Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

tender; innovatieproject; deskundigheid adviescommissie; onpartijdigheid adviescommissie; beoordelingstijd adviescommissie

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 10/1408 10 september 2012

27300 Kaderwet EZ-subsidies

Uitspraak in de zaak van:

Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A., te Schiedam, appellante,

gemachtigde: D. Kragten, werkzaam bij appellante,

tegen

de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,

gemachtigde: mr. K.H. Klaver, werkzaam bij Agentschap NL.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 23 december 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 november 2010.

Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren tegen zijn besluit van 24 augustus 2010, waarbij hij de aanvraag van appellante voor subsidie op grond van de Subsidieregeling sterktes in innovatie heeft afgewezen, gedeeltelijk gegrond verklaard.

Bij brief van 27 januari 2011 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.

Bij brief van 28 maart 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Bij brief van 9 februari 2012 heeft verweerder een deel van het advies van de Adviescommissie SII overgelegd.

Op 6 maart 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Voor appellante is tevens verschenen A, werkzaam bij Rabobank International en B, adviseur van appellante.

Ter zitting heeft het College het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven nadere informatie te verstrekken. Verweerder heeft op 15 maart 2012 aan dit verzoek voldaan.

Hierop heeft appellante bij brief van 12 april 2012 gereageerd.

Bij brief van 3 mei 2012 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.

Bij brief van 10 mei 2012 heeft appellante hierop gereageerd.

Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nader onderzoek ter zitting, waarna het College het onderzoek heeft gesloten.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Het Kaderbesluit EZ-subsidies (Stb. 2008, nr. 499, nadien gewijzigd; hierna: Kaderbesluit) bepaalde, ten tijde en voor zover hier van belang:

"Artikel 1 8

1. Bij ministeriële regeling kan, als het maximale subsidiebedrag per aanvraag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 25.000 of als een subsidie wordt verstrekt aan een financier, worden bepaald dat over aanvragen om subsidie ten behoeve van de beoordeling hiervan advies wordt ingewonnen bij een adviescommissie. In dat geval kan bij ministeriële regeling worden bepaald waarover de adviescommissie adviseert. Indien aanvragen worden voorgelegd aan een adviescommissie, gelden het tweede tot en met twaalfde lid.

2. De adviescommissie heeft tot taak Onze Minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie.

3. De adviezen van de adviescommissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

4. De adviescommissie bestaat uit een voorzitter en een aantal leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de adviescommissie een taak heeft en zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken of andere ministeries die voor de subsidie verantwoordelijk zijn of mede verantwoordelijk zijn.

5. Bij ministeriële regeling wordt het aantal leden en de benoemingstermijn van de voorzitter en van de leden van de adviescommissie vastgesteld.

6. De voorzitter en de leden worden door Onze Minister benoemd en ontslagen. Zij zijn telkens opnieuw benoembaar voor de termijn, bedoeld in het vijfde lid.

7. De adviescommissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

8. Een lid van de adviescommissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

9. Onze Minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de adviescommissie bij te wonen.

10. In het secretariaat van de adviescommissie wordt door Onze Minister voorzien.

11. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de adviescommissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de adviescommissie bewaard in het archief van dat ministerie.

12. De adviescommissie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 2 8

Indien bij ministeriële regeling is gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking, verdeelt Onze Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking van de aanvragen."

De Subsidieregeling sterktes in innovatie (Stcrt. 2010, nr. 5257; hierna: Subsidieregeling) bepaalde, ten tijde en voor zover hier van belang:

"Artikel 10h. 1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

- SII innovatieproject: een samenhangend geheel van activiteiten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie, uitgevoerd door een SII innovatiesamenwerkingsverband, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat leidt tot een nieuwe dienst, of een nieuw product of proces dat een nieuwe dienst mogelijk maakt en dat past binnen bijlage 10h.1;

(…)

Artikel 10h. 5

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 10h. 6

1. Er is een Adviescommissie SII die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en artikel 10h.8 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 10h.9, eerste lid.

2. De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.

3. De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 10h. 8

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 400.000,?;

b. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het SII innovatieproject;

c. van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

d. het project gericht is op ontwikkeling of toepassing ten aanzien van een computerspel.

Artikel 10h. 9

1. De minister rangschikt aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate het SII innovatieproject meer bijdraagt aan:

a. de in bijlage 10h.1 opgenomen doelstellingen en focusgebieden;

b. de technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

c. het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

d. de kwaliteit van de samenwerking en een brede betrokkenheid van verschillende partijen bij het project, met name van MKB-ondernemers.

2. Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid genoemde criteria even zwaar."

Bijlage 10h.1 behorende bij de artikelen 10h.1 en 10h.9 van de Subsidieregeling bepaalde, ten tijde en voor zover hier van belang:

"Doelstellingen

Nederland heeft met een uitstekende infrastructuur voor informatie- en communicatietechnologie (hierna: ICT) en een sterke internationale oriëntatie een goede uitgangspositie voor de innovatieve ontwikkelingen op het gebied van diensteninnovatie en ICT.

Vanuit deze uitgangspositie worden de volgende doelstellingen nagestreefd:

1. Het opzetten van platforms voor strategisch onderzoek voor de creatieve sector in het bijzonder voor de afhandeling van media- en informatiediensten gebaseerd op of versterkt door digitale content. Gestreefd wordt een verbinding te laten ontstaan tussen de combinatie creativiteit en ICT enerzijds en het creatieve MKB, de creatieve maakindustrie en de kennisinstellingen anderzijds. 2. De ontwikkeling van Nederland als het centre of excellence op gebied van kennis van financial logistics en als de plek binnen Europa waar value messages (waardeberichten) op een hoog kwaliteitsniveau het meest efficiënt worden verwerkt.

3. De realisatie van een goed werkend ‘innovatie-ecosysteem’, waarin grote en kleinere bedrijven effectief samen optrekken, ondersteund door kennisinstellingen.

Focusgebieden

I. Creatieve sector

1. Content: dit focusgebied betreft het genereren van nieuwe omzetten rond het creëren, verrijken, verhandelen en distribueren van content in de vorm van:

– media;

– geselecteerd nieuws;

– gerichte informatie;

– strategische kennis;

– persoonlijke belevenissen;

– informatie ondersteuning;

– gerichte of ongerichte reclame.

2. Connectedness: dit focusgebied betreft het genereren van nieuwe omzetten rond het creëren en onderhouden van (sociale) verbondenheid tussen mensen via het persoonlijk informatiecentrum met nieuwe verbindingspatronen in het gezin, de buurt, de vriendenkring, het werk en de beroepsgroep door middel van (met internet verbonden) elektronische apparatuur, zoals:

– de televisie;

– de personal computer;

– de mobiele telefoon.

II. Financial logistics

1 e-facturering: dit focusgebied betreft diensten gericht op de digitale verzending en ontvangst van facturen en vergelijkbare financiële berichten. Deze diensten zullen bijdragen aan lagere administratieve lasten voor het bedrijfsleven, met name het midden- en kleinbedrijf en gebruikers van deze diensten ervaren een verbeterde dienstverlening.

2 e-betaling: dit focusgebied betreft elektronische betalingen. Het gaat hier om betalingen met een zeer laag kostenniveau per transactie, zodat de betaaldienst ook ingezet wordt voor laagwaardige betalingen. De ontwikkeling van innovatieve elektronische betaaldiensten ondersteunt de ontwikkeling van andere nieuwe innovatieve dienstenconcepten.

III. Financial logistics en creatieve sector tezamen

1. Micro-payed-micro-experiences: dit focusgebied betreft het mogelijk maken van informatievoorzieningen met een uiterst laag kostenniveau. Dat maakt een redelijke prijs mogelijk voor een onafhankelijke dienst, zoals beknopte en objectieve informatievoorziening over lokale restaurants als alternatief naast de bestaande diensten gefinancierd uit reclame."

Bij besluit van 8 juli 2010 (Stcrt. 2010, nr. 10687) heeft de minister de leden van de Adviescommissie SII (hierna: Adviescommissie) benoemd.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 16 juni 2010 heeft appellante met een daartoe bestemd formulier subsidie aangevraagd ten bedrage van € 571.688,- voor het project "De Automatische Incasso Link".

- Bij besluit van 24 augustus 2010 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat het subsidiebudget is uitgeput.

- Bij brief van 16 september 2010 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

- Op 13 oktober 2010 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder

Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen het besluit van 24 augustus 2010 gedeeltelijk gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Verweerder heeft daartoe, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.

De subsidieregeling werkt volgens een tendersysteem waarbij projecten kwalitatief met elkaar vergeleken worden op basis van vooraf vastgestelde criteria en doelstellingen. De aanvragen worden door een Adviescommissie beoordeeld en in volgorde van geschiktheid gerangschikt. De subsidieverlening vindt plaats in volgorde van afnemende waardering. Het beschikbare budget is in volgorde van rangschikking van de aanvragen verdeeld. Van de 38 aanvragen is de aanvraag van appellante op plaats 14 geëindigd. Door het toekennen van subsidie aan hoger gerangschikte projecten is het subsidiebudget uitgeput. Verweerder is op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gehouden de subsidie te weigeren.

Verweerder heeft getoetst of het advies aan het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel voldoet. Verweerder is geenszins gebleken dat de Adviescommissie onzorgvuldig is geweest in haar onderzoek naar de feiten of gedragingen waarop het besluit rust. De Adviescommissie wordt gevormd door een groep zeer ervaren deskundigen met de benodigde relevante technische en economische kennis. Verweerder ziet geen aanleiding om te concluderen dat de Adviescommissie de door appellante verschafte bescheiden niet dan wel onvoldoende zou hebben bestudeerd, evenmin ziet verweerder aanleiding om aan te nemen dat het de Adviescommissie aan deskundigheid ontbeert.

Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift de Adviescommissie om een nadere motivering gevraagd. De Adviescommissie heeft per beoordelingscriterium als genoemd in artikel 10h.9 van de Subsidieregeling een nadere motivering gegeven en opgemerkt:

" Bijdrage doelstellingen en focusgebieden SII

Ten opzichte van de overige projecten in de ranking vindt de Adviescommissie het project goed aansluiten aan de doelstellingen en focusgebieden van de Subsidieregeling. Het is een aardig project met een goed concept.

Technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassing.

Het gaat om een nieuwe dienst, maar de technologie is niet echt vernieuwend. Een tegenhanger is bijvoorbeeld de Digitale Nota waarvoor de consument zich kan aanmelden. In het projectvoorstel is aangegeven dat het met de Digitale Nota niet mogelijk is een specificatie is in te zien. Volgens Bluem, marktleider op het gebied van de Digitale Nota, is het wel mogelijk om een specificatie in te zien. Het grootste verschil is dat met dit project de mogelijkheid wordt gecreëerd om de specificatie in te zien bij de incassant via de website van de bank door middel van een single sign on. Dit is wel nieuw. Het is echter wel de vraag of het inzien van de specifieke informatie van een standaard periodieke factuur echts iets toevoegt.

Economisch perspectief

Het economisch perspectief bestaat voornamelijk uit de kostenbesparing dat DSW Zorgverzekeraar zal maken bij het digitaal beschikbaar stellen van de facturen die bij de automatische incasso horen. Het economisch perspectief wordt niet onderbouwd met cijfers en de meerwaarde van dit project ten opzichte van de Digitale Nota wordt evenmin duidelijk. De concurrentiepositie is hierdoor niet stevig. Voorts wordt in het project voorstel het economisch perspectief niet gegeven. Hoewel het project binnen de activiteiten van Equens en de Rabobank past, wordt in het projectvoorstel niet duidelijk gemaakt waarom deze partijen aan het project willen deelnemen.

Kwaliteit van de samenwerking en brede betrokkenheid verschillende partijen

Het samenwerkingsverband is een goede combinatie, alhoewel niet alle rollen duidelijk in het projectplan zijn beschreven. Niet bekend is wie de ingehuurde softwareontwikkelaars zullen zijn. Voorts is geen gebruik gemaakt van de kennis van het bedrijf Bluem op het gebied van de Digitale Nota. Bluem is sinds 2001 voorloper op het gebied van het digitaal factureren. Bluem specialiseert zich in het digitaal presenteren en distribueren van facturen, salarisstroken en uitkeringsspecificaties (enz.) Dit zijn eigenlijk alle gebieden waar het consortium van dit project zich op wil specialiseren. Het een en ander neemt echter niet weg dat de bij dit project betrokken partijen prima in staat zullen zijn om het project te realiseren."

Verweerder is van mening dat met de aanvullende motivering het advies voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en is gemotiveerd. De ranking vindt niet alleen plaats op basis van de eigen kwaliteiten (interne factoren), maar is mede afhankelijk van de kwaliteiten van de overige projecten (externe factoren). Dat het project van appellante in deze tender op de veertiende plaats is gerangschikt, betekent niet dat het project als slecht moet worden gekwalificeerd, doch dat de eerste dertien projecten beter zijn. Verweerder laat de ranking van het project ongewijzigd in stand.

In het verweerschrift heeft verweerder over de kwalificatie van de Adviescommissie opgemerkt dat hij bij de benoeming gestreefd heeft naar een evenwichtige vertegenwoordiging in de Adviescommissie van de relevante focusgebieden uit de Subsidieregeling, zijnde 'financial logistics' en 'creative industry'. Daarnaast heeft hij rekening gehouden met een evenwichtige verhouding tussen vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en de kennisinstellingen. Gezien de achtergrond van de benoemde leden van de Adviescommissie en de zorgvuldigheid die verweerder heeft betracht bij het samenstellen van deze Adviescommissie is verweerder van mening dat de leden voldoende gekwalificeerd zijn om te adviseren omtrent de afwijsgronden en rangschikkingscriteria van de Subsidieregeling.

Dat de Adviescommissie, zoals appellante in haar beroepschrift stelt, het projectplan aan het bedrijf Bluem heeft voorgelegd, is onjuist. De Adviescommissie heeft op generlei wijze gebruik gemaakt van de kennis en/of expertise van Bluem om dit project, dan wel een ander in deze tender ingediend project, te beoordelen. De leden van de Adviescommissie hebben op grond van artikel 2:5 Awb een geheimhoudingsplicht. Verweerder heeft geen aanleiding om aan te nemen dat deze plicht zou zijn geschonden.

Voorts merkt verweerder op dat de leden van de Adviescommissie ruim een maand voordat de Adviescommissie bijeenkwam om de aanvragen te beoordelen, kopieën van alle ingediende aanvragen toegezonden hebben gekregen. De twee afwezige leden hebben alle projecten doorgenomen en beoordeeld op basis van de vier criteria uit de Subsidieregeling. Uit het verslag van de bijeenkomst van de Adviescommissie valt op te maken dat de aanwezige commissieleden tijdens de bespreking extra aandacht hebben besteed aan de scores en motivering van de afwezige leden. Dat één van de commissieleden te kennen heeft gegeven onvoldoende tijd te hebben om de projecten door te nemen, getuigt volgens verweerder juist van een goede, serieuze en zorgvuldige werkwijze ten aanzien van de beoordeling. Volgens verweerder heeft de voorzitter van de Adviescommissie geenszins aangegeven dat de beoordeling van de projecten niet behapbaar was, maar wenste de voorzitter aan te geven dat ervoor gezorgd moet worden dat de beoordeling, gelet op het grote aantal aanvragen, in de toekomst behapbaar blijft.

Verweerder betoogt dat het logisch is dat er grote verschillen bestaan tussen de individuele scores. In de werkwijze van de Adviescommissie is bepaald dat de commissieleden gebruik kunnen maken van de beoordelingscijfers 1 tot en met 10. De commissieleden zijn geselecteerd op hun verschillende expertises. Het is niet verwonderlijk dat de commissieleden, vanuit hun eigen kennisgebied, de projecten elk anders beoordelen met een hogere, respectievelijk lagere score.

Over de stelling van appellante dat het puntenwegingssysteem niet erg discriminerend is merkt verweerder het volgende op. In artikel 10h.9, tweede lid, van de Subsidieregeling is bepaald dat alle beoordelingscriteria hetzelfde gewicht toegekend hebben gekregen. Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, Awb staat geen beroep open tegen een besluit dat een algemeen verbindend voorschrift inhoudt.

Het verslag van de Adviescommissie van 12 augustus 2010 betreft de officiële uiteindelijke volgorde van rangschikking. Dit verslag is gebruikt ter onderbouwing van het besluit van 24 augustus 2010. Het tweede stuk is voor intern gebruik en bevat een korte samenvatting van de motivering van de Adviescommissie.

4. Het standpunt van appellante

Appellante betoogt dat de Adviescommissie onvoldoende deskundig is. Appellante betwijfelt of de Adviescommissie voldoende kennis heeft op het terrein van e facturering en e-betaling, omdat bij de beoordeling de essentie van het onderhavige project volledig over het hoofd is gezien. Uit de nadere motivering in het bestreden besluit komt volgens appellante de ondeskundigheid en onzorgvuldigheid van de Adviescommissie zeer duidelijk naar voren. Zo wordt het project van appellante als tegenhanger van de digitale nota gezien. Appellante voert aan dat de verschillen in expertise tussen de leden van deze commissie groot zijn, omdat er zowel experts in zitten uit de 'creative industry' als uit de 'financiële wereld'. Appellante stelt dat de commissieleden uit de ene sector niet altijd de kwaliteit, haalbaarheid en impact kunnen beoordelen van projecten uit de andere sector.

Verder voert appellante aan dat het advies partijdig is omdat gebruik is gemaakt van de expertise van een concurrent. Volgens appellante heeft de Adviescommissie advies en informatie ingewonnen bij Bluem. Appellante betoogt dat Bluem geen onafhankelijke deskundige is maar een bedrijf met winstoogmerk. Appellante wil, met het oog op de vertrouwelijkheid van de informatie, weten welke informatie de Adviescommissie aan Bluem heeft voorgelegd.

Daarnaast stelt appellante dat de Adviescommissie onvoldoende tijd heeft gehad om de aanvragen te beoordelen. De commissie is slechts één keer bijeen geweest om de verschillende projecten te beoordelen. Twee leden hebben zich voor deze bijeenkomst afgemeld. Daarnaast heeft een van de leden zich afgemeld omdat zij de aanvragen niet tijdig kon beoordelen. Voorts heeft de voorzitter van de Adviescommissie zich, blijkens het verslag van de bijeenkomst, afgevraagd of het bij een volgende tender verstandiger zou zijn de projecten te verdelen over de commissieleden, zodat het voor een ieder behapbaar blijft.

Voorts stelt appellante dat de individuele scores op de vier beoordelingscriteria nogal uiteenlopen, waardoor rare uitkomsten ontstaan en de invloed van één commissielid op de einduitkomst erg groot is. Appellante betoogt dat doordat aan alle beoordelingscriteria een gelijk gewicht is toegekend het puntenwegingssysteem meer weg heeft van een loterij dan van een serieuze beoordeling. Geen van de projecten heeft een gemiddelde score van 30 punten of meer behaald.

Ten slotte voert appellante aan dat van de motivering van de beoordeling door de Adviescommissie twee versies bestaan. Appellante vraagt zich af hoe zij de relatie tussen beide documenten moet zien.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Ter beoordeling staat de vraag of verweerder de aanvraag van appellante voor subsidie op grond van de Subsidieregeling heeft kunnen afwijzen op basis van het advies van de Adviescommissie, waarin andere aanvragen hoger zijn gerangschikt. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.

5.2 Ingevolge artikel 4:25, tweede lid, Awb wordt een subsidie geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Op grond van artikel 10h.5 van de Subsidieregeling verdeelt de minister het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen. Op grond van artikel 10h.6 van de Subsidieregeling is er een Adviescommissie die onder andere tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 10h.9, eerste lid, van de Subsidieregeling. Op grond van artikel 10h.8 van de Subsidieregeling bestaat de Adviescommissie uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.

Het College stelt vast dat de Adviescommissie bestaat uit zeven leden, werkzaam in de relevante focusgebieden van de Subsidieregeling, 'creatieve sector' en 'financial logistics'. De Adviescommissie heeft conform artikel 18, zevende lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies haar werkwijze schriftelijk vastgelegd en daarbij bepaald op welke wijze de aanvragen beoordeeld worden. De Adviescommissie rangschikt de aanvragen – waarop niet afwijzend is beslist op basis van artikel 10h.8 van de Subsidieregeling – hoger naarmate een project meer voldoet aan de vier criteria die in artikel 10h.9, eerste lid, van de Subsidieregeling zijn genoemd. Voor de beoordeling van deze criteria maakt de Adviescommissie gebruik van de beoordelingscijfers 1 tot en met 10, waarbij het cijfer 1 staat voor zeer slecht en het cijfer 10 voor uitmuntend.

Het College stelt voorts vast dat de leden van de Adviescommissie de aanvragen individueel op voornoemde criteria hebben beoordeeld met gebruikmaking van de beoordelingscijfers en deze beoordeling hebben voorzien van een motivering. Vervolgens heeft de Adviescommissie de individuele beoordelingen in een bijeenkomst besproken en een definitieve rangschikking vastgesteld. Het project van appellante is in de rangorde op plaats 14 geëindigd. Het subsidieplafond van € 4.500.000 is toereikend voor de projecten die op plaats 1 tot en met 6 zijn geëindigd.

5.3 Appellante meent dat de Adviescommissie onvoldoende deskundig is. Met verweerder is het College van oordeel dat de leden van de Adviescommissie voldoende gekwalificeerd zijn om te adviseren omtrent de afwijsgronden en rangschikkingscriteria van de Subsidieregeling, nu de leden over kennis en expertise van de relevante focusgebieden uit de Subsidieregeling, 'creatieve sector' en 'financial logistics' beschikken. Gelet op het ruime toepassingsbereik van de Subsidieregeling is het naar het oordeel van het College onvermijdelijk dat de leden van de Adviescommissie elk hun eigen kennis en expertise inbrengen en niet op alle onderdelen van de focusgebieden over diepgaande deskundigheid beschikken. Deze beroepsgrond van appellante slaagt niet.

5.4 Appellante heeft voorts aangevoerd dat het advies partijdig is. Ter zitting is vast komen te staan dat de aanvraag van appellante niet aan derden is voorgelegd en dat geen gebruik is gemaakt van de expertise van concurrent Bluem. Ook overigens is het College niet gebleken van partijdigheid bij de beoordeling door de leden van de Adviescommissie. Deze beroepsgrond slaagt niet.

5.5 Met betrekking tot de stelling van appellante dat de Adviescommissie onvoldoende tijd heeft gehad om de aanvragen te beoordelen overweegt het College als volgt. Het College stelt vast dat de leden van de Adviescommissie alle aanvragen op de in de Subsidieregeling genoemde criteria hebben beoordeeld, voorzien van een motivering. Noch uit de beoordelingsformulieren met de scores per criterium, noch uit de motivering van de beoordeling van de afzonderlijke projecten, is het College gebleken dat de leden van de Adviescommissie de aanvragen onvoldoende zouden hebben bestudeerd. Het feit dat één van de leden van de Adviescommissie wegens tijdsgebrek heeft afgezien van de beoordeling van de aanvragen maakt dat niet anders. Ook het feit dat twee leden de aanvragen wel beoordeeld hebben maar niet aan de beraadslaging hebben deelgenomen, kan – te minder nu uit het verslag van de beraadslaging blijkt dat de overige leden van de Adviescommissie bij de beoordeling van de aanvragen extra aandacht hebben besteed aan de beoordelingen van de twee afwezige leden – niet tot de conclusie leiden dat de Adviescommissie onvoldoende tijd heeft gehad om de aanvragen te beoordelen. Dat de voorzitter van de Adviescommissie voor toekomstige tenders een andere werkwijze overweegt, doet daaraan niet af. Deze beroepsgrond van appellante slaagt evenmin.

5.6 Voor zover appellante stelt dat de scores van de verschillende leden van de Adviescommissie zeer uiteen lopen en zich erover beklaagt dat het puntenwegingssysteem veel weg heeft van een loterij, ziet appellante eraan voorbij dat in artikel 10h.9, tweede lid, van de Subsidieregeling is bepaald dat alle criteria voor rangschikking even zwaar wegen. Het enkele feit dat een andere wijze van beoordeling mogelijk is, maakt nog niet dat de in casu gekozen systematiek ondeugdelijk zou zijn, zoals appellante suggereert.

5.7 Appellante heeft voorts aangevoerd dat van de motivering van de beoordeling door de Adviescommissie twee versies bestaan. Verweerder heeft in het aanvullend verweerschrift opgemerkt dat het verslag van de Adviescommissie van 12 augustus 2010 de officiële uiteindelijke volgorde van rangschikking betreft en dat dit verslag gebruikt is ter onderbouwing van het besluit van 24 augustus 2010. Het tweede stuk is voor intern gebruik en bevat een korte samenvatting van de motivering van de Adviescommissie. Het College stelt vast dat de volgorde van rangschikking in beide documenten identiek is. Verder stelt het College vast dat de motivering van de beoordeling van de individuele projecten in de officiële versie uitgebreider is dan in de interne versie, maar dat de verschillen tussen beide documenten niet van fundamentele aard zijn. Gelet hierop slaagt ook deze beroepsgrond van appellante niet.

5.8 Het College is van oordeel dat de werkwijze van de Adviescommissie voldoende zorgvuldig is geweest. De in beroep beschikbaar gekomen gegevens geven naar het oordeel van het College voldoende inzicht in de totstandkoming van de ranking zodat het eindoordeel van de Adviescommissie voldoende is gemotiveerd. Nu het project van appellante in de rangorde op plaats 14 is geëindigd en het subsidieplafond van € 4.500.000 toereikend is voor de projecten die op plaats 1 tot en met 6 zijn geëindigd en het subsidieplafond overschreden zou worden met de toekenning van projecten die op een lagere plaats in de rangorde zijn geëindigd, heeft verweerder de aanvraag van appellante terecht en op goede gronden afgewezen.

5.9 Het beroep is derhalve ongegrond. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. E. Dijt en mr. J.A.M. van den Berk, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 september 2012.

w.g. E.R. Eggeraat w.g. F.E. Mulder


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature