Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bestuurlijke boete overtreding Huisvestingswet vanwege het in gebruik geven van een woning aan een persoon die niet over een huisvestingsvergunning beschikt. De overeengekomen huur is weliswaar hoger dan de huurprijsgrens, maar de maximaal redelijke huur ligt onder die grens, zodat een huisvestingsvergunning vereist was. Verweerder hoeft niet het oordeel van de huurcommissie af te wachten. Boete van € 2.000 niet onevenredig.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 12/1944

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2012 in de zaak tussen

Lometi B.V., te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: M.E. van Maris-Vliegenthart,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder .

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder met betrekking tot de woning [adres] te Rotterdam (de woning) aan eiseres een bestuurlijke boete van € 2.000,- opgelegd wegens overtreding van de Huisvestingswet en de Huisvestings¬verordening aangewezen gebieden Rotterdam (Verordening). Voorts is overeenkomstig artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten tot invordering van de bestuurlijke boete.

Bij besluit van 17 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. M.C. Rolle en mr. M.F. van Leeuwen.

Overwegingen

1. Artikel 1, vierde lid, van de Huisvestingswet , luidt als volgt.

“Indien de huurprijs hoger is dan de maximale huurprijsgrens voor de desbetreffende woonruimte, vastgesteld overeenkomstig het bij of krachtens de onderafdeling 2 van afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek daaromtrent bepaalde, dan wel indien een woonruimte niet verhuurd is en evenmin te huur wordt aangeboden, geldt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen als huurprijs: de maximale huurprijsgrens, ongeacht of onderafdeling 2 van afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek op de betrokken overeenkomst van huur en verhuur wel of niet van toepassing is.”

Op grond van artikel 5 van de Huisvestingswet , voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is, in de huisvestingsverordening woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mag worden genomen of gegeven, indien voor het in gebruik nemen daarvan geen huisvestingsvergunning is verleend.

Artikel 7 van de Huisvestingswet luidt als volgt.

“1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, in gebruik te nemen voor bewoning.

2. Het is verboden een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

(…)”

Op grond van artikel 85a, eerste lid, van de Huisvestingswet , voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van artikel 7, tweede lid. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, kan de bestuurlijke boete voor overtreding van artikel 7, tweede lid, niet hoger zijn dan € 18.500,-.

Op grond van het derde lid, stelt de gemeenteraad bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor overtreding van artikel 7, tweede lid, kan worden opgelegd.

2. Op grond van artikel 1.1, aanhef en onder m en n, van de Verordening wordt onder “huurprijs” verstaan de rekenhuur, bedoeld in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag , en onder “huurprijsgrens” de huurprijsgrens, bedoeld in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag .

Op grond van artikel 1.2, eerste lid, van de Verordening, in werking getreden op 1 januari 2008, is deze verordening van toepassing in de gebieden, die door de Minister op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek zijn aangewezen.

Op grond van het tweede lid zijn de in het vorige lid bedoelde aangewezen gebieden:

Bloemhof (CBS-buurt 81), Carnisse (CBS-buurt 72), Hillesluis (CBS-buurt 82), Oud-Charlois (CBS-buurt 74) en Tarwewijk (CBS-buurt 71).

Artikel 2.2 van de Verordening luidt als volgt.

“1. Het is verboden een te huur aangeboden zelfstandige of onzelfstandige woonruimte met een huurprijs onder de huurprijsgrens, zonder een huisvestingsvergunning in gebruik te nemen voor bewoning.

2. Het is verboden de in het vorige lid bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning voor deze woonruimte.”

Op grond van artikel 4.8, eerste lid, van de Verordening, voor zover hier van belang, kan verweerder een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van artikel 7 van de Huisvestingswet .

Op grond van het tweede lid, in samenhang bezien met tabel 1 in bijlage 1 bij de Verordening, bedraagt de boete voor overtreding van artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet , zonder dat sprake is van bedrijfsmatige exploitatie, voor de eerste overtreding € 2.000,-, voor de tweede overtreding € 4.000,- en voor de derde en volgende overtredingen € 8.000,-. Bij een bedrijfsmatige exploitatie bedraagt de boete in deze gevallen het dubbele.

3. Artikel 5, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag luidt als volgt:

“In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekenhuur: de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd, of, als dat lager is dan de huurprijs, een bedrag dat gelijk is aan de maximale huurprijsgrens, bedoeld in de krachtens de artikelen 10, eerste lid, en 12, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte daarover gestelde regels, vermeerderd met:

a. een bedrag voor door de huurder verschuldigde servicekosten, en

b. in geval van huur van een woonwagen het bedrag dat verschuldigd is voor de huur van de standplaats.”

4. Op grond van artikel 5:40, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuurlijke boete verstaan de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.

Op grond van artikel 5:41 van de Awb legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

Op grond van artikel 5:46, eerste lid, van de Awb bepaalt de wet de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.

5. Tijdens een inspectie op 3 oktober 2011 is geconstateerd dat de woning voor bewoning in gebruik is gegeven aan een huishouden (de bewoonster) dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning voor deze woonruimte. Tevens is tijdens de inspectie duidelijk geworden dat de woning door nog drie andere personen wordt bewoond. Ook deze personen zijn niet in het bezit van een huisvestingsvergunning. Deze medebewoners betalen ieder € 200,- aan de bewoonster. Nu de bewoning zonder huisvestigingsvergunning in strijd is met artikel 7 van de Huisvestingswet en artikel 2.2 van de Verordening is eiseres in kennis gesteld van verweerders voornemen om haar een bestuurlijke boete op te leggen en is zij in de gelegenheid gesteld haar zienswijzen kenbaar te maken.

6. Verweerder stelt zich bij het bestreden besluit op het standpunt dat de overeengekomen huurprijs voor de woning van € 785,-- hoger is dan de maximaal redelijke huurprijs. Een medewerker van het zogenoemde huurteam, die de woning heeft getaxeerd, heeft aan de hand van het door de huurcommissie gehanteerde puntensysteem vastgesteld dat de maximaal redelijke huurprijs € 469,39 bedraagt.

Als gevolg hiervan valt de woning volgens verweerder onder de werking van de Huisvestingswet, omdat artikel 1, vierde lid, van de Huisvestingswet bepaalt dat wanneer de huurprijs hoger is dan de maximaal redelijke huurprijs, voor toepassing van die wet als huurprijs de maximaal redelijke huurprijsgrens geldt.

Voor het in gebruik geven van de woning dienden de bewoners om die reden te beschikken over een huisvestingsvergunning, en nu dit niet het geval was, acht verweerder zich bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen.

7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat, nu verweerder nadrukkelijk verwijst naar artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag , het in de rede had gelegen dat de huurcommissie zou zijn ingeschakeld. Ter vaststelling van de huurprijs ontbreekt het volgens eiseres bij het huurteam aan de vereiste deskundigheid, onafhankelijkheid en procedurele waarborgen.

Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat de overeengekomen huurprijs als uitgangspunt zou kunnen dienen. Van verwijtbaar gedrag is volgens eiseres in het geheel geen sprake. Volgens eiseres dient bij de beoordeling ook mee te wegen dat de vertegenwoordiger van verweerder tijdens de in de bezwarenprocedure gehouden hoorzitting volgens eiseres niet goed wist op grond waarvan bij de overeengekomen huurprijs toch de maximaal redelijke huurprijs als uitgangspunt zou moeten worden gehanteerd.

Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat rekening gehouden dient te worden met het feit dat het beboeten van dit soort overtredingen nieuw beleid is.

Ten slotte stelt eiseres recht te hebben op vergoeding van de door haar in bezwaar gemaakte kosten.

8. Tussen partijen is niet in geschil dat de door verweerder gehanteerde huurprijs van € 469,39 lager is dan de op 1 oktober 2011 geldende huurprijsgrens van € 652,52.

9. Eiseres heeft geen berekening overgelegd ter bestrijding van de door verweerder gehanteerde maximaal redelijke huurprijs. Voor de stelling dat het huurteam ondeskundig en niet onafhankelijk zou zijn, heeft eiseres geen concrete aanknopingspunten aangedragen. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de maximaal redelijke huurprijs niet onder de huurprijsgrens ligt, zodat er voor verweerder geen reden was om een oordeel van de huurcommissie af te wachten.

10. Gegeven de definities van de begrippen huurprijs en huurprijsgrens in artikel 1.1 van de Verordening en het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening staat daarmee vast dat eiseres dit verbod, en daarmee ook het verbod van artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet heeft overtreden.

11. Bij het gebruik maken van de bevoegdheid tot boeteoplegging is verweerder allereerst gebonden aan het in artikel 85a, tweede lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet vermelde maximum van € 18.500,-. Voorts dient verweerder zich hierbij te houden aan de krachtens artikel 85a, derde lid, van de Huisvestingswet in de Verordening opgenomen boetebedragen. Verder moet verweerder handelen in overeenstemming met zijn Beleidsnotitie Bestuurlijke boete Huisvestingswet (beleid), die is opgesteld ter nadere invulling van verweerders bevoegdheid tot boeteoplegging. Op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb stemt verweerder daarnaast de hoogte van een boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Deze evenredigheidsbeoordeling brengt met zich dat, ook indien de Verordening op zichzelf niet in strijd is met hogere regelingen dan wel met regels van ongeschreven recht onderscheidenlijk het beleid als zodanig niet onredelijk is, verweerder bij de toepassing hiervan in elk voorkomend geval dient te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete - met het voor het concrete geval buiten toepassing laten van de Verordening dan wel in aanvulling op of in afwijking van het beleid - zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.

12. Verweerder is bij het vaststellen van de boetes uitgegaan van de boetebedragen in tabel 1 in bijlage 1 bij de Verordening, waarbij eiseres niet is aangemerkt als handelend vanuit een bedrijfsmatige exploitatie.

13. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de opgelegde boete is gelegen onder het in artikel 85a, tweede lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet opgenomen maximum van € 18.500,-. Voorts is de hoogte van de boete in overeenstemming met de uit de Verordening voortvloeiende boete, met dien verstande dat eiseres niet (zwaarder) is beboet als handelend vanuit een bedrijfsmatige exploitatie.

De rechtbank acht de hoogte van de opgelegde boete, gelet op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, passend en geboden. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Op grond van de Huisvestingswet dragen gemeenten verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte. Met het vergunningstelsel voor het in gebruik nemen van woonruimte geven gemeenten invulling aan deze verantwoordelijkheid. Deze regels worden echter in de praktijk, vooral in grote steden, regelmatig overtreden. Onrechtmatige bewoning kan de leefbaarheid in wijken aantasten, belemmert de doorstroming in de huursector en leidt tot voordringen op mensen die zich netjes voor een huurwoning hebben ingeschreven (Kamerstukken II 2007-2008, 31 556, nr. 3). Gegeven deze achtergrond acht de rechtbank het beleid, waarin bij een overtreding als deze in beginsel een boete van € 2.000 wordt opgelegd, niet onevenredig.

De stelling dat een vertegenwoordiger van verweerder tijdens de hoorzitting niet goed zou hebben kunnen uitleggen waarom eiseres in overtreding was, kan hier niet aan afdoen. Het gegeven dat de overtreding in het verleden niet beboetbaar was, kan aan het voorgaande evenmin afdoen, te minder nu het verbod al bestond voor de overtreding beboetbaar was.

Voor de stelling, dat iedere verwijtbaarheid bij eiseres ontbreekt, bestaan geen aanknopingspunten.

15. Nu verweerder bij het bestreden besluit het primaire besluit niet heeft herroepen, bestond om die reden geen aanleiding om tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand over te gaan

16. Het beroep is ongegrond.

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2012.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature