Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De Raad is met appellanten van oordeel dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat appellanten gedurende de gehele periode van 1 maart 2006 tot 1 maart 2007 geen recht hadden op bijstand naar de norm voor gehuwden, omdat zij beschikten over vermogen boven de voor gehuwden geldende vrijlatingsgrens in verband met de door appellant ontvangen erfenis. Onzorgvuldige voorbereiding besluit. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover het college daarbij heeft vastgesteld dat appellanten geen recht hebben op bijstand naar de norm voor gehuwden over de periode van 1 maart 2006 tot 1 maart 2007 en voor zover het ziet op de terugvordering. Nieuw besluit op bezwaar.

Uitspraak



11/494 WWB, 11/495 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 december 2010, 09/1533 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats]

het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)

Datum uitspraak 2 oktober 2012.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. J.J.M. Goltstein, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Goltstein. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.C.M.W. Sterk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante ontving vanaf 1 april 1997 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving vanaf 7 december 2001 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de WWB.

1.2. Bij besluit van 20 november 2006 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 11 september 2006 ingetrokken en de kosten van de over de periode van 15 januari 2006 tot en met 10 september 2006 verleende bijstand tot een bedrag van € 6.500,37 van appellant teruggevorderd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in verband met het overlijden van zijn vader [in] 2006 een erfenis van € 17.497,07 heeft ontvangen op 11 september 2006.

1.3. Naar aanleiding van een anonieme melding van 28 september 2006, inhoudende dat appellanten in dure auto’s rijden en appellant regelmatig bij appellante overnacht, heeft de sociale recherche van de gemeente Kerkrade een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek verricht, zijn observaties verricht bij de woning van appellante, zijn buurtbewoners in de omgeving van de adressen van appellanten als getuige gehoord en zijn appellanten door twee sociaal rechercheurs verhoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 22 september 2008.

1.4. Op grond van deze onderzoeksbevindingen heeft het college bij besluit van 28 oktober 2008 de bijstand van appellante ingetrokken over de periode van 3 mei 2004 tot 1 augustus 2007 en bij besluit van 10 november 2008 de bijstand van appellant ingetrokken over de periode van 3 mei 2004 tot 15 januari 2006. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten, zonder daarvan bij het college melding te maken, een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Bij de besluiten van 28 oktober 2008 en 10 november 2008 heeft het college tevens aan appellanten over de periode van 3 mei 2004 tot 15 januari 2006 bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend. Het college heeft verder vastgesteld dat appellanten van 15 januari 2006 tot 1 maart 2006 geen recht op bijstand naar de norm voor gehuwden hebben in verband met de door appellant ontvangen erfenis en dat het recht op bijstand van 1 maart 2006 tot 1 augustus 2007 niet kan worden vastgesteld, omdat appellanten geen gegevens hebben verstrekt over de handel in verdovende middelen door appellant. Bij de genoemde besluiten heeft het college voorts de kosten van de als gevolg van de intrekking ten onrechte verleende bijstand van appellanten (mede) teruggevorderd tot een bedrag van € 45.085,36.

1.5. Bij besluit van 22 juli 2009 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 28 oktober 2008 en 10 november 2008 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep hebben appellanten zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Appellanten hebben aangevoerd dat onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt van het college dat zij van 3 mei 2004 tot november 2004 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De verklaring van appellante mag niet worden gebruikt ter onderbouwing van het standpunt van het college, omdat appellante vanwege haar labiele gemoedstoestand niet naar waarheid heeft verklaard. Ook de verklaring van appellant is niet bruikbaar, omdat hij zijn verklaring niet heeft ondertekend.

4.2. Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht als de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren. Vaststaat dat uit de relatie tussen appellanten op 2 januari 2002, 2 mei 2003 en 3 mei 2004 een kind is geboren. Voor de beantwoording van de vraag of gedurende de hier te beoordelen periode sprake was van een gezamenlijke huishouding is daarom bepalend of appellanten hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden.

4.3. De bevindingen van het onderzoek bieden een toereikende grondslag voor het standpunt van het college dat appellant van 3 mei 2004 tot november 2004 zijn hoofdverblijf had in de woning van appellante. Daarbij komt met name betekenis toe aan de verklaringen die appellanten op 8, 9 en 10 augustus 2007 hebben afgelegd. Appellant heeft verklaard dat hij vanaf de geboorte van [K.] [in] 2004 onafgebroken bij appellante verbleef en dat hij vanaf de geboorte van [K.] zijn hoofdverblijf had in de woning van appellante. Appellante heeft verklaard dat het klopt dat appellant sinds de geboorte van [K.] feitelijk verblijft op haar adres. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat appellante vanwege haar labiele gemoedstoestand niet naar waarheid heeft verklaard. De op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van het verhoor bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Appellante heeft voorafgaand aan de verhoren verklaard dat zij in staat is om een verklaring af te leggen. Na afloop van de verhoren zijn de verklaringen aan appellante voorgelezen en zij heeft deze, zonder voorbehoud, per pagina ondertekend. Appellant heeft zijn verklaringen niet willen ondertekenen, omdat hij nooit iets ondertekent. In deze omstandigheid is geen reden gelegen om appellant niet te houden aan de door hem afgelegde verklaringen.

4.4. Gelet op hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen treft de in overweging 4.1 weergegeven beroepsgrond geen doel.

4.5. Appellanten hebben verder aangevoerd dat in juli en augustus 2004 een onderzoek is verricht naar de woon- en leefsituatie van appellanten en dat destijds op basis van de bevindingen van dat onderzoek niet is geconcludeerd dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden. Appellanten mochten er daarom op vertrouwen dat de bijstand over de periode tot het najaar van 2004 niet zou worden ingetrokken op de grond dat zij een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Deze beroepsgrond faalt. Het college heeft immers na de sluiting van het in juli en augustus 2004 verrichte onderzoek een nieuw onderzoek verricht. Door het laatste onderzoek zijn feiten aan het licht gekomen die niet bij het college bekend waren ten tijde van het onderzoek in 2004 en die, samen met de reeds bekende feiten en omstandigheden, een toereikende grondslag vormen voor het standpunt dat van een gezamenlijke huishouding sprake is.

4.6. In de besluiten van 28 oktober 2008 en 10 november 2008 is onder meer vermeld dat is vastgesteld dat appellanten van 15 januari 2006 tot 1 maart 2006 geen recht op bijstand naar de norm voor gehuwden hebben in verband met de door appellant ontvangen erfenis en dat het recht op bijstand van 1 maart 2006 tot 1 augustus 2007 niet kan worden vastgesteld, omdat appellanten geen gegevens hebben verstrekt over de handel in verdovende middelen van appellant. De datum van 1 maart 2006 berust op een kennelijke verschrijving. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het college te kennen gegeven dat hier 1 maart 2007 had moeten worden vermeld. Dat het hier gaat om een kennelijke verschrijving blijkt onder meer uit de bij de besluiten van 28 oktober 2008 en 10 november 2008 gevoegde berekening van het terugvorderingsbedrag. Uit deze berekening blijkt dat het college ervan uitgaat dat over de periode van 15 januari 2006 tot 1 maart 2007 geen recht op bijstand bestaat in verband met vermogen van appellant en dat over de periode van 1 maart 2007 tot 1 augustus 2007 het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld in verband met handel in verdovende middelen. Uit de ter zitting van de rechtbank door appellanten overgelegde pleitaantekeningen blijkt dat ook appellanten van de datum 1 maart 2007 zijn uitgegaan.

4.7. Hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen betekent dat het college heeft vastgesteld dat appellanten van 15 januari 2006 tot 1 maart 2007 geen recht hebben op bijstand naar de norm voor gehuwden omdat zij beschikken over een vermogen in verband met de door appellant ontvangen erfenis. Appellanten hebben deze vaststelling bestreden voor zover het de periode van 1 maart 2006 tot 1 maart 2007 betreft. Zij hebben aangevoerd dat het college bij zijn vaststelling ten onrechte is uitgegaan van de bijstandsnorm en de grens van het vrij te laten vermogen die gelden voor een alleenstaande in plaats van de bijstandsnorm en de vrijlatingsgrens die gelden voor gehuwden. De Raad is met appellanten van oordeel dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat appellanten gedurende de gehele periode van 1 maart 2006 tot 1 maart 2007 geen recht hadden op bijstand naar de norm voor gehuwden, omdat zij beschikten over vermogen boven de voor gehuwden geldende vrijlatingsgrens in verband met de door appellant ontvangen erfenis. Hieruit volgt dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van het recht op bijstand naar de norm voor gehuwden over de periode van 1 maart 2006 tot 1 maart 2007, onzorgvuldig is voorbereid. Dat besluit kan in zoverre wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in stand blijven.

4.8. De rechtbank heeft hetgeen onder 4.6 en 4.7 is overwogen niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover het college daarbij heeft vastgesteld dat appellanten geen recht hebben op bijstand naar de norm voor gehuwden over de periode van 1 maart 2006 tot 1 maart 2007 en voor zover het ziet op de terugvordering. In dit geval bestaat geen ruimte voor het doen van een tussenuitspraak. Een opdracht aan het college op grond van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet verdraagt zich niet met het rechtsmiddel van beroep in cassatie dat openstaat tegen de toepassing door de Raad van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding. Het college zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellanten tegen de besluiten van 28 oktober 2008 en 10 november 2008, voor zover het de vaststelling van het recht op bijstand naar de norm voor gehuwden over de periode van 1 maart 2006 tot 1 maart 2007 betreft en ten aanzien van de terugvordering. Het college zal daarbij tevens een beslissing dienen te nemen op het verzoek van appellanten om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Met het oog op de nadere besluitvorming verdient opmerking dat de gedingstukken geen aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat appellant in de periode van 1 maart 2006 tot 1 maart 2007 inkomsten uit handel in verband met verdovende middelen heeft gehad.

5. De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 748,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-vernietigt de aangevallen uitspraak;

-verklaart het beroep van appellanten tegen het besluit van 22 juli 2009 gegrond;

-vernietigt het besluit van 22 juli 2009 voor zover het college daarbij heeft vastgesteld dat appellanten over de periode van 1 maart 2006 tot 1 maart 2007 geen recht hebben op bijstand naar de norm voor gehuwden en voor zover het ziet op de terugvordering;

-draagt het college op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellanten, met inachtneming van deze uitspraak;

-bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

-veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.392,--, te betalen aan de griffier van de Raad;

-bepaalt dat het college aan appellanten het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en E.J.M. Heijs en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2012.

(getekend) J.J.A. Kooijman

(getekend) J. de Jong

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH

’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature