reeds kent of behoort te kennen.

4.21. De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan het kenbaarheidsvereiste. Vast staat dat bij het aangaan van de onderhavige verzekering niet is gewerkt met aanvraagformulieren. Zouden de verzekeraars door middel van een vragenlijst wel naar bepaalde feiten of omstandigheden hebben gevraagd, dan had [eiseres] op grond daarvan geweten of behoren te begrijpen, dat deze feiten en omstandigheden voor de verzekeraars van belang zijn of kunnen zijn.

Dit laat onverlet dat [eiseres] ook anderszins het belang van de verzekeraars bij wetenschap omtrent bepaalde feiten en omstandigheden kenbaar kan zijn. De verzekeraars hebben in dat verband betoogd dat de vraag of er in het verleden reeds schades aan het te verzekeren object zijn geweest uiteraard onderdeel van een inspectie vormt. [eiseres] heeft op haar beurt betwist dat [B] vragen heeft gesteld over vroegere schades of heeft gevraagd naar het storingsverleden. Gelet op die betwisting had het op de weg van de verzekeraars gelegen nader te stellen en te onderbouwen, niet alleen dat een dergelijke vraag onderdeel van een inspectie vormt, maar ook dat [B] die vraag tijdens de inspectie in januari 2004 aan [eiseres] heeft gesteld. De verzekeraars hebben weliswaar betoogd dat uit het inspectierapport van [B] blijkt dat er geen schades aan [B] is medegedeeld, maar hieruit blijkt niet dat [B] naar schades heeft gevraagd.

Verzekeraars hebben hun standpunt dienaangaande dan ook onvoldoende onderbouwd.

Voor zover de verzekeraars hebben willen betogen dat uit het feit dat Aon aan Praevenio heeft gemaild dat er geen schadeverleden is, is af te leiden dat aan [eiseres] gevraagd is naar schades overweegt de rechtbank als volgt. [eiseres] heeft naar voren gebracht dat dit e-mailbericht ziet op het schadeverleden bij de Duitse verzekeraar, hetgeen de verzekeraars vervolgens niet hebben betwist. Zij hebben daarmee onvoldoende onderbouwd dat naar gebreken dan wel schades aan de installatie, en in het bijzonder de oven, bij [eiseres] is geïnformeerd. De rechtbank gaat dan ook aan deze stelling voorbij.

Het vorenstaande betekent dat de verzekeraars onvoldoende kenbaar hebben gemaakt welke informatie zij van belang vonden.

4.22. Dan rest de vraag of [eiseres] had behoren te begrijpen dat zij de verzekeraars voor het sluiten van de overeenkomst in kennis had moeten stellen van hotspots. Daaraan gaat in beginsel de vraag vooraf of de problemen die zich in 2002 en 2003 hebben voorgedaan in de installatie wel hotspots betreffen, dan wel dat die problemen zijn veroorzaakt door gloeiende bouten zoals [eiseres] heeft betoogd. De beantwoording van die vraag kan echter in het midden blijven, nu de rechtbank van oordeel is dat niet is gesteld of gebleken dat de incidenten die zich in 2002 en 2003 hebben voorgedaan (of die nu hotspots dan wel gloeiende bouten betroffen), zodanig ernstig zijn geweest dat daarmee evident was dat deze dienden te worden gemeld bij het aangaan van een nieuwe verzekering. Het enkele feit dat een (onderdeel van een) machine wel eens defect is en gerepareerd moet worden, maakt niet dat dit een feit is waarvan een verzekerde moet begrijpen dat dit aan verzekeraars moet worden gemeld. Dit geldt te meer nu [eiseres] onbetwist ter comparitie heeft aangevoerd dat de problemen voorafgaande aan het sluiten van de verzekeringsovereenkomst in 2002 en 2003, niet tot schade hebben geleid. Met [eiseres] is de rechtbank dan ook van oordeel dat [eiseres] zich niet hoefde te realiseren dat dit voor de verzekeraars relevante feiten betroffen. Door verzekeraars is daar bovendien niet naar geïnformeerd. Anders dan de verzekeraars betogen betekent het feit dat van de installatie ten tijde van de problemen foto’s zijn gemaakt niet dat daarmee is gegeven dat het hier om een zodanig bijzondere situatie gaat dat deze aan de verzekeraars moet worden medegedeeld. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat, zoals hiervoor overwogen, de problemen niet tot schade hebben geleid en, naar [eiseres] heeft gesteld en de verzekeraars niet hebben betwist, de foto’s zijn gemaakt voor de operators, om op die manier het personeel ter lering op de hoogte te stellen van het gebruik van de machine.

4.23. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] niet is tekortgeschoten in het nakomen van de op haar rustende mededelingsplicht. De rechtbank zal dan ook voorbij gaan aan de rechtsgevolgen die de verzekeraars hebben verbonden aan het (wel) schenden van de mededelingsplicht. Dit betekent eveneens dat het verweer van [eiseres] dat de verzekeraars zich niet op schenden van de mededelingsplicht kunnen beroepen, geen bespreking hoeft.

Geleidelijk werkende invloed

4.24. De verzekeraars betogen dat er geen sprake is van een plotseling optredende materiële beschadiging, zoals vereist in de polis. De verzekeraars zijn dan ook van mening dat op grond van artikel 3.9 van de algemene voorwaarden van de machinebreukverzekering eventuele schade van uitkering is uitgesloten, aangezien de schade is ontstaan door geleidelijk werkende invloeden. Dit brengt volgens de verzekeraars mee dat bedrijfsschade evenmin voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien niet is voldaan aan het constitutief vereiste van dekking onder de machinebreukpolis om onder de machinebreukbedrijfsschadepolis aanspraak te kunnen maken op uitkering.

Ter onderbouwing van hun stelling dat hier sprake is van een geleidelijk werkende invloed voeren de verzekeraars aan dat de schade is ontstaan door twee oorzaken, te weten het onvoldoende geïsoleerd zijn van de oven alsmede het onvoldoende functioneren van het koelwatersysteem. Dit leidt ertoe dat onvoldoende koelend vermogen wordt gegenereerd. Beide oorzaken werken geleidelijk in op het frame van de oven, hetgeen ook blijkt uit het feit dat het probleem zich met enige regelmaat op dezelfde locaties manifesteert. Volgens de verzekeraars is er geen evenement dat aan het ontstaan van de hotspots ten grondslag ligt en evenmin is er sprake van afwijkend gebruik dat aanleiding geeft tot hotspots en lekkages, zodat de enige conclusie is dat er sprake is van een geleidelijke achteruitgang van de verzekerde zaak als gevolg van de gewone werking dan wel het normale gebruik en niet van een plotseling opgetreden materiële beschadiging, aldus nog steeds de verzekeraars.

4.25. Onder verwijzing naar het rapport van [edelstaalbedrijf] betoogt [eiseres] dat de verschillende schades zijn ontstaan als gevolg van een ontwerpfout. Het is dus niet zo dat er sprake is van gewone slijtage behorend bij dit type verzinkinstallatie. Het betreft hier abnormale slijtage als gevolg van een ontwerpfout in de verzinkinstallatie. Er bestaan ook soortgelijke ovens, met dezelfde belijning, zonder dit soort fouten, aldus [eiseres]. De uitleg van de verzekeraars van artikel 3.9 van de algemene voorwaarden van de machinebreukverzekering zou er toe leiden dat, als er sprake is van een constructiefout in een machine, de daardoor ontstane corrosie altijd van dekking zou zijn uitgesloten.

Subsidiair betoogt [eiseres] dat de schade die zij vordert niet onder de uitsluiting valt.

4.26. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens [eiseres] is de oorzaak van de schades gelegen in een constructiefout.

Zo de verzekeraars met hun stelling dat de oorzaak van de schades is gelegen in het onvoldoende geïsoleerd zijn van de oven en in het onvoldoende functioneren van het koelwatersysteem, hebben willen betogen dat hiermee geen sprake is van een constructiefout gaat de rechtbank hieraan voorbij, gelet op de verklaring van de heer [D] van het expertisebureau [expertisebureau] ter comparitie dat er sprake was van een slechte circulatie, als gevolg van een ontwerpfout en onvoldoende koperbescherming. De rechtbank houdt het er dan ook op dat de schades zijn ontstaan als een gevolg van een constructiefout.

4.27. Om te kunnen beoordelen of de gevorderde schade al dan niet van dekking is uitgesloten, dienen de polisvoorwaarden worden uitgelegd. Het gaat hier om de uitleg van voorwaarden die deel uitmaken van een beurspolis, en dan in het bijzonder om de uitleg van artikel 3.9 van verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering in samenhang met artikel 2.1 van diezelfde voorwaarden. Nu over dergelijke voorwaarden niet tussen partijen onderhandeld pleegt te worden (en niet gesteld is dat zulks in dit geval anders is), is de uitleg daarvan met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting.

4.28. Artikel 3.9 bepaalt dat van de verzekering is uitgesloten slijtage, roest, corrosie, oxydatie e.d. van enig deel van de verzekerde zaak of enig ander geleidelijk bederf, een en ander veroorzaakt door of als natuurlijk gevolg van de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak.

Ingevolge artikel 2.1 van de verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering wordt verzekerd tegen iedere plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging aan de verzekerde zaak ontstaan door onverschillig welke oorzaak, ongeacht of de beschadiging is veroorzaakt door eigen gebrek of bederf of uit de aard en de natuur van de verzekerde zaak zelf onmiddellijk is voortgesproten.

4.29. Uitleg van voornoemd art. 3.9 in samenhang met voornoemd artikel 2.1 leidt ertoe dat slechts van uitkering kan worden uitgesloten schade als gevolg van de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak. Schade die is veroorzaakt door een eigen gebrek wordt wel vergoed. De rechtbank is van oordeel dat schade die ontstaat als gevolg van een constructiefout het gevolg is van een eigen gebrek en niet het gevolg is van de gewone werking of het normale gebruik van de installatie met constructiefout, zoals betoogd door verzekeraars ter comparitie. Het gaat bij een constructiefout juist om ongewone werking en abnormaal gebruik als gevolg van die constructiefout. De onderhavige zaak verschilt dan ook met de eerdergenoemde zaak van de Rechtbank Rotterdam, aangezien het daar om “gewone” slijtage ging als gevolg van het aan- en uitzetten van een rotor.

Voorts is aan de orde de vraag of de schade plotseling en onvoorzien is ontstaan.

Artikel 2.1 van de verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering, dat spreekt over dekking tegen plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging, vindt haar complement in artikel 3.9 van de verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering dat spreekt over geleidelijkheid. Gelet hierop legt de rechtbank de bepalingen zo uit dat hetgeen niet geleidelijk is ontstaan, plotseling is ontstaan. Het enkele feit dat er enige tijd overheen gaat voordat de schade zich manifesteert betekent niet dat er dan reeds sprake is van geleidelijkheid. In het licht van die uitleg is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van plotseling (namelijk niet geleidelijk) ontstane schade, waarvoor artikel 2.1 van de verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering dekking biedt.

Eigen risico

4.30. Volgens de verzekeraars moeten de door [eiseres] genoemde incidenten na 17 mei 2006 ieder als afzonderlijk evenement worden beschouwd. De verzekeraars betogen dat de afzonderlijke schades niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien geen van deze schades waar het de herstelkosten betreft het eigen risico van € 100.000,-- overschrijdt dan wel voor de bedrijfsschade het eigen risico van drie volle werkdagen.

4.31. De onderhavige verzekering kent een eigen risico per gebeurtenis. Op grond van artikel 1.5 van de aanvullende verzekeringsvoorwaarden is een gebeurtenis een voorval of een reeks met elkaar verband houdende voorvallen ten gevolge waarvan schade (als overeenkomstig de verzekeringsvoorwaarden gedekt) is ontstaan. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het feit dat de schadegevallen het gevolg zijn van de constructiefout, de schades met elkaar verband houden. Gelet daarop moeten de schades in lijn met het bepaalde in artikel 1.5 van de aanvullende voorwaarden als één gebeurtenis worden gezien en is dus éénmaal het eigen risico van toepassing.

Aangezien de schades als één gebeurtenis moeten worden gezien, volgt de rechtbank de verzekeraars alleen al daarom niet in hun stelling dat een aantal incidenten bij elkaar zijn geveegd om een claim te construeren die het eigen risico overstijgt. Gelet hierop volgt zij evenmin verzekeraars in hun verweer (gebaseerd op de stelling dat er een aantal claims bij elkaar zijn geveegd) dat het beroep van [eiseres] op de verzekering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Kosten van een voorlopige herstelling

4.32. De verzekeraars betogen voorts dat de door [eiseres] uitgevoerde reparaties in de periode voorafgaand aan de melding niet anders kunnen worden geduid dan voorlopige herstellingen. Deze voorlopige herstellingen zijn echter uitdrukkelijk uitgesloten onder artikel 8.6 van de verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering, zodat ook op deze grond de vordering moet worden afgewezen, zo stellen de verzekeraars.

4.33. De rechtbank stelt voorop dat de machineschadeverzekering kosten van voorlopige herstelling niet dekt gelet op artikel 8.6 van de voorwaarden. De aanvullende verzekeringsvoorwaarden van de bedrijfsschadeverzekering beperken in artikel 4 de omvang van de dekking tot schade die gedekt is onder de machineschadeverzekering. Verzekeraars hebben zich niet uitgelaten over welke posten uit het rapport van [expertisebureau] van 31 mei 2011 (zie hierna onder rechtsoverweging 4.36) onder niet-gedekte schade vallen. De rechtbank zal de verzekeraars in de gelegenheid stellen om zich hierover uit te laten, waarna [eiseres] in de gelegenheid zal worden gesteld om hierop te reageren. De rechtbank zal hierna vonnis wijzen.

Verbetering

4.34. De verzekeraars betogen dat de integrale vervanging van het ovenframe niet voor vergoeding onder de polis in aanmerking komt, aangezien integrale vervanging moet worden beschouwd als kosten van verbetering die ingevolge artikel 8.7 van de verzekeringsvoorwaarden van de machineschadeverzekering voor rekening van [eiseres] komen. Bovendien is daarmee meer vervangen dan (louter) de beschadigde onderdelen, dit terwijl de hotspots en lekkages zich op specifieke plaatsen hebben gemanifesteerd, hetgeen volgens de verzekeraars een verbetering inhoudt.

4.35. Voorop staat dat het hier gaat om een constructiefout in de installatie. De verzekeraars hebben niet gesteld dat met het vervangen van louter de beschadigde onderdelen de problemen aan de installatie zouden zijn opgelost. De rechtbank houdt het er dan ook op dat, zoals [eiseres] betoogt, integrale vervanging de enige oplossing en daarmee noodzakelijk was om de problemen als gevolg van de constructiefout weg te nemen en om de installatie (goed) te kunnen laten functioneren. Integrale vervanging kan derhalve niet worden gezien als verbetering. Daar komt nog bij dat in het rapport van [expertisebureau] van 31 mei 2011 slechts ten aanzien van het materiaal wordt gesproken over een verbetering; niet wordt vermeld dat de integrale vervanging van het ovenframe als verbetering moet worden gezien. [expertisebureau] heeft de waarde van de materiaalverbetering berekend op € 7.800,--. Uitgaande van dit rapport, opgemaakt in opdracht van de verzekeraars, houdt de rechtbank het erop dat er voor een bedrag van € 7.800,-- sprake is van een verbetering. De rechtbank zal dan ook voor het overige de stelling van de verzekeraars als onvoldoende gemotiveerd passeren.

Omvang van de schade

4.36. De verzekeraars menen dat [eiseres] haar stellingen met betrekking tot de omvang van de schade nader dient te preciseren dan wel te onderbouwen. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat de schade voldoende is komen vast te staan, gelet op het rapport van [expertisebureau] van 31 mei 2011 waarin is opgenomen dat overeenstemming is bereikt over de schadebedragen. Dit rapport is in opdracht van de verzekeraars opgesteld en zij hebben niet gesteld noch is gebleken dat niet van de juistheid van dit rapport kan worden uitgegaan. De rechtbank gaat dan ook van de juistheid van de daarin genoemde omvang van de schade. Dat betekent dat de rechtbank vooralsnog uitgaat van een bedrag van € 715.624,32 aan materiële schade en een bedrag van € 660.948,04, exclusief BTW aan bedrijfsschade. In die zin gaat zij voorbij aan de bedragen die [eiseres] in punt 33 bij dagvaarding heeft opgevoerd. Op het bedrag aan materiële schade dient het niet betwiste bedrag aan eigen risico van € 100.000,-- in mindering te worden gebracht en een eventueel bedrag aan kosten van voorlopige herstelling als bedoeld in rechtsoverweging 4.33. Op het bedrag aan bedrijfsschade dient het niet betwiste bedrag aan eigen risico van € 200.755,80 in mindering te worden gebracht en een eventueel bedrag aan kosten van voorlopige herstelling als bedoeld in rechtsoverweging 4.33.

Artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

4.37. De verzekeraars hebben ten slotte ter comparitie betoogd dat [eiseres] heeft nagelaten de rechtbank over drie zeer essentiële aspecten te informeren en menen dat de rechtbank hieraan strikte consequenties moet verbinden.

4.38. De rechtbank volgt de verzekeraars niet in hun betoog. De feiten waarover de rechtbank niet zou zijn geïnformeerd zijn geen feiten die voor de beslissing van belang zijn. Zo is het doel van het bezoek van [C] niet van belang, nu dit is geweest na het sluiten van de overeenkomst. Het niet melden van het optreden van hotspots in 2002 en 2003 – zo er al hotspots zouden zijn opgetreden, [eiseres] betwist dit gemotiveerd – is evenmin van belang, aangezien is geoordeeld dat dit niet onder de mededelingsplicht van [eiseres] valt. Ten slotte valt niet in te zien, waarom [eiseres] de afwijzing van de verzekeraars van 26 juni 2007 in het geding zou moeten brengen, nu deze brief niet aangetekend is verzonden en derhalve niet leidt tot de door de verzekeraars gestelde rechtsgevolgen.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. verwijst de zaak naar de rol van 10 oktober 2012 opdat de verzekeraars zich bij akte kunnen uitlaten als bepaald in rechtsoverweging 4.33, waarna aan [eiseres] een termijn van vier weken wordt gegeven om hierop te reageren;

5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Brunner, mr. R.M. Troost en mr. A.B.M. Wijnveldt en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature