Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

In hoger beroep is in geschil of de aanslag gebruikersbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek of er sprake is van een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 11/00533

6 september 2012

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,

de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/4317 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 maart 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2009 ter zake van de onroerende zaak [A] 30+32 te Amsterdam een aanslag opgelegd in de onroerende-zaakbelasting (gebruikersbelasting) tot een bedrag van € 2.061,20, en een aanslag in de onroerende-zaakbelasting (eigenarenbelasting) tot een bedrag van € 2.577,63. De aanslagen zijn berekend naar een waarde in het economische verkeer van € 1.616.500.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 9 juli 2010, de aanslagen gehandhaafd.

1.3. Bij uitspraak van 29 april 2011, verzonden 9 mei 2011, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag gebruikersbelasting vernietigd en de aanslag eigenarenbelasting verminderd tot € 859,16.

1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 juni 2011, aangevuld bij brief van 15 juli 2011. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Op 14 juni 2012 is door het Hof een nader stuk ontvangen van belanghebbende. Dit is in afschrift verzonden aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.4 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.

“2.1. Eiseres is zowel eigenaar als gebruiker van de onroerende zaak.

2.2. In de onroerende zaak biedt eiseres kleinschalige woonvoorzieningen aan 19 (Hof: 18) cliënten (hierna: de woonvorm). Eiseres biedt zorg en begeleiding aan lichamelijk en/of meervoudig gehandicapte volwassenen met een zogenaamd niet aangeboren hersenletsel. Hun verblijf is in beginsel voor onbepaalde duur. Om in aanmerking te komen voor de woonvorm heeft een cliënt een LG (lichamelijk gehandicapt)-indicatie nodig. Deze indicaties lopen van LG-1 tot LG-7 en zijn bepalend voor de hoeveelheid zorg. Een cliënt met de indicatie LG-1 krijgt ongeveer 7 tot 10 uur zorg per week (dat is naast de handen aan het bed ook de administratieve afdoening en begeleidende gesprekken) en iemand met de indicatie LG-7 ongeveer 20 uur per week. Het doel van de woonvorm is de bewoners de gelegenheid te bieden zo zelfstandig mogelijk te wonen en daarbij verzorging te bieden die noodzakelijk is.

2.3. De onroerende zaak telt drie verdiepingen van in totaal 1540 m2 bruto vloeroppervlakte verdeeld over drie verdiepingen. Elke cliënt heeft permanent op de eerste of tweede verdieping een eigen van binnenuit afsluitbare zit/slaapkamer met eigen badkamer (toilet, douche en wastafel), een “uitgeklede keuken” (waterkoker, kastjes en gootsteen) en eigen sanitair. De cliënten bepalen zelf de inrichting van de zit/slaapkamer en brengen hun eigen meubilair mee.

Op de begane grond zijn drie woonkamers die fungeren als gemeenschappelijke ruimtes voor de bewoners. Deze woonkamers zijn ruimten waar de cliënten dagelijks verblijven om te ontspannen of voor een samenzijn. Daarnaast beschikken de cliënten over een gezamenlijke keuken, waarbij gezamenlijk het ontbijt, de lunch en het diner worden bereid en genuttigd.

Op de begane grond bevinden zich ook een personeelsruimte (30 m2) en twee kantoren (29,98 m2 en 29,2 m2). Op de eerste verdieping bevindt zich één slaapkamer voor een personeelslid.

2.4. De onroerende zaak is door verweerder geheel aangemerkt als niet-woning.”

2.2. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast:

2.3. De slaapkamer voor een personeelslid op de eerste verdieping heeft een oppervlakte van 35,54 m2.

2.4. De zit/slaapkamers van de cliënten hebben gemiddeld een oppervlakte van 35,54 m2.

3. Geschil in hoger beroep

3.1. In hoger beroep is in geschil:

- of de aanslag gebruikersbelasting terecht is opgelegd, dan wel

- of belanghebbende recht heeft op vermindering van de aanslag gebruikersbelasting op grond van artikel 220e van de Gemeentewet , en

- of de aanslag eigenarenbelasting terecht is opgelegd met toepassing van het tarief als bedoeld in artikel 220f, aanhef en onderdeel c, van de Gemeentewet .

3.2. Voor de standpunten van partijen in hoger beroep verwijst het Hof naar hetgeen in de gedingstukken is vermeld en naar hetgeen door partijen ter zitting is verklaard, zoals vastgelegd in het daarvan opgemaakte proces-verbaal.

4. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij de heffingsambtenaar wordt aangeduid als ‘verweerder’.

4.1. Ingevolge artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet kan ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken.

4.2. Ingevolge artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet dient een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet WOZ is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

4.3. Ingevolge artikel 220c van de Gemeentewet is de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 220 van de Gemeentewet bedoelde kalenderjaar valt.

Ingevolge artikel 220e van de Gemeentewet wordt in afwijking van artikel 220c bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen bedoeld in artikel 220, aanhef en onder a, buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

4.4. Ingevolge artikel 220f (tekst 2009) van de Gemeentewet wordt het tarief voor elke volle € 2.500 van de heffingsmaatstaf gelijkelijk vastgesteld voor onderscheidenlijk:

a. de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a;

b. de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel b, voor zover het onroerende zaken betreft die in hoofdzaak tot woning dienen;

c. de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel b, voor zover het onroerende zaken betreft die niet in hoofdzaak tot woning dienen.

4.5. Verweerder stelt primair dat de woonvorm een zorginstelling is en dat daarin geen sprake is van wonen. Deze stelling kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd omdat hiermee voorbij wordt gegaan aan hetgeen is overwogen in de arresten van de Hoge Raad van 16 november 2007, nrs. 40 606 en 40 847, BNB 2008/23 en BNB 2008/24. De verzorgingsfunctie van een onroerende zaak sluit niet uit dat delen van een onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat, ook als sprake is van een verzorgende component, moet worden beoordeeld of delen van de onroerende zaak tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

4.6. Voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht het tarief voor niet-wonen heeft gehanteerd en terecht een aanslag OZB gebruikers heeft opgelegd is bepalend de vraag of de onroerende zaak al dan niet in hoofdzaak tot wonen dient.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 4 december 1991, BNB 1992/47, volgt dat onder ‘in hoofdzaak’ moet worden verstaan dat ten minste 70% van de waarde kan worden toegerekend aan delen die dienen ter bewoning.

In de onderhavige procedure hebben partijen het standpunt ingenomen dat de waarde van de onroerende zaak aan de verschillende delen daarvan, zoals de zit/slaapkamers, de gemeenschappelijke woonkamer, gangen, gemeenschappelijke toiletten, en wasruimte, kan worden toegerekend naar evenredigheid van de oppervlakten van die delen. De rechtbank gaat daarom in het navolgende uit van een evenredige toerekening van de waarde aan de vierkante meters.

4.7. Tussen partijen is niet in geschil dat de slaap/zitkamers dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Tussen partijen is eveneens niet in geschil dat de zich op de begane grond bevindende personeelsruimte (30 m2) en twee kantoren (29,98 m2 en 29,2 m2), alsmede de zich op de eerste verdieping bevindende slaapkamer voor een personeelslid niet dienen tot woning dan wel niet volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

4.8. Tussen partijen is in geschil of de overige ruimtes, waaronder de gemeenschappelijke woonkamers, gemeenschappelijke keuken, de wasruimte, gemeenschappelijke toiletten en gangen, dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. De rechtbank overweegt daarover als volgt. De woonvorm is een vorm van begeleid wonen, waarbij mensen met een lichamelijke handicap de mogelijkheid hebben om zelfstandig te kunnen wonen. De woonvorm is kleinschalig en huiselijk en gericht op samenleven. Deze woonvorm verschilt daarmee niet wezenlijk van een groot gezin, waarbij een ieder een eigen slaapkamer heeft en er een gemeenschappelijke woonkamer, keuken, wasruimte, toiletten en gangen zijn. Anders dan verweerder wellicht meent, is de rechtbank van oordeel dat wonen meer omvat dan de alleen traditionele woonvormen zoals die van het gezin of die van het bejaardentehuis zoals we die vroeger kenden. Onder wonen kan ook worden verstaan het samenleven van vrienden of, zoals hier, van cliënten met gelijke behoeften voor wat betreft verzorging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de in geschil zijnde ruimtes samen met de slaap/zitkamers dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dat in die ruimtes ook, zo nodig, verzorging wordt geboden, doet daar niet aan af. Het personeel (overdag 2 en ’s nachts 1) is enkel aanwezig om de woonbehoefte van de cliënten te ondersteunen. De cliënten - en eventueel hun bezoekers - maken de hele dag gebruik van de ruimtes in de onroerende zaak. Het gebruik van de ruimtes door de cliënten voor woondoeleinden is dermate overheersend aan het gebruik van de verzorgers, dat de desbetreffende delen van de onroerende zaak tot woning dienen.

4.9. Gelet op het vorenstaande dient meer dan 70% van de vierkante meters van de onroerende zaak als woning dan wel is volledig dienstbaar aan woondoeleinden. Nu de waarde evenredig kan worden toegerekend aan de vierkante meters kan ten minste 70% van de waarde worden toegerekend aan delen die dienen ter bewoning. Verweerder heeft derhalve ten onrechte het tarief voor niet-wonen gebruikt en ten onrechte een aanslag OZB gebruikers 2009 opgelegd.

4.10. Gelet op het vorenstaande dient de aanslag OZB gebruikers te worden vernietigd en de aanslag OZB eigenaren te worden verminderd volgens het tarief voor woningen (0,05315 % van de WOZ-waarde) tot € 859,16. Het beroep is derhalve gegrond.

5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat van de vloeroppervlakte en daarmee van de waarde van de onroerende zaak meer dan 70 procent kan worden toegerekend aan delen die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er sprake is van een woonvorm voor mensen met een handicap en dat daaraan niet afdoet dat er sprake is van gezamenlijk gebruik door bewoners van enkele ruimtes (de zitkamers, de keuken, de was/droogruimte en de toiletten op de begane grond en de bergingen) of dat er sprake is van een vorm van begeleiding en/of ondersteuning.

Derhalve dient de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning in de zin van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet , kan ter zake geen aanslag gebruikersbelasting worden opgelegd en is de eigenarenbelasting ten onrechte geheven naar het tarief voor niet-woningen.

5.2. Nu de aanslag gebruikersbelasting dient te worden vernietigd behoeft het geschilpunt betreffende een vermindering van de heffingsmaatstaf voor die belasting op grond van artikel 220e Gemeentewet , geen bespreking.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht . De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).

Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 [verweerschrift in hoger beroep, zitting] x € 437 x 1 (wegingsfactor) = € 874.

7. Beslissing

Het Hof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 874 en

- bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 454.

De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, A.P.M. van Rijn en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 6 september 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature