Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Intrekking en terugvordering bijstand periode 1 juli 1997 tot en met 31 januari 2011 in verband met bezit en verkoop van onroerend goed in Turkije. Geen recht op bijstand omdat de waarde van het vermogen ruim boven het geldende vrij te laten vermogen ligt.

Uitspraak



RECHTBANK ALMELO

Nevenzittingsplaats Arnhem

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 12/2302

uitspraak van de meervoudige kamer van in de zaak tussen

[naam 1], eiser, en

[naam 2], eiseres,

tezamen te noemen: eisers,

te [woonplaats],

(gemachtigde: mr. K.M.S. Bal),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2011 heeft verweerder de bijstand van eisers met ingang van 1 februari 2011 beëindigd (lees: ingetrokken).

Bij besluit van 11 mei 2011 heeft verweerder de bijstand van eisers over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 januari 2011 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 163.934,62 van eisers teruggevorderd.

Bij besluit van 1 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder de door eisers gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het bedrag van de terugvordering nader vastgesteld op € 160.240,62.

Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep bij de rechtbank Almelo ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer 11/1329 WWB.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

Bij brief van 16 mei 2012 heeft de rechtbank Almelo aan partijen meegedeeld dat het beroepschrift ter behandeling is doorgezonden naar de rechtbank Arnhem. Het beroep is aldaar geregistreerd onder nummer AWB 12/2302.

Bij brief van 28 juni 2012 hebben eisers het beroep aangevuld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. Bal, voornoemd, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P. Hageman, werkzaam bij de gemeente Hengelo.

Overwegingen

1. Vooraf is de rechtbank van oordeel dat het horen van de door eiseres naar de zitting meegebrachte getuige, [n[naam 3], redelijkerwijs niet aan de beoordeling van de zaak kan bijdragen. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat [naam 3] een kennis is die niet uit hoofde van zijn beroep verstand heeft van de wijze waarop registergoederen in Turkije op naam worden gesteld en overgedragen en dat zij deze getuige heeft meegebracht voor het geval de rechtbank daarover vragen had. Nu het standpunt van eisers daaromtrent voldoende duidelijk is en eiseres ter zitting heeft verklaard dat ook zij geen behoefte heeft aan het horen van de getuige, heeft de rechtbank besloten van het horen van [naam 3] af te zien.

2. Eisers ontvingen van 1 juli 1989 tot en met 31 januari 2011 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) naar de norm voor gehuwden.

3. Naar aanleiding van een vermoeden dat eisers over onroerend goed in Turkije beschikken, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand. In dit kader is onder meer dossieronderzoek verricht, is informatie bij de Belastingdienst, banken en eisers opgevraagd, hebben het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) en onderzoeksbureau This Works (Advocatenkantoor Gürdal te Ankara) onderzoek in Turkije laten verrichten en zijn eisers gehoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 10 mei 2011. Op basis van de (tussentijdse) resultaten van het onderzoek heeft verweerder bij besluit van 9 mei 2011 de bijstand van eisers met ingang van 1 februari 2011 ingetrokken. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 11 mei 2011 op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb de bijstand van eisers over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 januari 2011 ingetrokken. Daarbij heeft verweerder voorts op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb de gemaakte kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 163.934,62 van eisers teruggevorderd. Aan deze besluiten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden doordat zij geen melding hebben gemaakt van het bezit en de verkoop van onroerend goed in Turkije waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De rechtbank leest het bestreden besluit, voor zover hier van belang, aldus dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eisers tijdens de periode hier in geding geen recht op bijstand hebben omdat zij beschikken over onroerend goed in Turkije met een waarde ruim boven het vrij te laten vermogen. Daarom is de bijstand over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 januari 2011 terecht ingetrokken en teruggevorderd tot een bedrag van € 160.240,62.

4. Het geschil spitst zich toe op de vraag of meerdere registergoederen in Turkije tot het vermogen van eisers gerekend dient te worden waardoor eisers geen recht op bijstand hadden.

Ten aanzien van de intrekking van de bijstand

5. Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde in geding meerdere registergoederen (woning, winkels en (land)bouwgronden) in [plaats], Turkije op naam van eiser stonden geregistreerd. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 augustus 2012, LJN: BX5542) rechtvaardigt het feit dat de eigendom van een onroerende zaak in een officieel eigendomsregister is geregistreerd op naam van een betrokkene de vooronderstelling dat deze onroerende zaak een bestanddeel vormt van diens vermogen. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Eisers zijn daarin niet geslaagd.

6. Eisers hebben betoogd dat eiser geen economisch eigenaar van de registergoederen was. Eisers stellen dat deze goederen op verzoek van de (rechthebbende) broer van eiser, [naam 4], in het kadaster op naam van eiser zijn gezet. Eiser kon er feitelijk niet over beschikken. De eigen schriftelijke verklaringen van eisers van 5 april 2011 en die van de broer van eiser van 20 februari 2012, inclusief de door hem beantwoorde vragen op 3 juni 2011, waarin zij uitleggen waarom de registergoederen op naam van eiser zijn geregistreerd, zijn onvoldoende om aan te nemen dat eiser redelijkerwijs niet kon beschikken over deze goederen. Deze verklaringen en de overgelegde stukken zijn immers niet aan te merken als objectieve en verifieerbare stukken omtrent de eigendom van de in geding zijnde onroerende goederen tijdens de hier aan de orde zijnde periode. In dit verband acht de rechtbank ook van belang dat eiser belastingaangifte voor de registergoederen heeft gedaan. Verder zeggen de door eisers overgelegde volmachten van 10 juli 1997 en 6 juni 2000 niets over de eigendom van de in geding zijnde registergoederen. Anders dan eisers stellen, blijkt uit de volmacht van 6 juni 2000 bovendien niet dat eiser door zijn broer is gevolmachtigd. Zijn naam wordt daarin niet genoemd. Het betreft een algemene volmacht waaruit niet kan worden afgeleid dat eiser geen eigenaar van de registergoederen is. De achteraf opgestelde verklaringen van [naam 5], [naam 6] en [naam 7] in hun hoedanigheid van kopers, alle gedateerd op 15 februari 2012, dat de koopsom aan de broer van eiser is betaald, zijn niet onderbouwd met verifieerbare gegevens, ondanks het daartoe door eisers gedane aanbod in bezwaar. Uit het door eisers overgelegde uittreksel van het eigendomsregister van de gemeente [plaats] blijkt bovendien dat eiser op 8 juni 2011 nog steeds eigenaar was van het onroerend goed (bouwgrond) / het ouderlijk huis met een oppervlakte van 913 m2, waarvan eiseres heeft verklaard dat deze woning sinds de zomer van 2010 wordt verhuurd en dat de huurprijs onder meer door eiser wordt geïnd, en voorts dat de eigendomsoverdracht van een aantal registergoederen eerst op 9 februari 2011, dus na de periode in geding, heeft plaatsgevonden. Bovendien merkt de rechtbank nog op dat op basis van dit uittreksel, gelet op de uitspraken van de CRvB van 30 november 2010, LJN: BO6528 en 31 december 2009, LJN: BK8214, niet kan worden gezegd dat de eigendom van de registergoederen door eiser rechtsgeldig is overgedragen.

7. Eisers hebben hun stelling dat zij met de tenaamstelling en de verkoop van de registergoederen geen financieel voordeel hebben behaald, evenmin met controleerbare en verifieerbare gegevens onderbouwd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het taxatierapport van de lokale makelaar voldoende gedetailleerd is. Niet is gebleken dat deze taxatie onjuist is. De latere verklaring van de taxateur dat hij hogere taxatieprijzen heeft gehanteerd, doet daar niet aan af. Ook hebben eisers geen deskundig tegenrapport overgelegd.

8. Door verweerder nimmer in kennis te stellen van de op naam van eiser geregistreerde percelen (land)bouwgrond in Turkije, zijn eisers de wettelijk op hen rustende inlichtingenverplichting niet nagekomen. De rechtbank wijst er hierbij op dat het gaat om gegevens die onmiskenbaar van belang kunnen zijn voor de verlening en voortzetting van bijstand. Eiseres heeft aangevoerd dat de schending van de inlichtingenverplichting haar niet te verwijten is, omdat zij van de transacties niet op de hoogte was. Het is evenwel vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 augustus 2010, LJN: BO4127) dat in geval van gezinsbijstand de beide in de gezinsbijstand begrepen partners als een eenheid worden gezien wat betreft hun aanspraken en verplichtingen op grond van de Wwb en dat reeds daarom geen van beide in de gezinsbijstand begrepen partners zich met vrucht kan beroepen op onbekendheid met de activiteiten van de ander.

9. Verweerder was bevoegd de bijstand van eisers met ingang van 1 februari 2011 in te trekken op de grond dat eisers, gelet op het taxatierapport, beschikken over een vermogen dat hoger is dan het voor hen geldende vrij te laten vermogen. Voorts was verweerder bevoegd de bijstand van eisers op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, over de periode van 1 juli 1997 tot en met 31 januari 2011 in te trekken. In hetgeen eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

Ten aanzien van de terugvordering van de bijstand

10. Uit het voorgaande volgt dat tevens is voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb van de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 160.240,62. Eisers hebben de hoogte van dit bedrag niet betwist. In hetgeen eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank evenmin grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De stelling van eisers dat zij door de intrekking van de bijstand in een (financiële) noodsituatie verkeren en dat dus sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien, is op geen enkele wijze onderbouwd.

11. Het beroep is ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. F.J. de Vries en

mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op .

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb , binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature