Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank wijst het verweer dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaart moet worden af nu de officier van justitie zich op het standpunt mag stellen dat er sprake is van een ernstige inbreuk op de arbeidsomstandighedenwet.

Uitspraak



RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector strafrecht

Parketnummer: 07.915001-11 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 september 2012

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum],

wonende te [adres],

1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 6 september 2012 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.A. Jonkers, advocaat te Utrecht.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. P. de Jong en van de standpunten die door de raadsman van verdachte naar voren zijn gebracht.

2 DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 31 maart 2009, althans in of omstreeks de maand maart 2009, in de gemeente Almere en/of elders in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig - terwijl hij, verdachte, begeleider was van [slachtoffer], welke [slachtoffer] in het bedrijf [verdachte] stage liep - die [slachtoffer] heeft opgedragen werkzaamheden te verrichten, namelijk het maken van een gat in de vloer van een (kast)stelling - welke (kast)stelling stond opgesteld in perceel Operetteweg 18 te Almere - en/of het gedeeltelijk uithakken van een houten balk van/in die (kast)stelling, althans die [slachtoffer] voornoemde werkzaamheid/werkzaamheden heeft laten verrichten, terwijl dertien, althans één of meer zich in (kast)stelling bevindende en (bijna) rechtop en/of schuin staande deuren en/of (multiplex) platen niet waren geborgd, althans waren er geen, in ieder geval niet afdoende maatregelen getroffen om vallen en/of verschuiven van die deuren en/of platen te voorkomen en/of te beperken en, terwijl voornoemde [slachtoffer] in die (kast)stelling voornoemde arbeid verrichtte, zijn om een gegeven moment één of meer van die deur(en) en/of platen gevallen en/of verschoven, althans niet meer (bijna) rechtop en/of

schuin blijven staan en is vervolgens die [slachtoffer] door één of meer van die deuren en/of platen getroffen en/of geraakt en/of is genoemde [slachtoffer] in die (kast)stelling bekneld geraakt tussen één of meer van die deur(en) en/of platen en (de vloer van) die (kast)stelling en/of één of meer andere deuren en/of de (multiplex) platen die zich ook in die (kast)stelling bevonden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat genoemde [slachtoffer]

zodanig letsel, te weten een schedelbreuk en/of een gescheurde halsslagader en/of een longkneuzing heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;

2.

[verdachte] te Almere op of omstreeks 31 maart 2009, althans in of omstreeks de maand maart 2009, in de gemeente Almere en/of elders in Nederland, als werkgeefster, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, handelingen heeft/hebben verricht en/of heeft/hebben nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en/of op de daarop berustende bepalingen, te weten in strijd met artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit , namelijk heeft /hebben één of meer werknemers van haar verdachte, in perceel Operetteweg 18 aldaar arbeid verricht, bestaande in het maken van een gat in de vloer van een (kast)stelling - in welke (kast)stelling zich één of meer deuren en/of één of meer (multiplex) platen bevonden - en/of in het verwijderen van een deel van de achterwand van die (kast)stelling en/of in het gedeeltelijk uithakken van een houten balk van/in die (kast)stelling, althans (telkens) werkzaamheden, terwijl toen aldaar het gevaar bestond dat die werknemer(s) werd(en) getroffen en/of geraakt door voorwerpen en/of producten en/of onderdelen daarvan, dan wel vloeistoffen of gassen en/of het gevaar bestond bekneld te geraken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, dat gevaar niet heeft voorkomen en indien dat niet mogelijk was, niet zoveel mogelijk heeft beperkt, immers heeft toen aldaar één van die werknemers, te weten [slachtoffer], in die (kast)stelling voornoemde arbeid verricht, terwijl één of meer zich in die (kast)stelling bevindende en (bijna) rechtop en/of schuin staande deuren en/of (multiplex) platen niet waren geborgd, althans waren er geen, in ieder geval niet afdoende maatregelen getroffen om vallen en/of verschuiven van die deur(en) en/of (multiplex) platen (zo veel mogelijk) te voorkomen en zijn op een gegeven moment dertien, althans één of meer van de zich in die (kast)stelling bevindende deuren en/of platen, omgevallen en/of verschoven, althans zijn die deur(en) en/of plaat/platen niet meer (bijna) rechtop en/of schuin blijven staan en werd vervolgens die [slachtoffer] door een of meer van die deuren en/of platen getroffen en/of geraakt en/of raakte die genoemde [slachtoffer] in die (kast)stelling bekneld tussen/onder (een) deur(en) en/of (een) plaat/platen en (de vloer van) die (kast)stelling en/of een of meer andere deuren en/of (multiplex) platen die zich ook in die (kast)stelling bevonden, terwijl daardoor, naar zij, verdachte en/of haar mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) weten, levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer van haar werknemers kon ontstaan en/of te verwachten was, terwijl hij verdachte tot bovengenoemd feit opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan bovengenoemde verboden gedraging.

3 DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

De raadsman heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, stellende dat geen vervolging van verdachte had mogen worden ingesteld, zulks op grond van het bepaalde in paragraaf 2.2 van de Aanwijzing handhaving arbeidsomstandighedenwet 1998 (2005A004). Naar de mening van de raadsman is in dit geval geen sprake van een ernstige inbreuk op de arbeidsomstandighedenwetgeving of van ernstig gevaarzettend gedrag. Dit had de officier van justitie moeten nopen om alleen tot vervolging van [verdachte] als rechtspersoon over te gaan.

Genoemde paragraaf 2.2 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Bij het binnenkomen van een proces-verbaal wordt een keuze gemaakt wie van de in het proces-verbaal genoemde verdachten wordt ingeschreven; veelal zal dit de rechtspersoon zijn. Bij ernstige inbreuken op de arbeidsomstandighedenwetgeving en gevallen van ernstig gevaar voor personen, kan worden besloten naast de rechtspersoon ook de feitelijk leidinggevende en/of bestuurder als verdachte in te schrijven.

De vraag die thans beantwoord moet worden is of in dit concrete geval de officier van justitie zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een ernstige inbreuk op de arbeidsomstandighedenwetgeving of een geval van ernstig gevaar voor personen. De rechtbank is, marginaal toetsend, gelet op de inhoud van het dossier, van oordeel dat de officier van justitie zich in deze fase van de procedure, waar nog niet alle informatie voorlag waar de rechtbank thans over beschikt, in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in zijn vervolging.

4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding

Op 31 maart 2009 heeft zich in de loods van verdachte, een interieurbouwbedrijf te Almere, een ongeval voorgedaan, als gevolg waarvan de stagiair [slachtoffer] is overleden. Het slachtoffer verrichtte werkzaamheden in een kaststelling. Hem was door verdachte, zijn stagebegeleider, opdracht gegeven een gat te maken in de bodem van de kaststelling. In de kast bevonden zich onder meer ter linkerzijde 13 deuren, met een totaalgewicht van 540 kilogram. Op enig moment zijn de deuren omgevallen en hebben deze het slachtoffer geraakt.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs, moet worden vrijgesproken.

De officier van justitie is van mening dat niet is voldaan aan een voorschrift krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade voor haar werknemers te verwachten was.

Dit leidt de officier van justitie af uit het feit dat verdachte geen maatregelen heeft getroffen om valgevaar van de deuren te voorkomen. Indien alle deuren uit de stelling waren genomen, of de deuren waren vastgezet of anderszins, dan was er niets gebeurd. Nu verdachte leiding heeft gegeven aan het verboden nalaten, kan het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft het slachtoffer geen gevaarlijke of ongebruikelijke werkopdracht gegeven. De kast waarin het slachtoffer moest werken was constructief bezien stabiel. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat verdachte grof nalatig c.q. aanmerkelijk onachtzaam heeft gehandeld en daarmee aanmerkelijke schuld heeft aan de dood van het slachtoffer.

Evenmin kan worden bewezen dat verdachte leiding heeft gegeven aan een overtreding van de arbeidsomstandighedenwetgeving. Van een dergelijke overtreding was geen sprake.

De kaststelling was niet onveilig. De aan het [slachtoffer] gegeven werkopdracht vormde geen gevaar voor diens veiligheid. Vanuit een stabiele positie konden de deuren in de kast slechts door een externe impuls omvallen. Die impuls lijkt in dit geval te zijn veroorzaakt doordat is ingegrepen in de achterwand en de linkerschoor van de kast. Verdachte wist niet en kon niet weten dat het niet-borgen van de deuren onder deze omstandigheden een gevaarlijke situatie zou opleveren. De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte integraal vrij te spreken van het hem ten laste gelegd feit.

Het oordeel van de rechtbank

Feit 1:

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te komen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit feit.

Feit 2:

Verdachte wordt verweten dat hij – kort samengevat – als opdrachtgever of leidinggevende het slachtoffer in een gevaarlijke situatie heeft gebracht door hem arbeid te laten verrichten, bestaande in het maken van een gat in de vloer van een kaststelling - in welke kaststelling zich deuren en multiplex platen bevonden - en/of in het verwijderen van een deel van de achterwand van die (kast)stelling en/of in het gedeeltelijk uithakken van een houten balk in die kaststelling, terwijl toen aldaar het gevaar bestond dat die werknemer werd getroffen of geraakt door die deuren.

Artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet bepaalt in lid 1: Het is de werkgever verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.

Lid 2 bepaalt: het niet naleven van het eerste lid is een misdrijf in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de economische delicten .

Artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepaalt: Het gevaar te worden getroffen door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is zoveel mogelijk beperkt. Artikel 3.16, vijfde lid, laatste volzin, is van toepassing.

Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde moet worden vastgesteld dat verdachte niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit , gesteld krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemer te verwachten was. Bij de beoordeling gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.

De rechtbank stelt voorop dat het slachtoffer van verdachte opdracht heeft gekregen met behulp van een hamer en beitel een uitsparing in de vloer en een deel van een houten balk van de kaststelling te maken, waarin later een paal ten behoeve van een verdiepingvloer geplaatst kon worden. Niet gebleken is dat tot die opdracht eveneens behoorde het verwijderen van een deel van de achterwand van die kaststelling.

De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er ten tijde van het ongeval gevaar bestond dat werknemers tijdens werkzaamheden konden worden getroffen of geraakt door de voorwerpen in de kaststelling of door het vallen van de kaststelling zelf en/of bekneld te geraken, met andere woorden of de kaststelling deugdelijk en veilig was.

Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft op 26 januari 2012 een technisch rapport uitgebracht, waarin uitgebreid aandacht is besteed aan de constructie van de kaststelling. De rapporteur van het NFI, ing . Van Rijswijk, is tot de conclusie gekomen dat de kaststelling in principe stabiel is.

De rechtbank neemt die conclusie over en maakt die tot de hare.

De volgende vraag die beantwoord moet worden is of het verrichten van de opgedragen werkzaamheden, bestaande uit het maken van een uitsparing in de bodemplaat van de kaststelling, in een op zich stabiele kaststelling gevaar, bestaande uit het omvallen van de deuren, voor het slachtoffer op kon leveren en of verdachte dit wist of redelijkerwijs moest weten.

In het genoemde rapport van het NFI is ingegaan op de invloed die het uitvoeren van de aan het slachtoffer gegeven opdracht heeft gehad. Over het maken van een uitsparing in de bodemplaat van de kaststelling wordt in het rapport geconcludeerd dat rond het gat in de bodemplaat nauwelijks krachten spelen en dat daarom het maken van de uitsparing vrijwel geen effect op de stabiliteit van de kaststelling heeft.

Met betrekking tot het maken van een uitsparing in de houten balk onder de bodemplaat is in het rapport geconcludeerd dat de invloed van het onderbreken van de houten balk onder de bodemplaat op de stabiliteit van de kaststelling niet groot is.

Ten aanzien van de werksituatie in de kaststelling is het NFI tot de conclusie gekomen dat de schuinstaande deuren, uitgaande van een in beginsel stabiele positie, alleen kunnen omvallen door een externe impuls.

De rechtbank maakt ook deze conclusies van het NFI tot de hare.

Het NFI stelt dat er verschillende oorzaken kunnen zijn voor het omvallen van de deuren, Drie scenario’s worden uitgewerkt. Het NFI wijst echter niet één van deze scenario’s aan als de meest waarschijnlijke en sluit ook niet uit dat er sprake is geweest van een combinatie van factoren. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de toedracht van het zeer noodlottige ongeval helaas nooit duidelijk zal worden.

Het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte met het geven van een opdracht aan het slachtoffer als hiervoor genoemd een situatie in het leven heeft geroepen, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar voor het slachtoffer ontstond of te verwachten was. Noch uit de rapportage van het NFI, noch elders uit het dossier is gebleken dat er een concreet en voor verdachte kenbaar gevaar bestond dat de deuren zouden omvallen. Derhalve kan het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen.

Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.

5 BESLISSING

De rechtbank:

Vrijspraak

- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers, voorzitter, mrs. A. van Holten en L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature